Frietema, Harmen Job (1901-1974)

 
English | Nederlands

FRIETEMA, Harmen Job (1901-1974)

Frietema, Harmen Job, coöperatiedeskundige en landbouweconomist (Wirdum, gem. Leeuwarderadeel 15-9-1901 - Rotterdam 22-6-1974). Zoon van Klaas Frietema, directeur zuivelfabriek, en Jetske Hibma. Gehuwd op 18-6-1929 met Taetske de Haan. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

Frietema studeerde, na het doorlopen van de rijks-HBS te Leeuwarden, aan de toenmalige Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Hij deed doctoraal examen in 1927. Na een tijdelijke werkkring was hij van 1929 tot 1938 in dienst van de coöperatieve zuivelverkoopvereniging Frico te Leeuwarden, ten slotte als adjunct-directeur. In 1937 promoveerde hij in Rotterdam bij N.J. Polak op een proefschrift over Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en koloniale boter.

Frietema werd in 1938 directeur van de Nationale Coöperatieve Raad (NCR), sedert 1939 gevestigd in Den Haag, waarin een aantal centrales van landbouwcoöperaties en de centrale van verbruikscoöperaties samenwerkten voor de gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de coöperatie. Deze NCR zou spoedig, door een uitbreiding van het ledentotaal over nagenoeg alle soorten landbouwcoöperatie, de representatieve organisatie van de landbouw- en verbruikscoöperaties worden.

In het verlengde van zijn positie bij de NCR vervulde Frietema diverse (bestuurs)functies in organisaties waar landbouweconomische en -politieke problemen aan de orde kwamen. In 1950 werd hij voorts Kroonlid van de Sociaal-Economische Raad. Voor het bijzonder lectoraat in de geschiedenis, de theorie en de praktijk van de coöperatie, in 1940 door de NCR ingesteld aan de Universiteit van Amsterdam, was Frietema sinds 1941 de eerste lector. Tot 1950, toen hij werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de landbouweconomie, een nieuwe leerstoel aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam. Frietema bleef directeur van de NCR tot zijn pensionering begin 1967, met een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de NCR een publiekrechtelijk orgaan onder Duits toezicht werd, waarvan het zittende bestuur en de directeur zich distantieerden. Zijn taak als hoogleraar legde Frietema neer in september 1970.

Frietema's vader was directeur van de coöperatieve zuivelfabriek te Wirdum en bekleedde bestuursfuncties in enkele provinciale coöperatieve organisaties. Coöperatie - althans in de landbouw - was Frietema daardoor met de paplepel ingegeven. Ook de verbruikscoöperatie en de werknemersproduktiecoöperatie hadden zijn belangstelling, getuige de brochure Eenige economische beschouwingen over de toepassing van coöperatie , die hij, net afgestudeerd, in 1928 publiceerde. De NCR was in 1934 opgericht met als doelstelling de verdediging en de verspreiding van de coöperatieve gedachte en de bevordering en behartiging van de belangen van de leden. Door de crisisomstandigheden moest Frietema's werk zich aanvankelijk vooral richten op de verdediging van de coöperatie. Overheidsingrijpen leidde namelijk tot een inperking van de bedrijfsvrijheid, die coöperatoren principieel bestreden. De coöperatie mocht in haar ontwikkeling niet worden geremd: elke inperking was strijdig met het beginsel van de vrije toetreding van leden. Voorts was er tijdens de crisis een herleving van het verzet van niet-coöperatieve ondernemingen tegen de coöperatie. Ook al zwakte deze onderlinge strijd na de Tweede Wereldoorlog af, de verschillen in doelstelling en in rechtsvorm tussen coöperatieve en niet-coöperatieve ondernemingen bleven en rechtvaardigden het bestaan van de NCR ook in later tijden.

Bij de NCR was de directeur de representant van de organisatie, zowel 'naar buiten', d.w.z. overal waar coöperatiebelangen in het geding waren, als 'naar binnen', in de relatie met de leden-coöperaties. Frietema heeft mede door zijn sterke persoonlijkheid zodanig zijn stempel op de NCR gedrukt, dat de bijna dertig jaren van zijn directie als de 'periode-Frietema' kunnen worden beschouwd. Hij was ook in internationale organisaties een gerespecteerd vertegenwoordiger van vooral de landbouwcoöperaties. Zijn belangstelling voor de ontwikkelingslanden bezorgde hem o.a. enkele missies naar derde-wereldlanden om de regeringen daarvan te adviseren over coöperatie.

Frietema benaderde de coöperatie in de eerste plaats als economist. Coöperatie was een correctief op onevenwichtige marktverhoudingen; een middel en geen doel in zichzelf. Haar bestaansrecht moest de coöperatie waarmaken door haar concurrentiekracht. Frietema rekende zich tot de zg. 'Duitse school', die bij een coöperatie onderscheid maakt tussen de vereniging en het bedrijf. Doordat de vereniging uiteindelijk taak en mogelijkheden van het bedrijf bepaalt, krijgt de coöperatie een sterk sociaal accent. Dit was voor Frietema, die coöperatie juist zag als een economisch instrument - wèl met een sociaal effect - een uitgangspunt waarmee hij heeft geworsteld. Hij bleef zich niettemin aanhanger van de 'Duitse school' noemen. Frietema voelde zich overigens niet zozeer een theoreticus als wel een 'popularisator' van de wetenschap van de coöperatie.

In woord en geschrift streefde Frietema naar objectiviteit. Hij baseerde zijn argumenten op een zorgvuldige analyse. Hij koos daarmee, als directeur van een belangenorganisatie, niet de gemakkelijkste weg. Zijn openlijke kritiek op en zijn duidelijk uitgesproken bezorgdheid over bepaalde ontwikkelingen bij de coöperatie werden hem niet steeds in dank afgenomen. Zijn oprechtheid en zijn inzet 'voor de goede zaak' werden echter niet in twijfel getrokken, en er was veel waardering voor zijn standvastigheid en strijdbaarheid. Ook buiten de coöperatieve kring dwong hij respect af.

Als hoogleraar heeft Frietema de economische vraagstukken in de landbouw en de problemen van landbouwpolitiek ontleed met een nauwe aansluiting bij de praktijk. Hij beschouwde landbouweconomie als een toegepast vak. Met andere landbouweconomen liet Frietema zich horen in de publieke discussies over de landbouwpolitiek. Ook dan was hij kritisch, vooral wanneer zijns inziens de economische wetmatigheden te veel geweld werd aangedaan en het overheidsingrijpen een te sterk sociaal accent kreeg.

Frietema voelde zich sterk betrokken bij problemen van religie en politiek. Hij was echter te beschouwend van aard om tot een 'gevestigde' overtuiging te komen. Hij was een aanhanger van de vrijzinnige vleugel van de Nederlandse Hervormde Kerk.

P: Bibliografie van tot 1967 verschenen geschriften in Coöperatie. Orgaan van de NCR 29 (1967) 24-31.

L: C.R. Tybout, in Coöperatie 36 (1974) 89-90; W.J. Slagter, in Quod novum 8 (1974) 5 (27 september) 4; Red., 'In memoriam prof. dr. H.J. Frietema', in Economisch-Statistische Berichten 59 (1974) 569.

Frida Terlouw


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013