Huibers, Johannes Petrus (1875-1969)

 
English | Nederlands

HUIBERS, Johannes Petrus (1875-1969)

Huibers, Johannes Petrus, RK bisschop (Amsterdam 15-11-1875 - Heemstede 20-4-1969). Zoon van Petrus Joannes Huibers, opzichter bij de Staatsspoorwegen, en Catharina Isabella Maria van den Bergh.

afbeelding van Huibers, Johannes Petrus

Huibers, afkomstig uit een gezin van een bouwondernemer uit Amsterdam, was een zondagskind. Hij haalde al vroeg de voorpagina's van de kranten toen hij als jongen de eerste steen mocht leggen van het Amsterdamse Centraal Station. Zijn studies op de bisschoppelijke seminaria Hageveld en Warmond voltooide hij vlot, en na een korte kapelaansperiode kwam hij als leraar naar Hageveld. In de contacten met andere priesters toonde hij zich bezorgd voor de rechtzinnigheid van het geloof. Hij wilde dat de priesters zoveel mogelijk beschermend zouden optreden, dat zij hun gelovigen zouden behoeden voor omgang met andersdenkenden. Zonder partij te kiezen in de ideeënstrijd die in de periode van 1906 tot 1914 polariserend werkte in het Haarlemse diocees, stond hij rechts van het centrum.

Zijn aandacht ging in het bijzonder uit naar de zielzorg. Als pastoor te Amsterdam stond hij midden tussen de mensen en werd hij veel gevraagd om ergens te preken. Zo hield hij de slotredevoering op het nationale eucharistische congres in 1922 in de Singelkerk - genaamd Geloof, Hoop en Liefde te Amsterdam. Als deken toonde hij zich een omzichtig bestuurder, hij wist gemakkelijk de beleidslijnen te trekken en viel op door zijn gezond oordeel.

Toch was zijn loopbaan, hoe gelukkig ook, niet direct een voorbereiding op het ambt van bisschop van Haarlem, waartoe hij in december 1935 geroepen werd. Maar op dezelfde wijze als hij als pastoor en deken was opgetreden, voerde hij zijn beleid op deze post. Hij moest de tegenstellingen die onder het bestuur van zijn voorganger waren ontstaan wat afzwakken: de zaken van de jeugdbeweging hadden wel zijn belangstelling, maar kregen niet het gewicht zoals onder zijn voorganger, J.D.J. Aengenent. De sanering, die radicaal was geweest, had de noodlijdende kerkbesturen wat meer lucht gegeven en maakte het voor Huibers mogelijk deze voortaan minder ingrijpend te doen zijn.

Wat vooral voorrang had gekregen in het episcopaal beleid, was een duidelijke stellingneming tegen nationalistische stromingen die de mensenrechten aantastten. In 1936 kondigden de bisschoppen af dat zij die in belangrijke mate steun verleenden aan nationaal-socialistische of fascistische groeperingen, van het ontvangen van de sacramenten werden uitgesloten. Huibers, een man met een praktisch verstand, voelde de draagwijdte goed aan, en in afzonderlijke instructies aan de geestelijkheid werd de gedragslijn bepaald die een voorbereiding tot het kerkelijk verzet in oorlogstijd zou zijn.

Bisschop Huibers steunde ten aanzien van deze maatschappelijke vragen geheel op de aartsbisschop van Utrecht, J. de Jong. Er was geen tegenstelling binnen het episcopaat, en als woordvoerder van het college schrijft Huibers aan de aartsbisschop in januari 1941: 'Wij allen zijn vol bewondering voor de goede zorgen waarmee U alles voor ons regelt.'

Uitermate moeilijk was tijdens de bezetting de stap om alle contact met nationaal-socialisten te verbieden. Het voor en tegen werd in een aantal bijeenkomsten op tafel gelegd: de briefwisseling van bisschop Huibers over deze aangelegenheid, die een belangrijke verduidelijking in de discussie bracht, gaf de doorslag tot de verklaring van eind januari 1941, waarin alle samenwerking met nationaal-socialisten werd verboden. Dit herderlijk schrijven sloeg in als een bom. De bezetters werden nerveus en gingen nauwkeurig de gangen na van het episcopaat. Zij wisten dat, na mgr. De Jong, Huibers de belangrijkste figuur was in de strijd tegen het nationaal-socialisme, en in oktober 1942 dreigde de Gestapo Huibers met allerlei maatregelen tegen priesters die de volgende dag een brief van de bisschoppen zouden voorlezen. Huibers fronste zijn wenkbrauwen en antwoordde: 'Dan weet u meer dan wij' en stuurde hen daarmede de deur uit. Vooral in de hongerwinter van 1944/1945, toen Utrecht en Haarlem geheel op elkander waren aangewezen, was de samenwerking hecht. Het is toen zelfs gebeurd dat de bisschoppen met elkander confereerden over de Duitse militaire telefoonlijnen: Huibers was nergens bang voor en voelde zich als pastorale figuur verantwoordelijk voor zijn gelovigen.

