Hart, George Henry Charles (1893-1943)

 
English | Nederlands

HART, George Henry Charles (1893-1943)

Hart, George Henry Charles, directeur Economische Zaken te Batavia en hoofdambtenaar ministerie van Koloniën (Amsterdam 9-8-1893 - Londen 3-9-1943). Zoon van John Walter Hart, directeur van de NV Vereeniging Nederlandsche Kleermakerijen, en Estella Binger. Gehuwd op 18-1-1921 met Johanna Frederika Coeterier. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. afbeelding van Hart, George Henry Charles

Hart studeerde na het behalen van het eindexamen aan het stedelijk gymnasium in zijn geboorteplaats rechten aan de Universiteit van Amsterdam. In verband met de mobilisatie moest hij in 1914 zijn studie onderbreken. In 1918 volgde zijn doctoraal examen en in 1920 zijn promotie op stellingen. Aanvankelijk was hij juridisch adviseur van de Bond van Kleedermakerspatroons en van de Federatie van Werkgevers in het Kleedingbedrijf in Nederland, waarvan zijn vader voorzitter was. In dezelfde functie was hij werkzaam bij de Algemeene Patroonsvereeniging en de Centrale Raad voor de Bouwvakken in Amsterdam.

Begin 1921 vertrok Hart hiertoe aangezocht door mr. D. Talma, voorzitter van het dagelijks bestuur van het Algemeen syndicaat van suikerfabrikanten in Nederlandsch-Indië, naar Soerabaja als juridisch adviseur van de in 1920 opgerichte Java-Suiker Werkgeversbond. Deze was opgericht om een gecoördineerde aanpak van de geschillen tussen de suikerfabrikanten en hun arbeiders en verpachters van grond te realiseren. In 1927 werd Hart benoemd tot secretaris van de Centrale Organisatie van de Suikerindustrie, in Nederlandsch-Indië. Hierdoor kwam Hart in aanraking met veel facetten van de Indische economische verhoudingen, het adatrecht, de internationale handel en het groeiende sociale vraagstuk. Hij ontwikkelde zich tot kundig econoom en organisator. Toen hem na de dood van Talma in 1929 bleek, dat het voorzitterschap van de Centrale Organisatie voor hem onbereikbaar was en de strikt zakelijke belangenbehartiging hem te eng en onbevredigend werd, aanvaardde hij in 1930 het voorzitterschap van het Algemeen Landbouwsyndicaat. In deze minder straf gecentraliseerde organisatie voor de bergcultures op Java zette hij zich in voor de verbetering en - na het uitbreken van de economische crisis - instandhouding van de voor de moderne landbouw onontbeerlijke proefstations. Op 1 mei 1933 werd Hart voorzitter van de Indische Ondernemersbond. Op 22 augustus 1934 benoemde gouverneur-generaal jhr. B.C. de Jonge hem tot directeur van Economische Zaken als opvolger van de plotseling overleden E.P. Wellenstein.

Ondertussen hadden de ongeregeldheden in 1926 en 1927 Harts belangstelling voor de politiek doen omzetten in daden. Hij nam het initiatief voor de oprichting van een debatingclub, waaruit in oktober 1929 de Vaderlandsche Club ontstond, welke onverkort opkwam voor de Nederlandse belangen en weinig oog had voor die van de inlandse bevolking. Organisatorisch trad hij niet op de voorgrond maar bleef de grote man achter de schermen tot ongeveer 1932. In die tijd voltrok zich in Harts politieke denken een kentering: hij keerde zich van de conservatieve opvattingen van de Vaderlandsche Club af en accepteerde de door de Stuwgroep voorgestane opvattingen over een zelfstandige toekomst voor Nederlandsch-Indië. Als lid van de Volksraad - benoemd voor de Economische Groep - op 15 juni 1932 - gaf hij uiting aan deze veranderde opstelling, die hem door de Vaderlandsche Club niet in dank werd afgenomen.

Het voorzitterschap van de Ondernemersbond bracht het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden van de Volksraad met zich. Daardoor kwam Hart in direct contact met de vele facetten van het bestuurlijke werk in Indië, dat grote aantrekkingskracht op hem uitoefende, omdat het ruimere ontplooiingsmogelijkheden bood dan de toch steeds beperkte belangenbehartiging die het voorzitterschap van de Ondernemersbond inhield Het directeurschap van Economische Zaken moet Hart dus aangetrokken hebben ondanks de enorme last die deze functie betekende. Bij zijn benoeming achtte de Raad van Nederlandsch-Indië zijn bekendheid met de westerse en inheemse landbouw en economie, zijn prestige en autoriteit en zijn organisatietalent van doorslaggevend belang voor het goed vervullen van dit ambt.

