Hutschenruyter [jr.], Wouter (1859-1943)

 
English | Nederlands

HUTSCHENRUYTER [JR.], Wouter (1859-1943)

Hutschenruyter [jr.], Wouter, componist en dirigent (Rotterdam 15-8-1859 - 's-Gravenhage 24-11-1943). Zoon van Willem Jacob Hutschenruyter, musicus, en Johanna Francisca Maassen. Gehuwd op 11-5-1883 met Marie Stronck. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Hutschenruyter [jr.], Wouter

Wouter Hutschenruyter is afkomstig uit een familie van musici. Zowel zijn gelijknamige grootvader als zijn vader waren vooraanstaande figuren in het Rotterdamse muziekleven. Op achtjarige leeftijd werd Wouter leerling van de muziekschool te Rotterdam, waar hij gedurende negen jaren onderricht kreeg in viool (Emanuel Wirth), piano (o.a. Woldemar Bargiel en Friedrich Gernsheim) en theoretische vakken. Aansluitend werkte hij in Rotterdam als altviolist bij de Orkest-Vereeniging Symphonia, nam hij deel aan de uitvoeringen van Eruditio Musica en kort daarop ook aan die van de Hoogduitsche opera. Daarnaast kreeg hij in het concertleven bekendheid als pianist. Sinds 1876 trad hij herhaaldelijk als pianosolist op. Voorts werd hij benoemd tot pianoleraar aan de muziekschool, een functie die hij van 1879 tot 1885 bekleedde.

Hutschenruyter ontwikkelde zijn muzikale talenten echter ook op andere terreinen. Zijn vader, kapelmeester van het harmonieorkest van de Rotterdamse schutterij, bezorgde hem in 1879 een betrekking als tweede kapelmeester van dit corps, dat tot 1887 heeft bestaan. Tevens was hij dirigent van de zangvereniging Euphonia. In 1881 verscheen bij Schott in Mainz zijn eerste pianowerk in druk. Als componist maakte Hutschenruyter enige naam met zijn 'Pianoconcert op. 5' in c kl.t. (1883), dat ruim twintig uitvoeringen beleefde, waarbij hij zelf aanvankelijk als solist optrad. Voor het Collegium Musicum te Utrecht schreef hij een 'Concert-Ouverture'. De 'Suite op. 8' voor orkest ging onder zijn leiding in 1889 te Berlijn in première.

Het dirigeren werd een hoofdtaak in de loopbaan van Hutschenruyter toen hij in 1890 door Willem Kes tot tweede dirigent van het Concertgebouworkest te Amsterdam werd benoemd. Hij verliet Rotterdam en vestigde zich in de hoofdstad, waar hij bovendien een aanstelling kreeg als pianoleraar bij de door Kes opgerichte orkestschool en daarna (tot 1904) bij het Conservatorium. Wanneer Kes zelf voor het Concertgebouworkest stond, moest Hutschenruyter een plaats bij de altviolen innemen. Zijn bekwaamheid als orkestleider trok zozeer de aandacht, dat hij al na twee jaar een aanbod kreeg dirigent van het Utrechtsch Stedelijk Orchest (USO) te worden. In Utrecht kon Hutschenruyter zich ten volle ontplooien als dirigent en organisator, maar ook als pleitbezorger voor de Nederlandse muziek. Het Utrechtse orkest verwierf hierdoor in korte tijd een uitstekende naam. In artistiek opzicht ontgroeide het aan de ouderwetse sociëteit Tivoli, waar de concerten plaatsvonden. Het orkest werd vaak elders in het land uitgenodigd en kreeg enkele buitenlandse aanbiedingen. In de beginjaren (tot 1897) moest Hutschenruyter bovendien 's zomers de vanouds populaire harmonieconcerten leiden. Nieuw waren de succesrijke volksconcerten die hij sinds 1898 regelmatig met het USO gaf, en waarvoor hij zelfde programmatoelichtingen verzorgde. In deze jaren begon Hutschenruyter belangstelling te krijgen voor het schrijven over muziek. In juli 1896 recenseerde hij voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant een opvoering van Wagners Ring des Nibelungen te Bayreuth. Twee jaar later verscheen van zijn hand de eerste Nederlandse biografie over Richard Strauss, wiens werken dikwijls op de Utrechtse programma's prijkten.

