Bruijn, Adrianus Cornelis de (1887-1968)

 
English | Nederlands

BRUIJN, Adrianus Cornelis de (1887-1968)

Bruijn, Adrianus Cornelis de, katholiek vakbondsleider (Utrecht 5-11-1887 - Den Haag 19-9-1968). Zoon van Hendricus Gerardus de Bruijn, bouwvakarbeider, en Jansje Faber. Gehuwd op 21-11-1912 met Geertruida Maria van Hees. Uit dit huwelijk werden 5 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Bruijn, Adrianus Cornelis de

Na te Utrecht de ambachtsschool doorlopen te hebben en te Elberfeld en Bremen een opleiding voor de metaalindustrie te hebben gevolgd, was De Bruijn werkzaam in het metaalbedrijf. Door cursussen en zelfstudie in de sociale en economische wetenschappen ontwikkelde hij zich verder.

Zijn carrière als vakbondsleider begon De Bruijn bij de Nederlandse RK Metaalbewerkersbond, aanvankelijk als voorzitter van de propagandaclub Amsterdam, sedert 1914 als bezoldigd secretaris van de bond en sedert 1917 als voorzitter. In 1918 kreeg hij de functie van algemeen secretaris van het Bureau voor de RK Vakorganisatie, de centrale van de katholieke vakbonden. Bij de fusie van het Bureau per 1-1-1925 met de Federatie der diocesane RK Volks- en Werkliedenbonden, de centrale van de diocesane katholieke arbeidersstandsorganisaties, tot het RK Werkliedenverbond (RKWV), werd hij voorzitter van het verbond. Als zodanig werd hij op 25-7-1941 door de Duitse bezetter in feite ontslagen, omdat het RKWV niet aan de Duitse eisen wilde voldoen. Daarna was hij enkele weken gijzelaar te St. Michielsgestel (4-5-1942 - 30-5-1942). In de illegaliteit was hij nauw betrokken bij de besprekingen voor de oprichting na de oorlog van de Raad van Vakcentralen en de Stichting van de Arbeid. Na de bevrijding vond herstel in het voorzitterschap van het RKWV plaats, dat in 1946 tot Katholieke Arbeidersbeweging (KAB) omgedoopt werd. Reeds vóór de oorlog was De Bruijn lid geweest van vele overkoepelende organisaties, o.a. vóór 1940 van de Hoge Raad van Arbeid (sedert 1920), na 1945 van de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad (tot 1952). In 1920 had hij een belangrijk aandeel gehad in de stichting van het Internationaal Christelijk Vakverbond (ICV). Ook in dit internationale werk was de hervatting voor hem na de bevrijding als bestuurslid van dit ICV mogelijk.

Het eigenlijke vakbondswerk had voor De Bruijn reeds lange tijd concrete politieke activiteiten meegebracht: van 1919-1923 lid van de Utrechtse gemeenteraad en 1927-1929 van de Provinciale Staten van Utrecht, sedert 1929 tot 1952 lid van de Eerste Kamer en sinds 1926 lid van het dagelijks bestuur van de RKSP. Ook na de oorlog was hij als vakbondsleider politiek voor de KVP werkzaam in het partijbestuur. Van 1946-1952 behoorde hij voorts tot de zg. niet-vaste leden van het bestuur van de St. Radboudstichting, dat tot 1961 het hoogste bestuurscollege van de Katholieke Universiteit was. In 1952 trad hij als voorzitter van de KAB af, toen hij van de KVP-leider Romme de kans kreeg promotie te maken en in het ministerie-Drees (1952-1956) minister zonder Portefeuille werd, speciaal belast met de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) en bezitsspreiding. Deze verwerving van een hoge post in 's lands dienst tegen het einde van zijn publieke loopbaan moet eerder gezien worden als een hem bewezen blijk van dankbaarheid voor de jarenlange inzet ter handhaving van de arbeidsvrede dan als een bewuste poging om de soms lastige KAB-voorzitter beleefd op een zijspoor te zetten; daarvoor werd, althans in 1952, door de KVP nog te veel waarde gehecht aan de PBO.

In zijn publieke functies ontwikkelde De Bruijn zich tot een persoon, die opviel door zijn markante wijze van optreden. Zelfverzekerdheid en vastberadenheid, maar ook onstuimigheid kenmerkten hem, hetgeen samenwerking met hem niet voor iedereen even eenvoudig maakte. Vooral in de politiek toonde hij zich weinig plooibaar; meer dan eens dreigde hij de RKSP en de KVP met de oprichting van een eigen katholieke arbeiderspartij, wanneer hij meende dat de partij de werknemersbelangen onder druk van de rechtervleugel niet genoegzaam meer behartigde. Zijn ideaal zag hij in een maatschappijstructuur, zoals werd aanbevolen in de sociale encyclieken. In de crisisjaren '30 trachtte hij dat ideaal naderbij te brengen via de RKWV-actie 'Naar een nieuwe gemeenschap', waarvan hij de grote stimulator was. De PBO vond hij het middel bij uitstek voor de geestelijke en materiële verheffing van de werknemers; daarom beschouwde hij in 1952 zijn benoeming tot minister ook het hoogtepunt in zijn leven. Dit ministerschap werd voor hem echter een grote deceptie als gevolg van de grote tegenstand die hij ondervond bij de uitvoering van de wet van 1950 op de PBO; onder invloed van de gunstige economische ontwikkeling verloor de PBO in deze jaren ook in katholieke kring veel van haar aanvankelijk grote aantrekkelijkheid.

Na 1956 heeft De Bruijn geen publieke functies meer vervuld. Wel bleef hij het politiek gebeuren aandachtig volgen en in de jaren '60 liet hij in het openbaar menigmaal zijn ongenoegen blijken met de koers van de KVP. Na de nacht van Schmelzer (november 1966), die een voortijdig einde maakte aan de herstelde rooms-rode samenwerking in het Kabinet-Cals, spoorde hij de katholieke arbeiders aan om de KVP nu maar te verlaten; ook liet hij uitkomen de ontwikkelingen, die in 1968 zouden leiden tot de oprichting van de PPR, niet te betreuren.

In 1947 is het in 1946 geopende en te Doom gevestigde vormingscentrum van de KAB naar hem genoemd (A.C. de Bruijn-Stichting).

A: RKWV- en KAB-archief in Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.

L: S. Stokman, De Katholieke Arbeidersbeweging in Oorlogstijd (Utrecht [enz.], 1946); W.G. Versluis, Beknopte geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland (Utrecht [enz.], 1949); C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid. Ontstaan, groei en werk van de Katholieke Arbeidersbeweging in Nederland (Utrecht, [1951-1953]. 3 dln.) passim; Ruim Zicht 17 (1968) 9 (25 september) 11.

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2A1693.

J. Bosmans


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013