Vredenburch, jhr. Heinrich Friedrich Ludwig Carl Rosarius Caspar Melchior Baltasar van (1905-1981)

 
English | Nederlands

VREDENBURCH, jhr. Heinrich Friedrich Ludwig Carl Rosarius Caspar Melchior Baltasar van (1905-1981)

Vredenburch, Jhr. Heinrich Friedrich Ludwig Carl Rosarius Caspar Melchior Baltasar van (wijziging voornamen bij Besch. Arr. Rb. te 's-Gravenhage op 5-10-1928 in Hendrik Frederik Lodewijk Karel), diplomaat (Wenen 31-10-1905 - Chéserex (Zwitserland) 17-11-1981). Zoon van jhr. Carel Gerard Willem Frederik van Vreden-burch, diplomaat, en Luisa Maria Alicia Antonia Anna Capece Minutolo dei Duchi di San Valentino e Marchesi di Bugnano. Gehuwd op 7-3-1931 met Eliza Dorothea barones Van Tuyll van Serooskerken. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (25-10-1934) gehuwd op 7-11-1934 met jkvr. Irène Héloïse Pauw van Wieldrecht. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.

Van Vredenburchs loopbaan als diplomaat leek na het eindexamen gymnasium-A aan het Nederlandsen Lyceum te 's-Gravenhage in 1924, de rechtenstudie te Utrecht (1924-1931) en de benoeming tot attaché in 1932 snel te eindigen. Na de dood van zijn vader in 1927 raakten zijn oom en andere verwanten betrokken in een - vooral in Den Haag berucht gebleven - schandaal rond de Haagse commissaris van politie F. van 't Sant. De jonge Van Vredenburch echter trok zich daar uiterlijk weinig van aan en leidde zelfs een niet onbesproken leven. Nadat hij in november 1933 onder invloed een auto-ongeluk had veroorzaakt, waarbij één dode viel, werd hij op disponibiliteit gesteld.

Overtuigd van Van Vredenburchs capaciteiten gaf minister jhr. A.C.D. de Graeff hem echter in januari 1935 een nieuwe kans. Tijdens de ongebruikelijke plaatsing bij het consulaat-generaal in Hamburg moest hij bewijzen dat hij in het gareel kon lopen. Vervolgens werd hij in 1936 verbonden aan het gezantschap in Buenos Aires, totdat hij in september 1939 op het ministerie souschef van de afdeling Politieke Zaken werd. In mei 1940 volgde hij als enige beleidsambtenaar minister E.N. van Kleffens naar Londen. In de zomer van 1940 was hij vertegenwoordiger in Frankrijk, Spanje en Portugal van de te Londen zetelende regeringscommissaris voor de vluchtelingen, jhr. O.C.A. van Lidth de Jeude, en probeerde hij enige lijn te brengen in de veelal gebrekkige hulpverlening door diplomatieke en consulaire ambtenaren, die soms te formalistisch en bureaucratisch optraden. In september benoemde Van Kleffens hem tot hoofd van de afdeling Diplomatieke Zaken, een functie die tot de val van Neder-lands-Indië in maart 1942 veel van hem vergde. Op eigen verzoek werd Van Vredenburch in november 1942 naar Washington overgeplaatst. De benepen sfeer in het Nederlandse ballingenmilieu stond hem niet aan en hij ergerde zich aan de machinaties van Van 't Sant, die als particulier secretaris van koningin Wilhelmina ook in Londen verbleef. In de Verenigde Staten hield Van Vredenburch zich vooral bezig met naoorlogse politieke en economische vraagstukken. Voorjaar 1945 was hij plaatsvervangend gedelegeerde van de Nederlandse delegatie op de oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties in San Francisco.

Najaar 1945 keerde Van Vredenburch als directeur Politieke Zaken op het ministerie terug en kreeg hij, vooral onder minister C.G.W.H. baron Van Boetzelaer van Oosterhout, een steeds steviger greep op het buitenlands beleid. Na de eerste politiële actie in 1947 tegen de Republiek Indonesia speelde Van Vredenburch als gezant en gevolmachtigd minister van het ministerie van Buitenlandse Zaken een belangrijke rol in de onderhandelingen onder leiding van de VN-Commissie van Goede Diensten (CGD) over een regeling van het geschil, eerst als vice-voorzitter van de Nederlandse delegatie en na het afsluiten van de Renville-overeenkomsten op 17 januari 1948 als gedelegeerde van het Opperbestuur in Indonesië - in de rang van minister. Hij ergerde zich daarbij vooral aan de verzwakking van de Nederlandse onderhandelingspositie wegens het ontbreken van centrale coördinatie van het beleid. Van Vredenburch spande zich in de Nederlandse interpretatie van de Renville-overeenkomst bij de CGD ingang te doen vinden. Deze impliceerde dat de Republiek, op grond van een erkenning van de Nederlandse soevereiniteit over Indië, in de interimperiode tot de totstandkoming van de Verenigde Staten van Indonesië de positie van deelstaat zou bezitten. In dat verband had de Republiek dan geen betrekkingen met het buitenland mogen onderhouden en geen eigen strijdkrachten kunnen bezitten. Zodra de CGD in mei 1948, met het zg. Dubois-Critchley-plan, het initiatief nam om de impasse in de uitwerking van de Renville-overeenkomst te doorbreken met een Nederland onwelgevallig plan, probeerde Van Vredenburch dit op procedurele argumenten langs diverse wegen te bruskeren; daarmee leidde hij het uiteindelijk echec van het Dubois-Critchley-plan in.

