Cuijpers, Josephus Theodorus Joannes (1861-1949)

 
English | Nederlands

CUIJPERS, Josephus Theodorus Joannes (1861-1949)

Cuijpers, Josephus Theodorus Joannes (bekend onder de naam Jos Cuypers), architect (Roermond 10-6-1861 - Meerssen 20-1-1949). Zoon van Petrus Josephus Hubertus Cuijpers (bekend onder de naam Cuypers), architect, en Antoinette Catharine Thérèse Alberdingk (door naamstoevoeging bij KB van 20-1-1834 nr. 56 gewijzigd in Alberdingk Thijm). Gehuwd op 2-9-1889 met Delphine Marie Clara Antonie Povel. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Cuijpers, Josephus Theodorus Joannes

Jos Cuypers volgde zijn middelbare opleiding aan de bekende rooms-katholieke kostschool in Rolduc, waarna hij verder ging studeren aan de Polytechnische School te Delft. In vier jaar tijd behaalde hij daar zowel het diploma voor bouwkundig als voor civiel ingenieur. Na een jaar praktijk en een studiereis van zeven maanden, die hem door een groot deel van Europa voerde, trad hij in 1885 bij het bureau van zijn vader in dienst. Zijn taak daar was vooral het bestekklaar maken van de door zijn vader opgestelde plannen. Het eerste gebouw waaraan hij op deze manier meewerkte is de St. Jozefskerk te Groningen (1885). In 1888 ontwierp hij zelfstandig zijn eerste kerk in Nes aan de Amstel. Bij de inwijding van dit gebouw in 1891 kwam hij in contact met de Haarlemse vicaris-generaal en latere bisschop A.J. Callier. Dit is waarschijnlijk de aanleiding geweest dat hij in 1893 werd belast met de bouw van een nieuwe kathedraal in Haarlem, waarvan de bouw werd begonnen in 1895. In 1890 volgde hij zijn vader op als docent aan de Kunstnijverheidsschool verbonden aan het Rijksmuseum. Daarnaast bekleedde hij ook andere onderwijsfuncties.

In 1900 verliet hij het bureau van zijn vader en associeerde hij zich met de architect Jan Stuyt (1868 - 1934), een verbintenis die tot 1908 zou duren. Gedurende die tijd bleef hij ook betrokken bij de ontwerpen van zijn vader. Naast zijn werk als architect was hij ook publicistisch actief, terwijl hij ook talrijke bestuurlijke functies vervulde, o.a. bij de kunstkring De Violier, het Sint-Bernulphusgilde en de Nederlandsche Bond van Architecten.

Gedurende de eerste periode van zijn loopbaan (1885 - 1900), toen hij nog werkte bij zijn vader en een eigen praktijk begon op te bouwen, toonde Cuypers zich nog een volbloed neogoticus. Hoe groot zijn aandeel in de ontwerpen van zijn vader was is moeilijk te zeggen. In diens werken uit die tijd moeten verschillende elementen van Joseph afkomstig zijn. Anderzijds sluiten de werken die Joseph in die zelfde tijd zelfstandig ontwierp, duidelijk bij die van zijn vader aan. De eerste door Joseph zelfstandig ontworpen kerk, in Nes aan de Amstel, is een kruisbasiliek met grote vierkante middentoren. Dit type is ontleend aan de St. Augustinus te Nijmegen, die Cuypers sr. in 1884 ontwierp. De door Joseph ontworpen St. Jozef te Enschede (1894) is sterk verwant aan de gelijknamige kerk in Groningen van Cuypers sr., bij welker bouw Joseph ten nauwste betrokken was. Het werk van vader en zoon vormt in deze tijd een bijna onverbrekelijke eenheid. Hun beider ideeën staan in voortdurende wisselwerking met elkaar. Wel kan men bij de zoon geleidelijk een neiging zien optreden tot versobering en sterkere accentuering van het gesloten wandvlak, in tegenstelling tot de gelede wandbehandeling, waarnaar de voorkeur van vader Cuypers uitging. Dit bracht hem ertoe zich in toenemende mate door de vroegste vormen der gotiek en het romaans te laten inspireren.

