Beuningen, Daniel George van (1877-1955)

 
English | Nederlands

BEUNINGEN, Daniel George van (1877-1955)

Beuningen, Daniel George van, koopman, industrieel en kunstverzamelaar (Utrecht 4-3-1877 - Arlesheim, Basel-Land (Zwitserland) 29-5-1955). Zoon van Hendrik Adriaan van Beuningen, koopman en politicus, en Ann Lavinia Brain. Gehuwd op 3-1-1905 met Maria Adriana Schout Veldhuijs. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (7-3-1926) gehuwd op 27-4-1929 met Odette Paule Fernande Ragoulleau. Na echtscheiding (20-12-1937) gehuwd op 10-2-1938 met Albertha Eveline Charlouis. Uit het 2e en 3e huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Beuningen, Daniel George van

Van Beuningen werd geboren uit een familie die in de achttiende en negentiende eeuw drie generaties predikanten voortbracht. Zijn vader voelde zich echter tot de handel aangetrokken. Door zijn huwelijk kwam hij in aanraking met het spoorwegen- en steenkolenhandelsbedrijf, en zo richtte hij in 1896 te Utrecht de Steenkolenhandelsvereeniging (SHV) op, waarvan hij president-directeur werd. Zijn zoon Daniel George streefde eerst naar een carrière als zeeofficier, maar werd op zijn ogen afgekeurd. Hij volgde de HBS en studeerde later aan de Handelshogeschool te Leipzig. Hij deed eerst praktijkkennis in het vak van zijn vader op in de Engelse kolenwereld en vervolgens in het opkomende vervoerscentrum in het Duitse Ruhrgebied, Duisburg. Daarna kwam hij in 1900 te Rotterdam bij de Batavierlijn, waar de firma Wm. H. Müller & Co onder leiding van A.G. Kröller de directie voerde.

Het is niet verwonderlijk dat D.G., zoals hij in de regel aangeduid werd, in 1901 op aansporing van zijn vader in dienst trad van de agent van de SHV te Rotterdam, R.J. Dutilh, naast wie hij een jaar later als leider optrad over een vooralsnog bescheiden onderneming. In 1905 werd de firma Van Nievelt & Co overgenomen en daarmee haar bunkerbedrijf voor de scheepvaart. Toen werd mede de firma P.W. Louwman opgenomen, waarmee de SHV alle Westfaalse kolen in Rotterdam door haar handen kon doen gaan. De Rotterdamse vestiging kreeg daarmee een duidelijk internationaal karakter in het vervoer van en de handel in steenkool.

Al spoedig begreep Van Beuningen dat de toenmalig in zwang zijnde zware lichamelijke arbeid ondoelmatig was voor massale overslag. Na een verkenningsreis in de Verenigde Staten deed hij de eerste drijvende bunkermachine op het Europese vasteland bouwen. De mechanisatie deed de omslag van kolen in de haven sterk groeien. Van Beuningen liet tevens het spoorwegvervoer vervangen door vervoer te water. Onder verschillende namen stichtte hij binnenrederijen, waaruit ten slotte in 1920 de Nederlandsche Rijnvaart Vereeniging ontstond. Het geringe aantal kleine scheepjes van 1902 zou uitgroeien tot 300 Rijnschepen met 400.000 ton laadvermogen, benevens 90 sleepboten. Daarnaast riep hij zeerederijen in het leven. Het lag in zijn lijn belangstelling te hebben voor de Maatschappij tot Ontginning van Steenkolenvelden, die even ten oosten van de grens Zuid-Limburg werkzaam was.

In 1911 breidde Van Beuningen zijn activiteiten belangrijk uit in weer andere richting door het verwerven van de Machine & Scheepswerf van P. Smit jr., waarbij hij meteen ook de Stoomsleepdienst van P. Smit jr. overnam. Beide nieuwe activiteiten leidden tot ingrijpende verbeteringen, zoals bijvoorbeeld de instelling van de Spidodienst, een soort taxibedrijf in de haven, een initiatief dat evenzeer over veel groeikracht bleek te beschikken en op zijn beurt bijdroeg tot de ontwikkeling van het overige bedrijf.