Van Vredenburchs benoeming tot administrateur van de Internationale Zone van Tanger in augustus 1948 - door hemzelf geambieerd als een rustiger werkkring na de zeer drukkejaren sinds 1939 -was de eerste van een reeks internationale posities die hij zou bekleden. Na zijn terugkeer uit Tanger leidde hij van oktober 1951 tot april 1952 de Nederlandse delegatie bij de onderhandelingen over de oprichting van de door Nederland naast de Noord-atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) aanvankelijk overbodig geachte Europese Defensie Gemeenschap. Voordat volledige overeenstemming was bereikt werd Van Vredenburch in april 1952 benoemd tot plaatsvervangend secretaris-generaal bij het nieuwe NAVO-secretariaat. Als rechterhand van secretaris-generaal Lord Ismay speelde hij een wezenlijke rol in de totstandbrenging van de Atlantische samenwerking op vooral politiek en militair terrein. In de jaren 1956-1958 trachtte hij als hoofdvertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bij de Britse regering de communicatie tussen het continentale West- en Midden-Europa met de Britse regering gaande te houden. Dat was moeilijk omdat enerzijds het zich verenigende supranationale 'Europa' met rasse schreden de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom trachtte te bereiken en anderzijds de slechts in intergouvernementele samenwerking geïnteresseerde Britse regering de totstandkoming van de EEG probeerde af te remmen met haar plan voor een Europese Vrijhandelszone. Hij wist de besprekingen over de Vrijhandelszone ook na de ondertekening van het Verdrag van Rome gaande te houden.

In 1958 hervatte Van Vredenburch zijn werkzaamheden in Nederlandse dienst als directeur-generaal Europese Samenwerking. Deze na de totstandkoming van de EEG gecreëerde functie vervulde hij totdat in januari 1959 zijn benoeming tot ambassadeur in Bonn volgde. Van Vredenburch sloot zijn diplomatieke loopbaan af als ambassadeur in Rome (1962-1970).

Als diplomaat had Van Vredenburch er geen enkele moeite mee zich overeenkomstig de gevestigde tradities te gedragen en te representeren, maar hij paste als persoon niet in het vertrouwde sjablone van de diplomaat. Hij beschikte over een enorme werkkracht, was snel van begrip en rijk aan creatieve ideeën. Tegenover zijn medewerkers was hij veeleisend, maar voor hechte samenwerking en duidelijke leiding aan een grotere groep ondergeschikten ging hij te veel zijn eigen gang, terwijl ook zijn niet gemakkelijke aard hem hierin parten speelde. Van Vredenburch blonk vooral uit als onderhandelaar. Door zijn vermogen het einddoel in het oog te houden, op te merken welke nuanceringen zich bij de tegenpartij manifesteerden en het goede moment te kiezen voor het ter tafel brengen van nieuwe voorstellen of concessies voordat de onderhandelingen verzand waren, behoorde hij tot de, ook in Nederland, altijd zeer kleine groep van diplomaten die het diplomatieke spel van aftasten en manouvreren zo beheersten dat zij richting en inhoud aan de onderhandelingen gaven.

A: In het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage bevindt zich het familiearchief Van Vredenburch, waarin reeds een gedeelte van H.F.L.K. van Vredenburchs papieren is gedeponeerd; andere stukken, waaronder ongepubliceerde memoires, zijn nog in het bezit van de nabestaanden. In de collecties E.N. van Kleffens en W.F.L. graaf Van Bylandt (bij het ministerie van Buitenlandse Zaken) bevinden zich brieven van Van Vredenburch. Ambtelijke stukken van zijn hand zijn gepubliceerd in Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland 1919-1945. Periode C: 1940-1945 ('s-Gravenhage, 1976-) (RGP: Grote Serie nr. 157-) en Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950 ('s-Gravenhage, 1971-) (RGP: Kleine Serie nr. 36-).

P: 'Capita Selecta Atlantica', in Ons Leger 40 (1956) 4 (april) 4-8; 5 (mei) 7-11 en 6 juni) 7-11.

L: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1979) IX, passim; A. den Doolaard, Londen en de zaak Van 't Sant (Amsterdam, 1980); Ide Anak Agung Gde Agung, 'Renville' als keerpunt in de Nederlands-Indonesische onderhandelingen (Alphen a/d Rijn, 1980); J.M.A.H. Luns, 'Van Vredenburch, hoogst bekwaam beroepsdiplomaat', in NRC Handelsblad, 27-11-1981; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap (Alphen a/d Rijn, 1981); Hugo Arlman & Gerard Mulder, Van de prins geen kwaad. Prins Hendrik en andere dossiers van Oranje (Alphen aan den Rijn, 1982).

A.E. Kersten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013