Ringers, Johannes Aleidis (1885-1965)

 
English | Nederlands

RINGERS, Johannes Aleidis (1885-1965)

Ringers, Johannes Aleidis, civiel ingenieur en minister (Alkmaar 2-1-1885 - 's-Gravenhage 6-5-1965). Zoon van Frederik Hendrik Ringers, aannemer, en Elisabeth Volten. Gehuwd sinds 22-3-1912 met Clasina Mann. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Ringers, Johannes Aleidis

Ringers bezocht de lagere school en de HBS in zijn vaderstad en behaalde vervolgens reeds in 1906 met lof het diploma van civiel-ingenieur aan de Technische Hogeschool te Delft. Daarop trad hij in dienst van Rijkswaterstaat en werkte in het arrondissement Goes bij Hansweert. In 1916 vroeg en verkreeg hij verlof voor een verblijf op Java, om daar als eerstaanwezend ingenieur te werken voor de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij. Na vier jaar in Nederland teruggekeerd, werkte Ringers aan de kanalisering in West-Friesland, waartoe een technisch-economisch rapport door hem werd opgesteld (1922), verder aan de bouw van de grote Noordersluis te IJmuiden, welk werk hij zelf beschouwde als zijn grootste technische prestatie en vervolgens aan de Zuiderzeewerken in de functie van directeur en hoofduitvoerder van de Maatschappij tot uitvoering van deze werken (1928). In 1930 keerde hij terug tot zijn oude liefde op het hoogst daar bereikbare peil: directeur-generaal van de Rijkswaterstaat. In 1935 verbond hij zich opnieuw aan de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij, nu als lid van haar Raad van Beheer met zetel te 's-Gravenhage. In deze tijd van zijn leven bekleedde Ringers ook verschillende honoraire functies. Zo was hij vice-voorzitter van het Waterbouwkundig Laboratorium te Delft, voorzitter van de Vereniging van Delftsche Ingenieurs, ondervoorzitter van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (waarvan hij in 1955 erelid zou worden), lid van de Rijkscommissie voor Drinkwatervoorziening, voorzitter van de Nederlandsche Delegatie bij de Internationale Vereeniging voor Scheepvaart-congressen en lid van de Vaste Commissie voor de Havenpolitiek van de Economische Raad. Dat intussen Ringers' verdiensten niet uitsluitend op organisatorisch of technisch terrein gelegen waren, bleek uit de eerbewijzen die hij van wetenschappelijke zijde ontving: de gouden Conrad-medaille in 1927, eredoctoraten van de Technische Hogeschool te Delft (1930) en te Dantzig (1932), evenals benoemingen tot lid van een aantal geleerde genootschappen.

De oorlog betekende ook voor Ringers de grote cesuur in zijn al zo veelvormige loopbaan. Reeds voor de Duitse inval werd hem door de minister van Defensie verzocht maatregelen voor te bereiden voor het geval vijandelijke actie onze waterbouwkundige kunstwerken zou beschadigen. De toen op zijn raad genomen voorzorgen bleken doeltreffend. Reeds op 30 mei 1940 waren ook alle geïnundeerde gebieden droog. Generaal Winkelman benoemde hem op 21 mei tot Regeeringscommisaris voor den Wederopbouw, een functie die op 23 december 1940 werd omgedoopt in Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid in het bezette Nederlandsche gebied. Op zijn advies werden binnen enkele dagen de nodige besluiten genomen, om in Rotterdam alle gronden met verwoeste opstallen te onteigenen, waardoor onmiddellijk over het puin en de gronden kon worden beschikt en de eerste aanzet voor de wederopbouw van deze zware geschonden stad met voortvarendheid ter hand kon worden genomen. Rotterdam heeft hem daarom in 1963 als 'vader van de de wederopbouw' geëerd met een plaquette in het Stadstimmerhuis.