Het feit dat Hutschenruyter ruim honderd concerten per seizoen dirigeerde en bovendien het merendeel van de administratie voor het orkest deed, bleek op den duur een te zware opgave. Na 25 jaren in Utrecht werkzaam te zijn geweest, nam hij ontslag en verhuisde hij naar Rotterdam, waar hij tot directeur van de muziekschool van Toonkunst was benoemd (1917). Hier kon hij zich op organisatorisch terrein verdienstelijk maken, totdat een gehoorziekte hem in 1925 noopte zijn betrekking op te geven. Met grote wilskracht en energie zocht Hutschenruyter nu een levensvervulling in muziekhistorische studie. Hij trok zich terug in Den Haag en publiceerde jaarlijks een of meer boeken op muziekgebied, waaronder biografieën van Mozart, Mahler, Wagner en Brahms. Daarnaast was hij een vaste medewerker van verscheidene kranten en muziektijdschriften. Toen hij de 70-jarige leeftijd bereikte, schreef hij een autobiografie. Tot op hoge leeftijd kon hij zijn produktiviteit handhaven. Zijn laatste boek, over Schubert, verscheen in 1944, enkele maanden na zijn dood.

Het leven van Hutschenruyter is gekenmerkt door veelzijdige activiteiten. Zijn compositorische werk staakte hij, naar eigen zeggen, tijdig. Belangrijk werk deed hij op het gebied van verbetering van het orkestpeil, de propagering van Nederlandse muziek en de vernieuwing van concertprogramma's. Als kritisch en soms ook humoristisch auteur genoot hij in brede kring aanzien.

A: Archieven-Wouter Hutschenruyter jr. bevinden zich in Rotterdams Gemeentearchief (concertprogramma's en recensies) en in de muziekbibliotheek van het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage (composities, correspondentie, literatuur).

P: Pianowerken op. 1,2,9,10,11,14; Vioolsonate op. 3; Cellosonate op. 4; Romance voor hoorn op. 12; Nocturne voor hoorn op. 13.

Behalve de reeds genoemde werken, o.a.: De geschiedenis van het orkest en van zijn instrumenten (Amsterdam, 1926); De symphonieën van Beethoven... 2e dr. (Den Haag, 1928); De sonates van Beethoven (Den Haag, 1930); Consonanten en dissonanten. Mijn herinneringen (Den Haag, 1930); Een en ander uit de geschiedenis der militaire muziek (Hilversum, 1930); samen met Philip Kruseman, Musiciana. Anecdotes, grappige gebeurtenissen (Den Haag, 1938). Tevens zeer veel artikelen, waaronder 'Typen die ik in mijn leven ontmoette', in Caecilia 100 (1943) passim.

L: Onze musici. Portretten en biografieën (Rotterdam, 1898. 3e dr. 1923); Musikalische Welt. Galerie von Zeitgenossen auf dem Gebiete der Musik (Berlin-Charlottenburg, [ca. 1904]). Aanwezig in muziekbibliotheek van het Haags Gemeentemuseum; P.A. van Westhreene, 'W. Hutschenruyter 70 jaar', in Caecilia 86 (1928-1929) 291-296; H.F. Kernkamp, in De Nieuwe Gids 49 (1934) II, 132-136; idem, in Eigen Haard 65 (1939) 594-595; W. Landré, in Caecilia 100 (1943) 131; W. Noske en W. Paap, Geschiedenis van het Utrechts Symfonie Orkest [Utrecht, 1966]; W.A. Wagener, Muziek aan de Maas [Rotterdam, 1968].

I: W. Hutschenruyter, Consonanten en dissonanten. Mijn herinneringen (Den Haag, 1930) afbeelding tegenover titelblad.

C. von Gleich


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013