Waller [sr.], François Gerard (1860-1935)

 
English | Nederlands

WALLER [SR.], François Gerard (1860-1935)

Waller [sr.], François Gerard, president-directeur van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek N.V. te Delft (Loenen in Gld 19-4-1860 - Delft 10-5-1935). Zoon van Herman François Waller, Ned. Herv. predikant, en Petronella Cornelia van Marken. Hij trouwde op 20-9-1888 met Dorothea Beatrix Diederika Vreede. Uit dit huwelijk werden 3 dochters en 3 zoons geboren. afbeelding van Waller [sr.], François Gerard

Waller doorliep de lagere school te Steenwijk, de tweede predikantsplaats van zijn vader. Het HBS-diploma werd te Haarlem behaald, waar zijn vader, na het neerleggen van het predikantsambt, redacteur was geworden van de Opregte Haarlemsche Courant. Uit deze periode dateert o.a. zijn vriendschap met Frederik van Eeden, in wiens Dagboek... ook hun latere contacten worden vermeld. Toen reeds was zijn aanleg voor de scheikunde evident, zodat het in de lijn lag dat hij in 1878 de studie voor technoloog aan de Polytechnische School te Delft als voortzetting koos. Aan het einde van het eerste studiejaar nam hij de uitnodiging van zijn oom J.C. van Marken aan om de vakantietijd in het laboratorium van diens fabriek door te brengen. Het werk boeide Waller dusdanig, dat hij het aanbod dit ook naast zijn studie voort te zetten aanvaardde en zijn intrek nam in de fabriek. Weldra vervulde hij in feite de functie van chef van de fabricage, maar de titel ontving hij pas de dag nadat hij, op 27 juni 1882, het ingenieursdiploma had behaald. Op 6 september 1884 volgde zijn benoeming tot onderdirecteur en op 30 april 1885 die tot mededirecteur van de vennootschap. Van Marken, wiens aandacht toen geconcentreerd was op de Nederlandsche Oliefabriek, die hij in 1883 op een terrein naast de Gistfabriek had gesticht, kon inderdaad de dagelijkse leiding van deze laatste met vertrouwen aan zijn 25-jarige neef overlaten.

Door zijn researcharbeid, technische vaardigheden bij de constructie van nieuwe fabrieksgebouwen en machines, maar ook zijn deskundigheid op commercieel gebied, organisatietalent én door het benutten van de geboden kansen, groeide Waller reeds op jeugdige leeftijd uit tot één van de Nederlandse grootindustriëlen. De expansie van de onderneming strekte zich na 1897 ook buiten de landgrenzen uit, waarbij Waller steeds de stuwende kracht was, die zijn medewerkers wist te enthousiasmeren en aan wie in het groeiende industriële complex niets ontging. De spankracht van zijn ondernemerschap leek geen limiet te kennen. Ook een derde, door zijn oom geëntameerde produktie-eenheid, de Lijm- en Gelatinefabriek, eveneens te Delft, vorderde eerst een viertal jaren zijn aandacht als commissaris en vervolgens, toen de leiding van de fabriek faalde, zijn dagelijkse bemoeiing met de zaken tot 1916.

Bestond er t.a.v. de meeste beleidsonderdelen tussen Van Marken en Waller over het algemeen overeenstemming, genuanceerder lag dit met betrekking tot het sociale beleid. Hoewel Waller door zijn werkkracht en financieel inzicht het zijn oom mede heeft mogelijk gemaakt veel tijd en geld te besteden aan - veelal ook geslaagde - sociale experimenten, hij deelde diens inzichten daarom nog niet altijd. Bij belangrijke projecten zoals de winstdeling- en pensioenregelingen heeft Waller ongetwijfeld door zijn zakelijk inzicht tot het welslagen daarvan bijgedragen. Maar wat betreft vele andere onderwerpen valt een duidelijke terughoudendheid te constateren; aan het einde van Van Markens leven zag hij zich zelfs genoodzaakt zich tegen diens sociale politiek te verzetten. Na diens dood heeft hij niettemin, daarin gesteund door zijn latere collega's E.G. Verkade en ir. W.H. van Leeuwen, voortgebouwd op de grondslagen die zijn oom had gelegd. Van de 'Société pour faciliter l'étude pratique de diverses méthodes de participation du personnel dans les bénéfices de l'entreprise' te Parijs ontving hij in 1922 de Goffinonprijs.

De faam die van zijn persoon en zaakkundig optreden uitging bezorgde hem vele commissariaten. Als zodanig was hij o.a. van 1917 af betrokken bij de Maatschappij tot ontginning van Steenkolenvelden. In 1924 werd hij benoemd tot commissaris van De Nederlandsche Bank en toen hij in 1925 aftrad als president-directeur van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek nam hij tot 1929 het voorzitterschap waar van het college van commissarissen van Philips' Gloeilampen. Daarop volgde toen nog zijn benoeming tot curator van de Technische Hogeschool te Delft.

Op 1 juli 1914 werd Waller ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Groningse Universiteit het eredoctoraat in de scheikunde verleend, terwijl de Technische Hogeschool te Delft haar oud-leerling onderscheidde door hem in 1925 de doctorstitel honoris causa in de technische wetenschappen toe te kennen.

Kort nadat hij, in 1925, de functie van president-directeur voor die van gedelegeerd commissaris bij de Gistfabriek had verwisseld, bereikte hem de uitnodiging zijn krachten in te zetten om een fusie te bewerkstelligen van de drie werkgeversverenigingen: de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers, het Centraal Industrieel Verbond en het Verbond van Nederlandsche Fabrikantenvereenigingen. Met veel tact leidde hij de samensmelting en dank zij zijn bereidheid het algemeen voorzitterschap van 1926 tot 1927 op zich te nemen van het nieuwe Verbond van Nederlandsche Werkgevers, verwierf de jonge organisatie spoedig algemeen aanzien in den lande. Zijn zorgvuldig voorbereide en goed gedocumenteerde redevoeringen trokken grote aandacht.

