Bruinsma, Vitus Jacobus (1850-1916)

 
English | Nederlands

BRUINSMA, Vitus Jacobus (1850-1916)

Bruinsma, Vitus Jacobus, oprichter van de Volkspartij (Leeuwarden 10-11-1850 - Rotterdam 28-8-1916). Zoon van Anastasius Josephus Bruinsma, rentenier, en Johanna Maria Metz. Gehuwd op 16-7-1877 met Hilda Lucia van den Berg. Er waren uit dit huwelijk geen kinderen.

Toen Vitus als elfde van twaalf kinderen geboren werd, had vader Bruinsma zijn katoenfabriek al enige jaren geleden opgegeven, en besteedde deze als rentenier zijn tijd aan de studie van de Friese geschiedenis. Vitus bezocht gedurende drie jaren, vermoedelijk van 1864 tot 1867, het gymnasium in zijn geboortestad. In deze tijd ontving hij reeds onderricht in 'de natuurwetenschap' van zijn oom, J.J. Bruinsma, apotheker en wethouder. Na de oprichting van een HBS te Leeuwarden in 1867 volgde hij daar de lessen in 'de wis- en natuurkundige, de staats- en de handelswetenschappen' in de 3e, 4e en 5e klas. Vermoedelijk was hij in die jaren reeds werkzaam in de apotheek van zijn oom, in ieder geval kon hij in januari 1871 met goed gevolg het examen voor hulp-apotheker afleggen. Daarna werd hij zonder verdere vooropleiding tot de academische examens in de wis- en natuurkunde toegelaten. Hij zette zijn studie te Leeuwarden voort en legde aan de Groningse universiteit slechts examen af. Na het kandidaatsexamen (27 juni 1872, summa cum laude) en het doctoraal examen (10 en 12 juni 1874), verdedigde hij op 29 juni 1875 magna cum laude zijn dissertatie Over de electrolyse van organische stoffen, in het bijzonder van zuringzuur (Leeuwarden, 1875). De proeven voor deze studie had hij verricht in het laboratorium van de HBS. Na zijn promotie werd hij leraar, eerst aan de middelbare school voor meisjes, na 1880 tevens aan het stedelijk gymnasium.

Op 16-7-1877 huwde hij met Hilda Lucia van den Berg, een doktersdochter uit Tjalleberd. Het huwelijk bleef kinderloos, maar in 1883 namen zij een driejarig pleegkind Evertje de Lange onder hun hoede dat op 20 oktober 1891 in Arnhem werd ingeschreven. In december van dat jaar kreeg Bruinsma op zijn verzoek om gezondheidsredenen ontslag als leraar. Terwijl zijn vrouw op 18 mei 1892 officieel uit Leeuwarden naar Den Haag verhuisde, was hij al op 22 december 1891 naar Gorredijk vertrokken, waar Frederica Johanna van Uildriks (geb. Groningen 1854), een pionierster van de vrouwenemancipatie, zijn nieuwe gezellin werd. Op 4 juni 1896 vestigden zij zich te Lochem.

Bruinsma's familie was katholiek, maar de jonge Vitus kwam onder invloed van Multatuli, brak met het geloof van zijn ouders en was blijkens een brief uit 1874 toen al enige tijd met Multatuli bevriend. In dat jaar schreef hij in de Sneeker Courant enige artikelen over 'Onderwijs, godsdienst en zedeleer' die Multatuli's goedkeuring konden wegdragen. In 1879 werd hij gekozen als bestuurslid van De Dageraad en tevens als redacteur van het tijdschrift van die naam, maar hij bedankte voor deze functies.

Actief zette hij zich in voor de verbreiding van wetenschappelijke kennis, eens door hem 'een heilig doel' genoemd. Samen met zijn tien jaar oudere broer, de medicus G.W. Bruinsma, arts te Steenbergen, schreef hij boekjes waarin werd gewaarschuwd tegen door kwakzalvers verkochte medicijnen, richtte hij in 1880 de Vereeniging tegen de kwakzalverij op en redigeerde hij het orgaan van deze vereniging. In 1881 maakte hij zijn wetenschappelijke kennis bruikbaar voor de praktijk in een Leerboek der boter en kaasbereiding (Groningen, 1881). Ook in zijn latere leven heeft hij veel populair-wetenschappelijke publikaties laten verschijnen. In de Friesche Maatschappij voor Landbouw speelde hij een rol.