Zijn verdere ontwikkeling is zeer goed na te gaan aan de hand van zijn belangrijkste kerkelijke werk, de St. Bavokathedraal te Haarlem. De bouw hiervan kwam in drie fasen tot stand: het priesterkoor werd gebouwd in 1895-1898, transept en schip in 1902- 1906 en de torens in 1927-1928. Gedurende deze perioden zijn de plannen herhaaldelijk gewijzigd. Een belangrijke inspiratiebron moet de door Cuypers sr. ontworpen Amsterdamse St. Willibrordus buiten de Veste (begonnen 1864) zijn geweest. Opmerkelijk is dat de vroegste ontwerpen voor de kathedraal vooral invloeden vertonen van de oudere werken van Cuypers sr. Dit kan ermee samenhangen dat deze zich juist in zijn vroege werk sterk door kathedraalarchitectuur liet inspireren. Bij de verdere planontwikkeling zien we enerzijds een grotere aansluiting bij de contemporaine werken van zijn vader, waaraan hij immers zelf meewerkte, en ten slotte een steeds groter wordende zelfstandigheid. De in 1898 voltooide koorpartij was in hoofdzaak gotisch van opzet, al zijn ook belangrijke elementen aan het romaans ontleend. In het gedeelte dat tot stand kwam na 1902 zijn vele andere elementen aan te wijzen, Byzantijnse en Moorse motieven, elementen uit de art nouveau, terwijl ook invloeden van het werk van H.P. Berlage te bespeuren zijn. Bij vergelijking van het oudste stuk met het nieuwere gedeelte blijkt de sterkere nadruk op de ongelede muur heel duidelijk. Ook de plannen voor de torens zijn herhaaldelijk gewijzigd. Talrijk zijn de ontwerpen voor de torenbekroningen. Niets daarvan werd uitgevoerd, de torens werden uiteindelijk vlak afgedekt.

De vernieuwingen in de vormgeving van de kathedraal na 1902, zijn stellig mede een gevolg van de associatie met Jan Stuyt, een architect met een sterk eclectische inslag. Men neemt veelal aan dat Stuyt als de krachtigste persoonlijkheid het sterkst zijn stempel op de gemeenschappelijk ontworpen gebouwen heeft gedrukt. Eén der eerste werken van het tweemanschap waarin Cuypers waarschijnlijk het grootste aandeel had, was de in 1900/1901 gebouwde St. Laurentius in Ginneken, een monumentalere en versoberde versie van de kerk van Nes. Het streven naar een grotere overzichtelijkheid van de kerkruimte kwam o.a. tot uiting in de Byzantijns geïnspireerde St. Jacobus in 's-Hertogenbosch (1905), vermoedelijk in de eerste plaats een conceptie van Stuyt.

In één van Cuypers' eerste grotere kerken, ontworpen na beëindiging van de associatie met Stuyt, de St. Quirimus van Halsteren (1911), ziet men hem pogen om, uitgaande van een romaanse vormgeving, tot een eigentijdse schepping te komen. De centraalbouw blijft hem boeien: tezamen met zijn zoon Pierre brengt hij in korte tijd drie monumentale koepelkerken tot stand: in Dongen (1918-1921), Bussum (1919/1920) en Beverwijk (1922- 1924). Opvallend is dat de moeilijke combinatie van koepel en nevenruimten pas in de laatste kerk op een bevredigende wijze is opgelost. In zijn latere kerkelijke werk sluit hij zich meestal weer aan bij het gebruikelijke basikale kerktype, dat hij soms wat moderner dan weer wat traditioneler toepast. Van zijn latere kerken verdienen nog vermelding de in vrije romaniserende vormen opgetrokken kerk van Rijssen (1923-1925) en de fraaie mergelstenen kerk van Schimmert (1924), waarin o.a. de barokke vensters opvallen.

Zijn belangrijkste profane werk is de Effectenbeurs in Amsterdam (l 909- 1912). Juist door haar ligging naast Berlages koopmansbeurs is Cuypers' schepping daarmee veelal in ongunstige zin vergeleken. Dit is echter niet volkomen rechtvaardig. Beide architecten gingen van tegengestelde principes uit. Berlage maakte de wensen van zijn opdrachtgevers en de praktische bruikbaarheid van zijn gebouw ondergeschikt aan zijn architectonische beginselen. Cuypers daarentegen poogde aan de opvattingen en wensen van zijn opdrachtgevers architectonisch gestalte te geven en koos voor een vormgeving van overwegend classicistische signatuur en een strak symmetrische opbouw. De klassieke vormen worden overigens zeer vrij gehanteerd, terwijl de zeer verzorgde decoratie dikwijls verrassend werkt. Ander profaan werk uit dezelfde periode toont veelal vergelijkbare classicistische vormen, een enkele keer met wat barokke trekken (Amsterdam, St. Ignatiuscollege, 1909). Zijn latere profane werk is soberder van opzet en vertoont invloeden van Berlage en vooral K.P.C, de Bazel (Roermond, Bisschoppelijke Kweekschool, 1919).

