Bloemers, Henri Petrus Johan (1880-1947)

 
English | Nederlands

BLOEMERS, Henri Petrus Johan (1880-1947)

Bloemers, Henri Petrus Johan, burgemeester (Hummelo, gem. Hummelo en Keppel 18-4-1880 - Velp, gem. Rheden 16-9-1947). Zoon van Johan Hein Frederik Bloemers, Ned. Herv. predikant, en Agnita Wachter. Gehuwd op 6-9-1905 met Maria Snellen. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.

Bloemers' propaedeuse op het burgemeestersambt was zeker geen voor de hand liggende. Na in 1898 te Doetinchem eindexamen gymnasium te hebben gedaan, studeerde hij tot 1904 biologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Bestuurlijke ervaring deed hij echter op in het Utrechtsch Studentencorps; hij interesseerde zich, links van het liberale midden, voor politiek; een verblijf in de West, als assistent van de botanist prof. F.A.F.C. Went, stelde hem in staat buiten de grenzen zijn blik te verruimen. Zin voor organisatie en bestuur won het uiteindelijk van verlangen naar een wetenschappelijke loopbaan; zijn studie maakte hij niet af. Onder andere door korte tijd werkzaam te zijn als volontair op de secretarie van Dalfsen verwierf hij zich elementair inzicht in de gemeenteadministratie. Hij was amper 25 jaar oud toen zijn ijver werd beloond: op 1 juli 1905 werd hij benoemd tot burgemeester van Willemstad. Drie jaar later, in 1908 al, bracht het burgemeesterschap van Borculo hem terug in Gelderland. Benoeming tot Algemeen Secretaris van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen leek in 1915 een einde te maken aan zijn loopbaan als burgemeester. Hij verhuisde naar Amsterdam, maar lang bleef hij daar niet: in 1917 werd een dringend beroep op hem gedaan om de burgemeestersvacature van de gemeente Rheden te vervullen. Dat was midden in de Eerste Wereldoorlog, een zorgelijke tijd, waarin Bloemers zich meteen deed kennen als een energiek bestuurder, die erin slaagde de voedsel- en brandstoffenvoorziening zodanig gaande te houden dat de nood onder de bevolking beperkt bleef. Ook in de jaren die volgden, maakte hij zich verdienstelijk: wezenlijke verbeteringen op het gebied van wegenaanleg, woningbouw en openbare voorzieningen (gas, water en elektriciteit) kwamen op zijn initiatief of onder zijn leiding tot stand.

Markant was Bloemers' zorg voor het unieke natuurschoon in de gemeente Rheden. Van veel meer dan lokale betekenis was zijn in 1930 met succes bekroonde streven de Velpse en Rhedense markegronden (in totaal ruim 3000 ha bos en hei) in het bezit van de gemeente Rheden en van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten te brengen. Met de inrichting van dit gebied hield hij zich zeer actief bezig. Het noodzakelijke onderhoud en de ontsluiting van dit eerste 'nationale park' voor publiek vonden op zijn instigatie plaats in het kader van een werkverschaffingsplan voor werkloze seizoenarbeiders; een van de mooiste wegen, gelegen tussen Posbank en Imbosch, werd zo aangelegd en is later naar hem vernoemd. Veertien jaar bleef Bloemers in Rheden. Het lijken de beste jaren van zijn leven: 37 was hij bij zijn komst en bijna 51 toen hij wegging, en van wat hij in die bloeitijd tot stand hielp brengen, wordt nog altijd geprofiteerd. Zijn ijveren voor natuurbehoud en voor een zinnige ruimtelijke ordening - onderwerpen waarover hij ook dikwijls publiceerde - heeft duurzame garanties verschaft voor de bescherming van een der mooiste Nederlandse landschappen.

Een niet geringe bevordering was, eind 1930, zijn benoeming tot burgemeester van Groningen, de vijfde stad van Nederland; hij volgde er jhr. L.H.N. Bosch ridder van Rosenthal op, die naar Den Haag ging. Bloemers aanvaardde zijn ambt op 1 februari 1931 en voelde zich snel thuis in Groningen. Prestige en respect verwierf hij zich haast moeiteloos, bijvoorbeeld in kringen van de universiteit (waarvan hij o.a. curator werd) en vooral in de gemeenteraad, waar hij uitmuntte door onpartijdigheid. Hij stond er al gauw te boek als 'een stoere regent', die wist wat hij wilde. In Den Haag bleef dit niet onopgemerkt: hij werd benoemd tot rijksbemiddelaar voor de noordelijke provincies, in welke kwaliteit hij in menig arbeidsgeschil met wijs beleid handelde.