De maatschappelijke belangstelling die hij altijd al aan de dag had gelegd bracht hem in de jaren '80 tijdens de grote crisis in de landbouw en de veenderijen, tot politieke activiteit. Aanvankelijk verwachtte hij veel van algemeen kiesrecht. Reeds in 1880 verscheen in het Friesch Volksblad onder pseudoniem een serie artikelen over algemeen stemrecht, die waarschijnlijk van zijn hand waren, in 1884 werd hij voorzitter van de toen opgerichte afdeling Leeuwarden van de Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht, in 1886 was hij kandidaat van deze groepen bij de Kamerverkiezingen. In 1887, het jaar van de grondwetsherziening, werd onder zijn leiding een Friesch Comité voor Algemeen Kies- en Stemrecht opgericht, dat de Friese afdelingen wilde bundelen.

In 1889 pleitte hij in lezingen, ook als brochure uitgegeven onder de titel Overtuigen en Opwekken (Leeuwarden, 1889) voor een samengaan van alle democraten ter verkrijging van algemeen kiesrecht. Tot deze democraten rekende hij niet de linkse liberalen als Kerdijk: zij braken niet met de liberale partij en zij organiseerden het volk niet. Wel rekende hij hiertoe de Sociaal-Democratische Bond (SDB). De meeste socialisten toonden immers door hun daden dat zij de wettige weg wilden 'en het geroep van een enkelen partijgenoot dat op dien weg niets is te verkrijgen, maakt dit niet ongedaan'. Vele tientallen jaren zou men nuttig kunnen samenwerken aan hervormingen, voordat de wegen zich zouden scheiden, meende Bruinsma. In deze geest werd in 1890 het Friesch Comité voor Algemeen Kies- en Stemrecht omgezet in het Friesch Comité van de Volkspartij, en traden naast andere arbeidersverenigingen, ook sociaal-democratische afdelingen toe. De naam Friesch Comité van de Volkspartij suggereert dat er een landelijke volkspartij zou zijn, maar al werd de naam Volkspartij herhaaldelijk gebruikt, een landelijke partij van die naam had nog geen organisatorische vorm gekregen.

De Volkspartij steunde in juni 1891 de kandidatuur van Domela Nieuwenhuis in Schoterland, maar de samenwerking van socialisten met niet-socialisten was niet naar de wens van de Hollandse leiding van de SDB. In september verklaarde de Centrale Raad van de SDB dat in het isolement haar kracht lag, en het kerstcongres van de Bond sloot zich hierbij aan. Terwijl Domela Nieuwenhuis en de zijnen de samenwerking afwezen, ontwikkelden onder invloed van de slechte economische toestanden in de landbouw en in de venen Bruinsma en de Volkspartij zich in sociaal-democratische richting. Oorspronkelijk had de Volkspartij slechts voor algemeen kiesrecht geijverd, maar langzamerhand, zei Bruinsma in februari 1892, was zij overtuigd geworden van de noodzaak van leerplicht, land-nationalisatie, arbeidswetgeving en afschaffing van de accijnsen, velen pleitten ook voor afschaffing van het privaat bezit. Toch achtte Bruinsma de tijd nog niet rijp voor een nieuwe sociaal-democratische partij: eerst moest er nog een poos 'sociaal-democratisch-anti-Domela Nieuwenhuisiaansch' gewerkt worden.

Terwijl verschillende afdelingen van de SDB volgens het besluit van het congres braken met de Volkspartij, trad Bruinsma in de zomer van 1892 in zijn nieuwe woonplaats Gorredijk toe tot de SDB. Dit was niet omdat hij 'in het ultra-rode milieu van Domela' was beland, maar het was een regelrechte aanval op de koers die Domela de SDB wilde laten varen. Het nieuwe SDB-lid bleef niet alleen lid, maar zelfs voorzitter van de Volkspartij. In Gorredijk werkten socialisten en volkspartijmensen met succes samen, zodat zij in de gemeenteraad van Opsterland 5 van de 15 zetels bezetten. Na de verkiezingen van 1893 hadden zij met 8 man (onder wie Bruinsma) de meerderheid in de raad.

