Hovy, Willem (1840-1915)

 
English | Nederlands

HOVY, Willem (1840-1915)

Hovy, Willem, directeur van een bier- en azijnfabriek (Beverwijk 17-7-1840 - Zeist 27-2-1915). Zoon van Hendrik Hovy, chef in een bierbrouwerij en azijnfabriek, en Elisabeth van Vollenhoven. Gehuwd op 18-5-1866 met Pauline Geertruida Tutein Nolthenius. Uit dit huwelijk werden, behalve 2 zoons en 4 dochters die jong overleden, 6 zoons en 5 dochters geboren. Na haar overlijden (23-2-1905) gehuwd op 3-12-1907 met Mechteld Esser. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Hovy, Willem

Hovy genoot een goede gezondheid en had een blijmoedig karakter. Hij was een man van primaire reacties, soms wat eenzijdig, vasthoudend aan eigen inzichten. Eenvoud, deftigheid, bescheidenheid en welwillendheid verenigde hij in zich op natuurlijke wijze. Zijn maatschappelijk handelen werd van zijn jeugd af aan bepaald door een diep geloofsvertrouwen in het evangelie van Jezus Christus. Het ruime standpunt dat hij daarbij innam is het bondigst gekarakteriseerd door A. Kuyper, die hem een calvinist met de geestelijke structuur van een gereformeerde Hernhutter noemde.

Hovy ontving zijn opleiding aan de Technische School te Utrecht en werkte daarna, om praktijk op te doen, bij verschillende brouwerijen. Op 28 juli 1858 trad hij in dienst van de uit 1791 daterende Bierbrouwerij en Azijnmakerij "De Gekroonde Valk" te Amsterdam. Deze onderneming was het eigendom van zijn grootmoeder de weduwe Van Vollenhoven; ook zijn vader was daar werkzaam. Van 1863 tot 1867 was hij procuratiehouder, in welk laatste jaar hij als compagnon in de firma werd opgenomen. In 1892 werd de onderneming omgezet in een naamloze vennootschap; sedertdien was Hovy daarvan directeur, met zijn neef J. Schwarz als mededirecteur.

Alleen al als procuratiehouder eerst, directeur later, zouden Hovy's geloofskeuze en christelijk-sociale gerichtheid binnen het bedrijf duidelijk aan de dag treden. Want met al zijn organisatorische en zakelijke talenten, die het bedrijf inderdaad tot grote bloei brachten, streefde hij ernaar ook zijn denkbeelden omtrent sociale en geestelijke zorg voor het personeel praktisch te verwezenlijken. In een in 1896 verschenen proefschrift over de sociale bemoeienissen van Nederlandse werkgevers met het lot der arbeiders in hun bedrijf, dat J.C. Eringaard publiceerde, blijkt dat "De Gekroonde Valk" vooral in sociaal opzicht de vergelijking met ondernemingen van J.C. van Marken te Delft, van de Gebrs. Stork in Hengelo en van J.F. Vlekke in Oudgastel goed kon doorstaan. Hovy was van mening dat het christelijk geloof de toenmalige kloof tussen patroon en arbeider kon overbruggen. Vrijwel iedere morgen begonnen directie en personeel de dag met gezamenlijke bijbellezing en met gebed. Op christelijke feestdagen werd het (continu) bedrijf zoveel mogelijk stilgelegd, terwijl het loon over die dagen werd doorbetaald; ouderdomspensioen, ziekengeld, personeelswoningen en andere sociale instellingen behoorden tot het sociale pakket van de onderneming. Dat zijn fabriek een alcoholisch produkt vervaardigde bezwaarde hem overigens op generlei wijze: bier wilde hij beschouwen als de gewenste volksdrank in de strijd tegen het jenevermisbruik. Zo kon Hovy in zijn bedrijf tegelijkertijd een modern aandoend grootindustrieel zijn, met veel economisch-financieel inzicht leiding gevend, én een voor zijn personeel vaderlijk patroon.

Deze sociale aandacht voor het lot van de arbeiders binnen zijn bedrijf kon ook niet los worden gezien van Hovy s maatschappelijke en kerkelijke positiekeuze en werkzaamheden. Reeds sedert 1867 bestond er vriendschap tussen Hovy en de zich toen als een der voormannen van de antirevolutionaire richting aandienende Abraham Kuyper, en binnen die vriendschap was er sprake van een sterke wederzijdse beïnvloeding, al gaf Kuyper voor Hovy bijna steeds de koers aan. De brede visie van de laatste heeft Hovys inzichten diepgaand beïnvloed; maar Hovys praktisch-zakelijke aanpak en irenische natuur hebben Kuyper in vele van zijn plannen en beslissingen correcties doen aanbrengen. Naarmate Kuyper zijn activiteiten ontplooide werkte Hovy daaraan mee. In 1872 begaf Hovy zich in dit opzicht reeds op het politieke pad: hij werd medeoprichter van de Amsterdamsche (antirevolutionaire) Kiesvereeniging "Nederland en Oranje", waarvan hij van 1881 tot 1883 zelfs voorzitter zou zijn. Financieel werd Hovy voor Kuyper een onmisbare steun: zonder diens koninklijke giften zou bijv. de uitgave van het in 1872 door Kuyper opgerichte antirevolutionaire dagblad De Standaard zijn gestaakt. Hovy was ook in 1878 de eerste ondertekenaar van het door Kuyper opgezette petitionnement ten behoeve van het christelijk onderwijs, dat aan koning Willem III werd aangeboden. Hij behoorde in dat zelfde jaar tot de oprichters van de protestants-christelijke Vrije Universiteit, waarvoor ook zijn financiële steun onmisbaar was. Tevens was hij van 1879 tot 1896 president-directeur van deze instelling.