Toch zou Groningen slechts een intermezzo in Bloemers' loopbaan zijn - een intermezzo met een verrassend slot. Toen in 1934 door het vertrek van S.J.R. de Monchy naar Den Haag het burgemeesterschap van Arnhem vrijkwam, werd hij voor die gemeente gevraagd. Per 1 september 1934 werd hij benoemd. Was hij na drie jaar, ver voor het verstrijken van zijn eerste ambtstermijn, op Groningen al uitgekeken? Stellig niet, maar gezondheidsredenen in de familie gaven mede de doorslag bij zijn beslissing. Niet iedereen in Groningen was ingenomen met dit spoedige vertrek. Bij alle lof die hem werd toegezwaaid ('... een eenvoudig mensch..., die door zijn lankmoedigheid volkomen paste bij den Groningschen aard') klonk teleurstelling door over het gebrek aan continuïteit in het burgemeesterschap.

Bloemers zelf beschouwde zijn benoeming in Arnhem geenszins als een degradatie. 'Maar ik ben nu eenmaal Gelderschman en aan het mooie Gelderland en Arnhem heb ik mijn hart verpand,' verklaarde hij in een interview (Arnhemsche Courant, 1-8-1934); hij voegde eraan toe dat hij er altijd zijn zinnen op had gezet de laatste twaalf jaar van zijn ambtelijke leven door te brengen in de omgeving die hem zo dierbaar was. Mede daarom stortte hij zich in 1939 niet in het avontuur van het vijfde kabinet-Colijn (25 juli-10 augustus 1939), waarin hem de ministerspost van Sociale Zaken was aangeboden. De Arnhemse jaren werden zijn moeilijkste. Bij zijn komst had de economische crisis haar dieptepunt nog niet bereikt. En net toen de ergste werkloosheid voorbij was en herstel zich aankondigde, brak de Tweede Wereldoorlog uit.

Bloemers bleef aan in de bezettingstijd - een keus die overeenstemde met de zg. 'Aanwijzingen' van 1938 en mede was bepaald door de hoop dat, zolang geen NSB'er zijn plaats innam, het ergste kwaad kon worden afgewend. Een vorm van samenwerking met de bezetter was onvermijdelijk. Redelijk contact met de Duitse autoriteiten hield brutale NSB-bonzen buiten de deur en kon vaak mensenlevens redden. Dat hiervoor moest worden betaald (o.a. met medewerking aan de 'Winterhulp Nederland'), was een vernedering die in het niet viel bij de afschuwelijke machteloosheid ten aanzien van de jodenvervolging. De spanningen van de oorlog ondermijnden Bloemers' gezondheid. Weigering mee te werken aan de Arbeidsinzet kwam hem op 27 juli 1944 toch op ontslag te staan en op een verblijfsverbod in Gelderland. In de omgeving van Breda beleefde hij ruim een half jaar eerder de bevrijding dan de Arnhemmers, die na de gedwongen evacuatie van de stad, in september 1944, her en der over Nederland verspreid waren geraakt. Verslechtering van zijn gezondheid maakte een eind aan zijn hoop het werk in Arnhem te kunnen hervatten, waarop hij zich goed had voorbereid. In februari 1945 verzocht hij de minister van Binnenlandse Zaken het ontslag, hem door de bezetter opgelegd, te continueren, ook al omdat hij in april van dat jaar de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. In 1947 stierf hij - te Velp, in de gemeente waar hij zijn dankbaarste werk had verricht.

Naast zijn burgemeesterschap heeft Bloemers, die verschillende onderscheidingen verwierf, altijd een groot aantal functies bekleed. Zo was hij o.a. voorzitter van de Nationale Woningraad, van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, van het Geldersch Genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land, van de ANWB, van de Provinciale Geldersche VVV; vice-voorzitter van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten; secretaris van de Mij. tot Nut van het Algemeen; bestuurslid van de Algemeen Nederlandsche Vereeniging van Vreemdelingenverkeer, van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, van de Stichting 'Het Geldersch Landschap'; lid van de Boschraad, van de Electriciteitsraad en van de Wegencommissie. Van 1919 tot 1923 was hij lid van de Provinciale Staten van Gelderland voor de Liberale Unie.

P: Vele artikelen o.a. in Vragen des Tijds (van welk tijdschrift hij in de periode van 1919 tot 1930 redacteur was), in het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw, in Economisch-Statistische Berichten en in Gelderland. Samengest. onder red. van J. van Baren, H.P.J. Bloemers [et al.] (Arnhem, 1926)

L: 'H.P.J. Bloemers' burgemeestersambt in stormgetij', in Arnhemsche Courant, 9-10-1946; J.B.A. Kipp, 'Arnhemsche jaren van H.P.J. Bloemers; man van breede allure', ibidem, 23-10-1946. Verder necrologieën van S. baron Van Heemstra en Chr.G. Matser in de Arnhemsche Courant, 17-9-1947; P.R.A. van Iddekinge, Arnhem 44/45; evacuatie, verwoesting, plundering, bevrijding, terugkeer (Arnhem, 1981); idem, 'Burgemeester Bloemers en de "Nieuwe Tijd". Enige correspondentie uit 1941', in Bijdragen en Mededelingen "Gelre" 78 (1987) 192-201.

P.R.A. van Iddekinge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013