Veel voldoening had hij ook van de gestadig groeiende Handelscompagnie, die zich bezighield met de levering van victualiën en scheepsbenodigdheden. De internationale betekenis van het geheel nam in velerlei richtingen gestaag toe, onder meer door het oprichten her en der van bunkerstations en de uitbreiding over vele zeeën van het slepersbedrijf.

Ook naar de kant van de chemische industrie strekte hij zijn bedrijvigheid uit. Al in het begin van zijn loopbaan interesseerde hij zich voor de superfosfaatfabricage, waarvan hij de grote opkomst met alle energie waarover hij beschikte, hielp bevorderen. Maar ook een betrekkelijk kleine onderneming als de Glimfabriek te Overschie genoot zijn effectieve steun.

Van de vele en andere initiatieven zij hier zijn activiteit genoemd die hij als directeur van het administratiekantoor 'Unitas', een beleggingsmaatschappij, ontplooide. Ook geraakte hij als commissaris van Robeco betrokken bij dit door K.P. van der Mandele opgerichte consortium, dat zich ten doel stelde om het effectenbezit te spreiden. Verder had hij door zijn commissariaat van het Scheepshypotheekbankbedrijf belang bij de financiering van het Rotterdamse bedrijfsleven. Het dagbladbedrijf trok zijn aandacht als commissaris van de Boek- en Kunstdrukkerij v/h Mouton & Co. Van belang waren ten slotte ook commissariaten bij de Kaiser-Fraserfabrieken (1948), terwijl de oprichting in 1937 van de Röntgen Technische Dienst voor het onderzoek van materialen op zijn aandringen geschiedde naar aanleiding van een ernstig bedrijfsongeval dat een van zijn medewerkers had getroffen. Zowel de Rotterdamsche Bankvereeniging als de Holland-Amerikalijn profiteerde van zijn krachtige steun in moeilijke dagen.

De belangstelling van Van Beuningen voor het welvaren van zijn stad in het algemeen maakte hem ook tot een pionier op velerlei ander gebied. Hij was de ziel van het in 1922 georganiseerde International Concours Aviatique Rotterdam (ICAR). In 1928 speelde hij een grote rol bij de liquidatie van de Nijverheids Tentoonstelling Nenyto, die haar nut had, doch door tegenslag geen financieel succes werd. Kort voor de Tweede Wereldoorlog bewees hij Rotterdam een grote dienst door het mede mogelijk maken van de bouw van het grote Sportstation aan de linker Maasoever.

Bij dit alles speelden economische overwegingen en het goed begrepen belang van betere sociale verhoudingen een elkander wederzijds versterkende rol. Zijn waarde voor het tot stand komen in 1927 van het Havenziekenhuis was bijvoorbeeld onschatbaar.

Het kon niet verbazen dat Van Beuningen reeds op jonge leeftijd werd gekozen als lid van de Kamer van Koophandel in zijn woonplaats, waarvan hij ruim dertig jaar deel zou uitmaken. In dit lichaam bekleedde hij steeds een vooraanstaande plaats. Vooral heeft hij zich geweerd tegen het in 1925 door ons land met België afgesloten verdrag, waarin onder meer de aanleg van een Moerdijkkanaal ter nauwere verbinding van de haven van Antwerpen met de Rijn was voorzien.