Onder Harts leiding is tussen 1934 en 1937 een fundamentele verandering tot stand gekomen in de economie van Nederlandsch-Indië. Wellenstein had reeds in grote lijnen een plan ontworpen, maar de uitwerking hiervan is grotendeels onder Hart gerealiseerd. De economische crisis had de sterk op de internationale markt georiënteerde Indische economie zwaar getroffen: men kampte met grote overschotten aan suiker, rubber, thee en andere landbouwprodukten; de import vanuit o.m. Nederland van met name textiel werd uit de markt geconcurreerd door goedkope Japanse importen; de levensstandaard van de inheemse bevolking, die vóór de crisis nauwelijks boven het minimum lag, was gedaald tot een onaanvaardbaar laag peil. Hart volgde het voetspoor van Wellenstein en koos voor een politiek van regulerend overheidsingrijpen om de crisis tot staan te brengen. De belangrijkste maatregelen betroffen de bedrijfsreglementering en de contingentering van de import. Ook nam Hart maatregelen ter bescherming van de inheemse industriële produktie en verhoging van de rijstproduktie. De in 1933 overeengekomen samenwerking tussen Nederland en Nederlandsch-Indië ter bestrijding van de crisis verliep naar Harts mening onbevredigend, omdat Nederland geen begrip had van de ernstige situatie waarin het 'rijke' Indië verkeerde. Besprekingen hierover in Den Haag in maart-april 1936 brachten verandering ten gunste van Indië.

De bestrijding van de crisis bracht ook internationale implicaties. Japan was zeer gebelgd over de contingentering van de import, met name van textiel. Besprekingen over de handelsbetrekkingen tussen Nederlandsch-Indië en Japan in Batavia raakten eind 1934 in een impasse, omdat Hart vasthield aan de afgekondigde contingenteringen en alleen wilde praten over verruiming van de Japanse contingenteringen in ruil voor vergroting van de Indische export naar Japan. Pas in 1937 kwam de op dit beginsel stoelende Hart-Ishizawa-agreement tot stand. Ter restrictie van de produktie van suiker, thee, rubber en tin werden internationale overeenkomsten gesloten tussen de producenten-landen.

In 1937 nam Hart ontslag en keerde naar Nederland terug in verband met de opleiding van zijn kinderen. Na de uitputtende werkzaamheden in Indië kwam Hart nu in rustiger vaarwater bij het ministerie van Koloniën, waar hij vanaf januari 1938 hoofd van de afdeling handelspolitiek was. In deze functie kreeg Hart in hoofdzaak te maken met de bevordering van de handelsbelangen van Indië in Nederland en in internationaal verband. Zo vertegenwoordigde hij Nederland in de internationale commissies voor de produktierestricties en was hij lid van de in 1936 opgerichte commissie voor de economische samenwerking tussen Nederland en Nederlandsch-Indië.

Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog onderhandelde Hart samen met de directeur van de handelsakkoorden van het ministerie van Economische Zaken, A.Th. Lamping, met de Britse regering over de toepassing van de Britse blokkade-politiek in verband met de rechten van Nederland als neutrale mogendheid. Over het verloop hiervan is weinig bekend, maar in maart 1940 kwam ten slotte een overeenkomst tot stand, die belangrijke Britse concessies bevatte in vergelijking met het aanvankelijke Britse standpunt, dat naar Nederland alleen die produkten doorgelaten zouden worden die nodig waren om te leven.

In het kielzog van de Nederlandse regering vertrok Hart op 14 mei 1940 naar Londen; daar was hij tot juni 1942 hoofd van de economische afdeling van het ministerie van Koloniën en sinds februari 1942 tevens plaatsvervangend secretaris-generaal. Hij hield zich vooral bezig met het zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden voor Indië na het wegvallen van de Europese markt en de handelsbetrekkingen met Japan.

Na het aftreden van Ch.J.I.M. Welter als minister van Koloniën wees hij het voorstel van P.S. Gerbrandy van de hand om zich met deze portefeuille te belasten. Harts motieven voor deze beslissing kennen we niet, maar zijn kritiek op het regeringsbeleid zal hierbij ongetwijfeld een rol gespeeld hebben. Hart had sinds eind juni 1940 ervoor gepleit, dat de Nederlandse regering het initiatief zou nemen voor besprekingen met de Britse regering over de institutionalisering van het onderlinge contact en over de oorlogsdoelen. Naar zijn mening was het onaanvaardbaar, dat Nederland, als de naar zijn overtuiging belangrijkste bondgenoot van Engeland, niet wist wat Engeland nastreefde. Gerbrandy en de zijnen wezen de voorstellen af, omdat deze in hun ogen een blijk van hetzelfde wantrouwen en defaitisme waren, dat naar hun mening in de omgeving van Weker leefde.