Ook als restauratiearchitect heeft Cuypers van zich doen spreken. Gebouwen die door hem werden gerestaureerd, zijn o.a. Oldenzaal, St. Plechelmus (1891), Heerlen, St. Pancratius (1901-1903), Meerssen, basiliek, restauratie en vergroting (1937). Geleidelijk maakte hij zich los van de in sterke mate op reconstructie gerichte opvattingen van zijn vader, zonder overigens te vervallen in de nieuwe dogmatiek van het aanvullen van verdwenen onderdelen in eigentijdse vormen. Hij maakte deel uit van verschillende rijkscommissies op het gebied der monumentenzorg. Maar ook het terrein van de stedebouw had eveneens zijn aandacht. Hij ontwierp uitbreidingsplannen voor Maastricht en Roermond, waarvan overigens slechts weinig werd uitgevoerd. In 1922 hield hij een voordracht over stedebouw aan de Parijse Sorbonne.

Jos Cuypers kan men het beste karakteriseren als een zoekende geest, een eclecticus en een overgangsfiguur. In vergelijking tot het werk van zijn vader, die met vaste hand en vanuit een onwankelbare levensovertuiging te werk ging, heeft dat van Jos iets onzekers. Dat ligt niet alleen aan zijn andersgeaarde persoonlijkheid, maar ook aan de tijd waarin hij leefde, die immers grote, dikwijls revolutionaire veranderingen op architectonisch gebied te zien gaf. Cuypers' artistiek credo, dat hij herhaaldelijk in woord en geschrift naar voren heeft gebracht, was dat vernieuwing nodig was, maar steeds op basis van de traditie, dus evolutionair in plaats van revolutionair. Dit verklaart het bij hem zo opvallende eclecticisme en ook de voortdurende wijzigingen waaraan hij zijn plannen onderwierp. Dit alles neemt niet weg dat hij een aantal zeer overtuigende werken tot stand heeft gebracht. Zijn Haarlemse St. Bavo neemt tussen de in die tijd gebouwde kathedralen een ereplaats in. Bij al zijn werk wordt men getroffen door zijn grote materiaalkennis en zorg voor het detail. Nu in de architectuurgeschiedenis de blik niet langer eenzijdig wordt gericht op een beperkt aantal min of meer revolutionaire vernieuwers, maar ook andere figuren aan bod komen, kan ook het omvangrijke en veelzijdige oeuvre van een architect als Jos Cuypers de aandacht krijgen die het verdient.

A: Tekeningenarchiefen correspondentie in Documentatiecentrum voor de Nederlandse Bouwkunst te Amsterdam.

P: 'Van hedendaagsche bouwkunst in 't algemeen en de kathedraal van Sint Bavo in 't bijzonder', in Van onzen tijd 1 (1906-1907) I, l - 16, 100-116.

L: Jan Stuyt [et al.], 'Joseph Cuypers', in Van bouwen en sieren 2 (1931) 161 - 167 met uitvoerige fotoreportage; Gerard Brom, Herleving van de kerkelike kunst in katholiek Nederland (Leiden, 1933); J. Klijnen, 'Herinneringen aan Joseph Cuypers', in Katholiek Bouwblad 16 (1948-1949) 121 - 125; H. Thunnissen, in Bouw 4 (1949) I, 146-149; 'Ter herinnering aan ir. J.Th. Cuypers', in Het Gildeboek 32 (1950) an. II en III, 25-30; P.J. Conijn, G.S. Hoogewoud, '75 jaar St. Bavo', in Haerlem. Jaarboek 1972, 53-90; H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland ('s-Gravenhage, 1972); Pauline Houwink, 'Jan Stuyt (1868-1934) en de vernieuwing van de kerkelijke bouwkunst', in Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 21 (1979) 25 - 62; C. Fanelli, Moderne architectuur in Nederland ('s-Gravenhage, 1978).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 328.

A.J. Looyenga


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013