Koeverden, Wilhelmus Gerardus Josephus van (1879-1932)

 
English | Nederlands

KOEVERDEN, Wilhelmus Gerardus Josephus van (1879-1932)

Koeverden, Wilhelmus Gerardus Josephus van, RK priester en medegrondlegger van de Stichting Katholieke Radio Omroep (Buren 31-10-1879 - 9-12-1932). Zoon van Johannes Anthonius van Koeverden, landbouwer, en Hermina Maria de Wit. afbeelding van Koeverden, Wilhelmus Gerardus Josephus van

Van Koeverden volgde een opleiding aan de aartsbisschoppelijke seminaries in Culemborg en Rijsenburg tot priester (1903). In opdracht van zijn geestelijke overheid zette hij daarop zijn studie voort aan de École biblique et archéologique française in Jeruzalem, en dit leidde tot een promotie cum laude in de theologie in 1905 aan het Internationaal Bijbelinstituut. Na terugkeer in Nederland was hij een jaar lang werkzaam in de zielzorg als kapelaan in Bussum, daarna als leraar aan het klein seminarie in Culemborg in 1906. Hij doceerde daar tot 1926 esthetica, buitenlandse letterkunde en Hebreeuws.

Door deze benoeming werden weliswaar Van Koeverdens vele kwaliteiten op ander dan theologisch terrein gehonoreerd, maar toch was hij wel wat teleurgesteld, getuige de verklaring van een van zijn vrienden: 'Ja, zie je, ik ben opgeleid voor smid en nu moet ik timmerman spelen.' Volgens zijn oud-leerling de Nijmeegse hoogleraar prof. F.G.L. van der Meer werd Van Koeverden een professoraat in de bijbelwetenschap onthouden omdat hij, evenals zijn vriend dr. Alphons Ariëns, door conservatieve geloofsgenoten verdacht werd van 'modernistische' opvattingen. Van Koeverden had in ieder geval een grote belangstelling voor vele vraagstukken van het toenmalige katholieke leven en beperkte zijn activiteiten niet tot lesgeven. Om zijn grote kennis van en zijn liefde voor de eredienst werd hij in 1913 benoemd tot secretaris van de Liturgische Vereeniging in het aartsbisdom Utrecht. Ook was hij de oprichter en vervolgens redacteur van het Maandschrift voor liturgie (van 1916 af), sinds 1924 Ons liturgisch tijdschrift geheten. Hij verstevigde het contact met de zusterverenigingen in de andere bisdommen en organiseerde landelijke studiedagen. In 1921 richtte hij samen met Alphons Ariëns het Geert Groote Genootschap op tot verspreiding van populaire goedkope apologetische, liturgische en hagiografische lectuur in brochurevorm. Voor dit genootschap werden door hem de statuten ontworpen, en de verspreiding van uitgaven, waaraan hij ook als auteur medewerkte, verzorgd. Daarnaast publiceerde hij nog een studie over de reien van Joost van den Vondel en een psalmvertaling uit het Hebreeuws.

In 1924 werd Van Koeverden voorzitter van de Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius' (AVPC), een organisatie die zich bezighield met de verbreiding van de kennis van de katholieke geloofs- en zedenleer en met de verdediging ervan tegen aanvallen door andersdenkenden. In deze functie kreeg hij ook bemoeienis met het toen nog prille medium radio. Aanleiding daartoe vormde een uitzending van een toespraak van de remonstrantse hoogleraar prof. O.J. Heering uit Leiden op Hervormingsdag in 1924, waarin deze naar de mening van het AVPC-bestuur een onjuiste voorstelling van zaken gaf van katholieke leerstukken. Toen bovendien een maand later de Nederlandsche Christelijke Radio Vereeniging werd opgericht, die via de zender van de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF) wekelijks een avondprogramma verzorgde, achtten Van Koeverden en de zijnen het nodig dat ook de katholieke stem in de ether werd gehoord. Een poging om van de toenmalige katholieke minister van Waterstaat, ir. G.J. van Swaay, een zendmachtiging te verkrijgen, mislukte. Intussen had de Amsterdamse pastoor L.H. Perquin, niet wetend van het initiatief van de Apologetische Vereeniging, een 'radiocomité' opgericht om, in navolging van de NCRV, te komen tot een eigen katholieke omroep en zich door een contract met de NSF al tevoren verzekerd van zendtijd. Na Perquins oproep in de katholieke pers op 4 februari 1925 zocht Van Koeverden contact met hem, waaruit een samenwerking ontstond. In enkele steden ontstonden RK radioverenigingen van radio-amateurs die mee wilden werken om een katholieke omroep tot stand te brengen. Van Koeverden, die de aartsbisschop van Utrecht, mgr. H. van de Wetering, wist te overtuigen van de noodzaak van een eigen omroeporganisatie, kreeg opdracht de verenigingen te bundelen in een landelijke bond, opdat daardoor de katholieken sterker zouden staan in hun poging het gestelde doel te bereiken. Omdat er gevaar dreigde dat er een neutrale, deels commerciële, nationale omroep opgericht zou worden benaderde de voorzitter van de ncrv, mr. A. van der Deure, Van Koeverden om door samenwerking van orthodoxe protestanten en katholieken te bereiken dat ook in de omroep de geestelijke en culturele belangen van het christelijke volksdeel zouden worden gewaarborgd. Beiden namen zij zitting in de officieuze 'commissie-Posthuma', genoemd naar haar voorzitter, dr. F.E. Posthuma, oud-minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in het ministerie-Cort van der Linden, die minister Van Swaay wilde adviseren over de vorm van een toekomstige nationale omroep.