De wederopbouw van het bisdom na de oorlog stelde hem voor veel problemen. In de kuststreek waren door vestingwerken aan de Atlantikwal kerken en kloosters afgebroken, parochies ontvolkt, en toen na de oorlog de mensen terugkeerden, was het moeilijk de draad op te nemen. Rotterdam, Zeeland en de Wieringermeer hadden veel geleden: het beleid van de bisschop was er het eerst op gericht om voor die gebieden te zorgen. Toen de woningbouw op gang kwam, breidden de steden zich uit, nieuwe kerken moesten er komen en ten aanzien van de bouw ontwikkelden zich moderne denkbeelden die Huibers tot op zekere hoogte kon volgen.

Als een van de eerste bisschoppen koos hij voor categoriale zielzorg. Na de nodige voorbereidingen startte in 1954 het bedrijfsapostolaat, dat echter geheel moest worden getest.

De eenheid die de kracht was geweest van het episcopaat in oorlogstijd, bleef voortbestaan en daarom werden de voorstellen van Rome om een splitsing te maken in de bisdommen in alle rust met elkander besproken. Het bisdom Haarlem werd geheel verdeeld: Zeeland werd bij Breda gevoegd, Zuid-Holland werd een nieuw bisdom met als zetel Rotterdam, bij het overgebleven deel werd het Gooi gevoegd, zodat nu de hele provincie Noord-Holland het nieuwe gebied was van Haarlem. In 1955 werden de verdelingen in Rome aanvaard, en vanaf 1956 was Huibers alleen nog maar bisschop over Noord-Holland.

Ofschoon Huibers goed begreep dat de oorlog de maatschappij grondig had veranderd, dat nieuwe ideeën, ook op godsdienstig gebied, redelijke kansen moesten krijgen, wilde hij toch, in de geest van de zielzorgers uit het begin van de 20e eeuw, de katholieken in eigen verband bij elkaar houden. Hij stemde in met het mandement van de Nederlandse bisschoppen van 1 mei 1954 waartoe de grandioze viering van 'Honderd jaar Kromstaf' aanleiding had gegeven. In dit mandement werden o.a. het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid (PVDA) en dat van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) ontraden en het luisteren naar de Vereeniging van Arbeiders Radio-Amateurs (VARA) verboden. Verschillenden kwamen in gewetensconflict en Huibers bracht een gesprek op gang met de werkgroep van katholieken binnen de PVDA, met name met G. Ruygers en J. Willems. Ofschoon hij hen niet kon overtuigen, waren ze zeer erkentelijk voor zijn pastorale houding.

Omdat de taak voor Huibers te zwaar was geworden, kreeg hij naar de gewone normen een coadjutor (helper met recht van opvolging) in J.A.E. van Dodewaard, aan wie hij in 1960 het bestuur overdroeg. Hij trok zich terug in Bosbeek te Heemstede, waar hij met bijzondere belangstelling de stormachtige ontwikkelingen binnen het kerkelijk leven volgde zonder zich erin te mengen. Zijn oordeel over verschillende kwesties die voor hem vreemd waren, was echter mild.

Huibers was de laatste bisschop van Haarlem naar de oude stijl. Zijn bijzondere betekenis voor de katholieke kerk is dat hij de eenheid van het episcopaat in Nederland als een noodzakelijke voorwaarde zag voor een goed beleid, dat hij in de oorlog onverschrokken was en moed toonde tegenover de bezetter. Hoewel hij als bisschop-oude stijl koos voor de principes die altijd hadden gegolden, zag hij het betrekkelijke van alles in en bleef hij daardoor een goed bestuurder, niet alleen voor en tijdens de oorlog maar ook daarna.

A: Collectie-Huibers, alsmede stukken betreffende de oorlog, bedrijfsapostolaat en verslagen bisschoppenvergadering in archief bisdom Haarlem. Correspondentie met werkgroep katholieken PVDA over mandement.

L: Behalve necrologieën in collectie-Huibers: H.W. Agterof, 'Mgr. J.P. Huibers' in MemoReeks. Herinneringen aan personen en gebeurtenissen uit het katholiek leven. Onder red. van G. Dierick en J.H. Roes (Nijmegen, 1975) 10-14 (Cahiers van het Katholiek Documentatie Centrum: l); idem, 'Enige herinneringen aan 1940-1945', ibidem, 1976, 1-6 (Cahier: 3); F.J. Bank, 'Enkele aanvullingen op de herinneringen van H.W. Agterof', ibidem, 7-12; B. Voets, 'Het bisdom Haarlem', in Tijdschrift Noord-Holland 5 (1960) 157-159; idem, 'Nieuwe vormen in kerkenbouw', ibidem, 8 (1963) 108-114; idem, 'Een afscheid...', ibidem 14(1969) 131-132; B. Voets, Bewaar het toevertrouwde pand. Het verhaal van het bisdom Haarlem (Hilversum, 1981) passim.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 713.

B. Voets


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013