In 1877 was hij medeoprichter van het Algemeen Werkliedenverbond "Patrimonium", de eerste werknemersorganisatie op protestants-christelijke grondslag in Nederland. Aanvankelijk stond hij op het standpunt dat zowel patroons als werklieden daarin konden samenwerken, maar deze gedachte bleek op den duur niet uitvoerbaar. Uiteraard zou hij later Kuypers initiatief voor het houden van een (Eerste) Christelijk-Sociaal Congres in 1891 van harte verwelkomen. Tijdens dit congres kwam men tot de oprichting op 11 november 1891 van de prot.-chr. Vereeniging van Nederlandsche Patroons onder de naam "Boaz", waarvan Hovy tot tweede voorzitter werd benoemd. Maar ook hier liet hij een eigen geluid horen: hij stond op het standpunt dat de christenpatroons zich ook moesten aansluiten bij de algemene organisaties van werkgevers.

In kerkelijk opzicht was ondertussen Hovy Kuyper geheel gevolgd. Van 1861 tot 1867 was Hovy lidmaat van de Amsterdamse Waalse gemeente, daarna van de Nederlandsche Hervormde Kerk in deze stad geweest, maar in 1886 sloot hij zich aan bij Kuypers strijd tegen het modernisme in deze kerk en koos hij voor de dolerenden die de Hervormde Kerk verlieten. Binnen het gereformeerde kerkverband zou Hovy een steunpilaar zijn van kerkewerk en zending.

Politiek ten slotte trad Hovy, vooral sedert zijn tweejarig voorzitterschap van "Nederland en Oranje" (1881 - 1883), steeds meer naar voren. In die periode nam hij actief deel aan de organisatie van het petitionnement tegen de vaccinatie, omdat de voorgenomen wettelijke regeling naar zijn mening inbreuk maakte op de gewetensvrijheid. Van 1881 tot 1899 had Hovy zitting in de Amsterdamse gemeenteraad. In deze kwaliteit werd hij in 1892 benoemd in de staatscommissie die tot taak kreeg de mogelijkheden tot drooglegging van de Zuiderzee te onderzoeken. Zijn lidmaatschap van de Provinciale Staten van Noord-Holland van 1892 tot 1901 bracht hem in aanraking met regionale vraagstukken. Zijn toekomstige bemoeiingen met de landelijke politiek wierpen in die tijd hun schaduwen vooruit. In de jaren van 1899 tot 1901 nam Hovy achter de schermen intensief deel aan het verzet van de antirevolutionaire oppositie in de Tweede Kamer en van de werkgevers buiten de Staten-Generaal tegen het eerste ontwerp-Lely van de Ongevallenwet. Mede door zijn aandeel kwam een samenwerking van de beide oppositiegroepen tot stand, resulterend in het in de parlementaire geschiedenis bekend geworden grote amendement-Kuyper. Dit wijzigingsvoorstel van 15 juni 1899 beoogde het de werkgever mogelijk te maken, naast onderbrenging van ongevalsrisico van zijn personeel bij de Rijksverzekeringsbank, dit risico na storting van een waarborgsom via hun bedrijfsverenigingen zelf te dragen. Tijdens zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer van 1901 af, gaf Hovy tot zijn dood eveneens blijk van zijn grote belangstelling voor vele gebieden van het maatschappelijk leven.

Tot zijn vertrek uit Amsterdam naar Zeist in 1913 bleef Hovy zijn fabriek leiding geven. Bij zijn op 28 juli 1908 gevierde vijftigjarige werkzaamheid aan de fabriek schonk de landelijke pers nog ruime aandacht aan zijn prestaties. In Zeist overleed hij op ruim 74-jarige leeftijd.

A: Archief-Wormser in bibliotheek vu Amsterdam; archief-Amsterdamsche Kiesvereeniging "Nederland en Oranje" tot 1895; ibidem; archief -De Koo in Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam; collectie-Groen van Prinsterer in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage; archief-Kuyper in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

L: Herdenkingsartikelen in Algemeen Handelsblad, 28-7-1908 av., Het Leven. Geïllustreerd 3 (1908) 1009-1010; De Standaard, 1-3-1915 en 4-3-1915; De Amsterdammer. Christelijk volksdagblad, 4-3-1915; De Spiegel. Weekillustratie voor het christelijk gezin, 6-3-1915; De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 14-3-1915; T. Ferwerda, in Almanak van het studentencorps aan de Vrije Universiteit 1916, 64-68.

Verder J.C. Eringaard, Holländische Musterstätten persönlicher Fürsorge von Arbeitgebern für ihre Geschäftsangehörigen (Delft, [1896]); J.C. Rullmann, De strijd voor kerkherstel in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIXe eeuw 3e dr. (Kampen, 1928) passim; idem. De Vrije Universiteit, haar ontstaan en haar bestaan. 1880-20 October-1930... (Amsterdam, 1930); R. Hagoort, De christelijk-sociale beweging (Hoorn, 1933. 2e dr. Franeker, [1956]); W. Volger, Om de vrijheid van de kerk (Kampen, 1954); T.D. Smid, 'Willem Hovy (1840 - 1915) (I en II)', in Anti-Revolutionaire Staatkunde 34 (1964) 239-257; 278-296; W. de Vries Wzn., De invloed van werkgevers en werknemers op de totstandkoming van de eerste sociale verzekeringswet in Nederland (de Ongevallenwet 1901) (Deventer, 1970); D.Th. Kuiper, De voormannen (Kampen, 1972).

I: Peter Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse Gemeenteraad 1814-1941. (Amsterdam 1998) 189.

W. de Vries Wzn.


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013