Van der Deure en Van Koeverden konden zich niet verenigen met de conclusies van het eindrapport, dat buiten hun aanwezigheid was opgesteld en waarin naar hun oordeel geen recht werd gedaan aan de verlangens van de groepen die zij representeerden. Bij de komst van het ministerie-Colijn in augustus 1925 schakelden Van der Deure, Van Koeverden en Perquin hun politieke geestverwanten in het kabinet in om te voorkomen dat het advies van de commissie-Posthuma gevolgd werd. De nieuwe katholieke minister van Waterstaat, ir. M.C.E. Bongaerts, schoof het rapport-Posthuma terzijde en benoemde een staatscommissie die hem voorstellen moest doen tot regeling van het om-roepvraagstuk. In dit college, onder voorzitterschap van oud-minister-president jhr. mr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck, kregen, naast de vertegenwoordigers van andere groeperingen, Van Koeverden en Perquin zitting als representanten van de Bond van R.K. Radiovereenigingen. Perquin begon intussen op 24 november 1925 met wekelijkse uitzendingen via de NSF-zender in Hilversum onder de naam Katholieke Radio Omroep, geleid door een klein comité. Hierbij werd hij gesteund door Van Koeverden, die van mening was dat de katholieke omroep moest steunen op een brede basis. Met instemming van Perquin adviseerde hij de aartsbisschop tot de oprichting van een stichting waarin alle grote katholieke standsorganisaties en instituten op cultureel en wetenschappelijk gebied vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Mgr. Van de Wetering gaf Van Koeverden daartoe opdracht. Dit leidde tot de oprichting van de Stichting Katholieke Radio Omroep op 12 april 1926 de facto en in Utrecht de iure op 7 juni van dat jaar. Van Koeverden stelde hiervoor de statuten op.

Pastoor Perquin werd voorzitter van de nieuwe stichting KRO en bleef dit tot zijn dood in 1938, terwijl Van Koeverden zijn opdracht met de oprichting feitelijk voltooid achtte. Op wens van het KRO-bestuur echter benoemde de aartsbisschop, Van de Wetering, Van Koeverden tot geestelijk adviseur van de jonge stichting. In 1926 werd hij pastoor in Maarssen als opvolger van mgr. Alphons Ariëns. Van 1929 tot zijn dood in 1932 was hij pastoor in Utrecht.

Van Koeverden was een voortvarend man met een grote werkdrift gepaard aan praktisch inzicht. Prof. F. van der Meer tekent hem als een 'radicale, emotionele priester, die niets kon velen in de liturgie, maar alles van de menselijke armzaligheid; die zich bemoeide met alle genereuze initiatieven' en die 'een onbegrensde eerbied voor mensen' had.

A: Archief-Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius'; archief-Geert Groote Genootschap; collectie-KRO 1924-1926 in aartsbisschoppelijk archief te Utrecht.

P: Behalve de reeds genoemde publikaties: Atlas ten gebruike bij het onderricht in de Bijbelsche Geschiedenis (Groningen, 1911); artikelen in Apologetisch leven (1924-1932) en in de R.K. Radio-Gids (1925-1926).

L: H.F. Frank, in Ons liturgisch tijdschrift 18 (1932-1933) 23-25; J. Hoogveld, in Apologetisch leven 9 (1932-1933) 133-136; L.H. Perquin, in Katholieke Radio Gids 8 (1932) 51 (17 dec.) 3; Vondelkroniek 4 (1933) 36-38; 98; F. van der Meer, 'De smid die moest timmeren', in 150 jaar klein seminarie, 1818-1968 ([Utrecht], 1968) 24-28; G. Dierick, 'De oprichting van het Geert Groote Genootschap', in Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum 1971, 74-110.

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen: afb. 2a13506.

H.W.A. Joosten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013