Ook zijn verhouding tot het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) verdient afzonderlijke aandacht. Reeds op 32-jarige leeftijd hield Waller voor de toenmalige Nederlandsche Vereeniging van Werk- en Scheepsbouwkundigen een voordracht over: Een methode ter contrôle van het nuttig effect van brandstoffen in stoomketels en andere vuurhaarden (Delft, 1892). Het was de aankondiging en beschrijving van zijn later algemeen bekend geworden 'Waller-apparaat', waarmee het mogelijk werd gemaakt het gemiddelde koolzuurpercentage van de in de schoorsteen afgevoerde verbrandingsgassen te bepalen. Hij gaf herhaalde malen blijk op dit gebied zowel als op dat van de problemen van een ketelhuis gespecialiseerd te zijn. Van 1908 tot 1911 was hij voorzitter van de Afd. Werktuig- en Scheepsbouwkunde van het KIVI. In de zg. financiële commissie was hij een gewaardeerd lid toen het erom ging fondsen te verzamelen, die de stichting van een eigen gebouw mogelijk moesten maken. In 1922 werd hij bij de herdenking van het 75-jarig bestaan van het Instituut tot erelid benoemd. AI eerder, in 1912, had de Nederlandsche Chemische Vereeniging op dezelfde wijze zijn technische bekwaamheid erkend en gehuldigd. In België werd Waller in 1930 tot erelid benoemd van de Société Belge de Zymologie pure et appliqué. In Nederland maakte hij van 1902 tot 1908 deel uit van de Centrale Commissie voor de Statistiek en van de Centrale Gezondheidsraad. Deze functies legde hij evenwel neer, toen hij benoemd werd tot lid van de Mijnraad.

Vergde de Eerste Wereldoorlog ten aanzien van zijn industriële werkzaamheden telkens krachtsinspanning om zich aan de wisselende omstandigheden aan te passen, niettemin zette hij zich met alle energie ook in voor de nationale zaak. De zg. Nijverheidscommissie ontving zijn adviezen en toen de kolendistributie nijpend werd speelde hij eerst een belangrijke rol in het Kolenbureau, daarna als lid van de Commissie van Advies van de Rijks-Kolendistributie om van 1917 tot 1922 ten slotte als voorzitter leiding te geven aan het Centraal Verrekenkantoor voor Brandstoffen. Het succes op dit terrein leidde tot de oprichting van de Vereeniging voor de Regeling van het IJzervervoer, waarvan Waller eveneens voorzitter werd. Toen er een tekort dreigde aan benzine bracht hij de gezamenlijke spiritus- en moutwijnfabrikanten in één Centraal Bureau voor den Verkoop van Technischen Spiritus en Gedistilleerd bijeen, waardoor het de regering gemakkelijk werd gemaakt over de gewenste hoeveelheden spiritus voor mengdoeleinden te beschikken. Toen bij gebrek aan veevoederstoffen melasse - de voornaamste grondstof voor de spiritusfabricage - belangrijk werd, bracht hij de gezamenlijke suikerfabrikanten bijeen in het Centraal Melasse-Bureau, waardoor de regering de distributie van melasse in de hand kon houden. Door al deze werkzaamheden raakte hij nauw verbonden met de algemene economische gang van zaken op nationaal en internationaal terrein, met name ten aanzien van valutavraagstukken. In het vooral in de eerste naoorlogse jaren zo belangrijke college de Raad van Bijstand van de Directie van Economische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken bracht hij zeer gewaardeerde adviezen uit. Van zijn werkzaamheid, daarin wordt o.a. een indruk verkregen uit Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring. Vraagstukken van wereldeconomische orde hielden Waller ook bezig lang nadat hij zich geleidelijk uit zijn industriële functies had teruggetrokken. Van het betrekkelijk kleine aantal publikaties van zijn hand heeft de studie over 'De beteekenis van de graanprijzen voor het ontstaan en het voortduren der crisis', in Economisch-Statistische Berichten van 1933 bijzondere aandacht in binnen- en buitenland getrokken. Zijn laatste optreden naar buiten was een helder betoog in de vergadering van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers op 22 februari 1935 te Amsterdam. Hij wees daar op de gevaren waarin ons land met zijn nog steeds aan de spits staand indexcijfer van het levenspeil zich bevond.

A: Archief-Gist-Brocades N.V. Delft.

P: Verschillende publikaties in o.a. De Fabrieksbode van 1885, 1892; Chemisch Weekblad van 1913, 1921, 1926, 1927, 1928; De Ingenieur van 1918, 1921; De Nederlandsche Werkgever van 1926; Economisch-Statistische Berichten 18 (1933) 318-323 en 340-342; Revue Economique Internationale van 1933.

L: W.H. van Leeuwen, in De Ingenieur 50 (1935) 37 (13 september) A. 317-320; W.C. Mees, Man van de daad. Mr Martin Mees en de opkomst van Rotterdam (Rotterdam, 1946) 377-398; Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring... Uitg. door Joh. de Vries (Groningen, 1970) 11, 1120-1121; J.A. de Jonge, 'Delft in de negentiende eeuw', in Economisch en Sociaal-Historisch Jaarboek 37 (1974) 145-247.

I: W.H. van Leeuwen, in De Ingenieur 50 (1935) 37 (13 september) 317.

W. de Vries Wzn.


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013