In Gorredijk zette Bruinsma zich in voor de bestrijding van de werkloosheid door ontginning van heidevelden en uitgeveend land. Ook als deze ontginning voor een particulier niet rendabel was, zou dat voor de overheid wel het geval zijn, want die kon de uitgespaarde ondersteuning voor de werklozen in rekening brengen. In Tilburg had de gemeente daarvoor grond gekocht, maar een besluit hiertoe van de gemeente Opsterland werd door Gedeputeerde Staten en minister niet goedgekeurd.

Bruinsma was nu lid van een revolutionaire partij, maar hoezeer het recht op het gebruik van gewelddadige en onwettige middelen volgens hem niet ontkend kon worden, deze middelen lagen buiten bereik en dus moest men of werkeloos blijven of voorlopig slechts wettige middelen gebruiken betoogde hij in 1893 in De Sociale Gids. Zou dit hem onwelgevallig geweest zijn? Nadat het congres van de SDB in 1893 deelneming aan de verkiezingen had afgewezen, wilden Bruinsma en zijn medestanders dat de afdeling Gorredijk zich van de SDB zou losmaken. Toen de afdeling dit afwees, bedankten zij voor het lidmaatschap.

Na de breuk met de SDB zette Bruinsma zijn streven naar een Nederlandse Volkspartij met kracht voort en op 21 april 1895 kon hij te Den Haag de oprichtingsvergadering voorzitten. Men hoopte op aansluiting van de Bond voor Algemeen Kiesen Stemrecht, de Radicale Bond, de Bond voor Landnationalisatie, de jonge SDAP en werklieden-verenigingen. De SDAP wees samenwerking echter af. Begin 1896 was de Volkspartij nog veel groter dan de SDAP, maar bij de verkiezingen van 1897 behaalde de laatste twee zetels en de Volkspartij geen enkele. Bruinsma trok zich nu terug uit de politiek, teleurgesteld dat zijn streven naar een brede constructieve samenwerking geen weerklank vond. Zijn recept: 'zo min mogelijk afstooten, zich niet zelf op de voorgrond plaatsen' werkte in de politiek niet. 'Meer en meer kom ik tot de overtuiging dat gebrek aan kennis en domheid het grote kwaad is' schreef hij in 1896. In Lochem wijdden Frederike en hij hun krachten aan popularisering van de wetenschap en andere publicistische activiteiten. De laatste jaren van zijn leven kon Bruinsma weinig meer doen. Hij overleed in 1916 in een ziekenhuis te Rotterdam.

A: Zie het hierna genoemde werk van Van der Wal, 381-382 en Bruinsma's rekest voor toelating tot de universiteit (Archief Binnenlandse Zaken 5e afd. Exh. 28 februari 1871 nr. 27. ARA te 's-Gravenhage).

P: Naast de genoemde publikaties zijn een aantal artikelen in Vragen des Tijds in de jaren '80 en '90 van belang.

L: B. Bymholt, Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam, 1894. Herdr. van de ed. 1894. Amsterdam, 1976); D.J. Wansink, Het socialisme op de tweesprong (Haarlem, 1939). Proefschrift Utrecht; Brieven van Multatuli aan mr. Carel Vosmaer, R.J A. Kallenberg van den Bosch en dr. Vitus Bruinsma. Uitg. door Julius Pee (Brussel [enz.], 1942); A.F. Mellink, 'Een poging tot democratische coalitievorming : de Nederlandse kiesrechtbeweging als Volkspartij (1886-1891)', in Tijdschrift voor Geschiedenis 81 (1968) 174-195; idem, 'Het politiek debuut van Mr. P.J. Troelstra (1891-1897)', ibidem 83 (1970) 38-58; van zeer veel belang is T. van der Wal, Op zoek naar een nieuwe vrijheid. Een kwart eeuw arbeidersbeweging in Friesland (1870-1895). (Leiden, 1972). Proefschrift Leiden ; A.F. Mellink, 'Vitus Bruinsma, pionier van het socialisme in Friesland', in Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1976, 140-156.

J.J. Woltjer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013