Ringers had in het begin van de bezetting contact gekregen met de bankier E.E. Menten die spionage-activiteiten bedreef, speelde een rol binnen het in 1942 opgerichte Grootburgercomité en daarna tot zijn arrestatie in het Nationaal Comité dat zich o.a. ten doel stelde het gezagsvacuüm na de oorlog op te vullen en meende over goede contacten met de Nederlandse regering in Londen te beschikken. Op een inspectiereis als algemeen gevolmachtigde van de wederopbouw en de bouwnijverheid werd hij door verraad op 1 april 1943 door de SD gearresteerd tijdens massale arrestaties die J. Schreieder, hoofd van Referat IV E van de Sicherheitspolizei, gelast had tegen de groep-Vorrink en het Nationaal Comité in het kader van het z.g. Englandspiel. Eerst bracht Ringers ongeveer zeveneneenhalve maand door in de gevangenis te Scheveningen waar hij zijn werk zelfs nog ten dele voortzette en bijvoorbeeld met primitieve hulpmiddelen een plan voor de stadsverwarming van Rotterdam ontwierp. Daarna volgden vier maanden in het concentratiekamp te Vught, drie weken als gijzelaar in St. Michielsgestel en ten slotte tot mei 1945 opsluiting in het concentratiekamp Sachsenhausen in Duitsland. Hij kon dit verblijf ongebroken, al misschien niet geheel ongedeerd, te boven komen door zijn bijzonder sterke geest en grote levensmoed.

Een maand later werd hij als partijloos minister van Openbare Werken (en sedert 16 augustus 1945 ook als minister van Wederopbouw) opgenomen in het kabinet-Schermerhrn-Drees als hoedanig hij op 3 juli 1946 overging in het eerste kabinet-Beel. De inspirerende figuur van Ringers slaagde er toen weder in de nodige teamgeest te kweken om het moeizame werk van de wederopbouw betrekkelijk voorspoedig te doen verlopen. Doch als oud-Indischman kon hij zich niet verenigen met het beleid jegens Indonesië, weshalve hij op 30 oktober 1946 ontslag vroeg, hetwelk hem op 15 november werd verleend.

Daarna trad Ringers nog op als raadgevend ingenieur, onder meer in het voorjaar 1947 voor de Engelse regering na de grote watersnood die daar het gebied van de Trent had geteisterd en na de over-stromingsramp in Nederland van 1953 als lid van de Delta-commissie, die het Deltaplan ontwierp, terwijl de Bataafse Petroleum Maatschappij in die periode van zijn waterbouwkundige adviezen profiteerde. Hij maakte als zodanig grote reizen in Amerika en Azië. Tegen het einde van zijn loopbaan omschreef hij zijn rol in het leven als die van een man, die zelf niets deed, maar de weg wees. Daarin lag ongetwijfeld een groot element van zelfonderschatting van deze man van fabelachtige werkkracht.

P: Naast verschillende tijdschriftartikelen in De Ingenieur verder Galand en de betekenis van zijn werk voor Rotterdam (Rotterdam, 1953). Roterodamum: 10.

L: A.C.D. de Graeff en A.G. Maris, in De Ingenieur 11 (1965) A367-A369; Z.Y. van der Meer, in Rotterdams Jaarboekje 7e reeks 4 (1966) 276-278; H.G. van Beusekom, 'Onze woningbouw-ministers: II dr.ir. J.A. Ringers', in Cobouw. Centraal orgaan van de bouwwereld, 3 juli 1970; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1975) VI, passim; W. Drees, 'Van politiek convent tot Nederlands Comité' in Onderdrukking en verzet. [Onder redactie van J.J. van Bolhuis e.a.] (Arnhem [enz., c 1947]) II, 113.

I: Tessel Pollmann, Van Waterstaat tot Wederopbouw. Het leven van dr.ir. J.A. Ringers (1885-1965) (Amsterdam 2006) afbeelding tegenover pagina 256 [Foto: Franz Ziegler].

W.F. Lichtenauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013