In juni 1942 werd Hart benoemd tot voorzitter van de commissie voor Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao van de missie-Steenberghe in Washington. Ook hier werkte hij intensief aan de bevordering van de belangen van Indië en trachtte zoveel mogelijk op te roeien tegen de sterke anti-kolonialistische stroming in de Verenigde Staten door aan te tonen, dat Nederland bezig was Indië voor te bereiden op zelfstandigheid binnen het Koninkrijksverband. In juli 1943 ging Hart hierover besprekingen voeren in Londen. Daar moest hij echter spoedig wegens kanker opgenomen worden in een ziekenhuis en overleed hij op 3 september 1943.

Hart was een kundig jurist en econoom. In zijn handelen was hij een pragmaticus, die afgaande op de realiteit de zaken aanpakte. Ruimdenkend als hij was, toetste hij zijn oordeel steeds aan de opinies van anderen, voordat hij een standpunt innam. Deze aanpak leidde nooit tot opportunisme. Wel bereikte hij ermee, dat onder zijn leiding moeilijke besprekingen vaak uitmondden in een voor allen aanvaardbaar compromis. Zijn innemendheid en gevoel voor humor creëerden om hem heen een sfeer, waarin in goede harmonie gewerkt kon worden. Slechts zelden leidde die samenwerking tot zeer persoonlijke relaties. Hart was in deze wat afstandelijk en hij voelde zich het beste thuis bij zijn gezin.

Als econoom, onderhandelaar en propagandist heeft Hart ongetwijfeld zijn sporen verdiend voor Nederlands-Indië. Zijn inzicht in de politieke ontwikkelingen schoot echter te kort. Hij ging ervan uit, dat Indië zelfstandig zou worden nadat het economisch volledig daarop voorbereid zou zijn. De kracht van de inheemse anti-Nederlandse nationalistische beweging ontging hem; de samenwerking van de loyale Indonesische nationalisten achtte hij maatgevend voor de toekomst. Zoals andere vooruitstrevenden kon ook hij zich een toekomst van Indië zonder Nederland niet voorstellen.

P: 'Over de wenschelijkheid van unificatie bij de Wettelijke Regeling der Arbeidsverhouding in Nederlandsch-Indië', in Koloniale Studiën 8 (1924) II, 157-179; 'Van Nongkodjadjar naar den Bromo' [= gedichten], in "Nederland". Verz. van oorspr. bijdr. op het gebied van letterk.... 77 (1925) 206-210; Het Koninklijk Besluit tot wettelijke regeling van het arbeidscontract in Nederlandsch-Indië ['s-Gravenhage, ca. 1927]; 'The economie advantages and drawbacks of the Java sugar industry', in Proceedings of the International Society of Sugar Cane Technologists 1930, 61-74; Overheid en economisch leven in Nederlandsch-Indië (Batavia, 1937); Volkstal en bestaansmiddelen m Nederlandsch-Indië [Bandoeng, 1937]; 'De Volksraad als kristallisator van het "Indisch bewustzijn" ', in Haagsch Maandblad 30 (1938) II, 335-349; 'International cooperation in the colonial sphere', in The Asiatic Review 1941, 628-633; Towards economie democracy in the Netherlands Indies ([New York], 1942); 'Recent developments in the Netherlands Indies', in The Geographical Journal 99 (1942) 81-102; 'The Netherlands Indies and her neighbours', in Pacific Affairs 16 (1943) 21-32; door Hart geredigeerde ambtelijke stukken zijn afgedrukt in Het ekonomisch beleid van Nederlandsch-Indië. 2e en 3e stuk. Bew. door P. Creutzberg (Groningen, 1974-[ 1975]); Het dagboek van dr. G.H.C. Hart. Londen mei 1940-mei 1941. Uitg. door A.E. Kersten ('s-Gravenhage, 1976).

L: H.J. van Mook, in Vrij Nederland 4 (1943-1944) 210; A.E. Kersten, 'Inleiding', in Het dagboek van dr. G.H.C. Hart..., VII-XVII.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 609 [Foto: Franz Ziegler].

A.E. Kersten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013