Terwijl met deze veelomvattende arbeid op velerlei gebied menig mensenleven meer dan overvuld zou zijn geweest, ontplooide Van Beuningen daarnaast een andere en evenzeer opmerkelijke activiteit, nl. als kunstkenner en verzamelaar. Zijn economisch welslagen stelde hem in staat een collectie aan te leggen. Naast Zuid- en Noordnederlandse primitieven en 17e-eeuwers, verwierf hij werk van Italianen, van El Greco, 18e- en 19e-eeuwse Franse schilderkunst, neo-impressionisten en Van Gogh. Daarnaast ook tekenkunst en Nederlands en Italiaans aardewerk. Hij liet het niet bij verzamelen, doch toonde zich ook een echte Mecenas. Het Rotterdamse kunstmuseum Boymans dankt aan hem een lange reeks schenkingen en bruiklenen, terwijl hij ook in menig geval in samenwerking met gelijkgezinden verrijking van het museum mogelijk maakte. Op gevorderde leeftijd gekomen deelde hij in de teleurstelling van het drama van de pseudo-Vermeers, die van de eigentijdse schilder Han van Meegeren afkomstig bleken te zijn. Hij zou hardnekkig blijven opkomen voor de authenticiteit van deze vervalsingen. Zijn rechtverkrijgenden hebben deze strijd niet voortgezet. Wel hebben de erven erin toegestemd zijn rijke verzameling tegen genereuze voorwaarden ter beschikking te stellen van het museum, dat als blijk van dankbaarheid werd vernoemd tot Museum Boymans-Van Beuningen. Dat hij ook vice-voorzitter en erelid was van de Vereeniging Rembrandt behoeft nauwelijks betoog.

De liefde voor de kunst beperkte zich niet tot het picturale. Hij was tevens een toegewijd beoefenaar van muziek. Te zijnen huize verenigde hij een clubje beroepsmusici, met wie hij als violist samenspeelde. Deze hartstocht combineerde hij ook met zijn collectioneurszin. Hij was immers ook eigenaar van enige violen van oude bouwers van deze instrumenten, die hij wel ten gebruike gaf aan beroepsmusici, die zulke kostbaarheden in de regel zelf niet konden bekostigen. Het getuigt weer van zijn zakenzin dat hij zulke zeldzaamheden op die manier mede in goede gebruiksstaat deed houden. Ten slotte genoten ook het toneel en de acteurs zijn belangstelling en steun.

Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog heeft Van Beuningen zich metterwoon gevestigd op de Veluwe, waar hij in Vierhouten het indrukwekkende landhuis Noorderheide deed bouwen en waar hij ook zijn schilderijenverzameling onderbracht, zijn energie richtend op ontginning van zijn terreinen in dit heidelandschap. Als goed vaderlander nam hij ook het risico dat verbonden was aan de wapendroppings op zijn gebied, bestemd voor de ondergrondse strijdkrachten. Na de oorlog - hij was toen bijna zeventig - heeft zijn belangstelling zich allengs van het zakenleven afgewend.

Een hartkwaal bracht zijn einde, toen hij in Zwitserland verbetering van zijn gezondheidstoestand zocht.

Van Beuningen voerde in zijn vele bedrijven sociale voorzieningen in, lang voordat dit alles gemeengoed werd. Ook toonde hij in zijn omgeving en zijn zaken een persoonlijke milddadigheid, die velen in stilte aan hem verplichtte.

L: 'D.G. van Beuningen', in Bekende Rotterdammers. Biografisch maandschrift 1 (1927) 1 (januari) 37-39; H.G. Cannegieter, 'D.G. van Beuningen', in Morks-Magazijn 33 (1931) 337-346; D. Hannema. Meesterwerken uit de verzameling D.G. van Beuningen (Rotterdam, 1949); 'D.G. van Beuningen. De kunstverzamelaar thuis', in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18-6-1949. Wekelijks bijvoegsel; M. van Keulen, in Het logboek. Maandelijks orgaan voor het personeel van de S.H.V. en gelieerde ondernemingen 9 (1955) 1 (januari) 5-7; K.P. van der Mandele, in Rotterdams Jaarboekje 6e reeks 4 (1956) 165-168; Profiel van een koopman [D.G. van Beuningen, Door] M. Mooij, in Werkers aan de Waterweg 2e reeks (Rotterdam, 1974) III.

I: Harry van Wijnen, Grootvorst aan de Maas. D.G. van Beuningen 1877-1955 (Amsterdam 2004) omslagfoto [Foto: Anton Veldkamp].

W.F. Lichtenauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013