Michels, Leonardus Cornelius (1887-1984)

 
English | Nederlands

MICHELS, Leonardus Cornelius (1887-1984)

Michels, Leonardus Cornelius, taalkundige (Schijndel 23-10-1887 - Ubbergen 20-6-1984). Zoon van Joannes Bernardus Michels, hoofd van een openbare lagere school, en Elisabeth Johanna Tersmetten. Gehuwd op 16-8-1917 met Maria Johanna Jacoba Berden. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden (31-12-1918) gehuwd op 19-4-1922 met Dora Henriette Maria Hubertine Berden. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 3 dochters geboren.

Michels volgde de openbare lagere school te Schijndel, was vervolgens interne leerling van het Aloysiuscollege te Sittard (1899-1900) en het Canisiuscollege te Nijmegen (1900-1905). Na het behalen van het diploma gymnasium-A verbleef hij een jaar op het klein-seminarie Beekvliet te Sint-Michielsgestel en een jaar op het groot-seminarie te Haaren (Nb). Ten slotte studeerde hij vanaf 1908 Nederlandse taal- en letterkunde te Utrecht, waar hij in 1913 cum laude doctoraal deed. Zijn voornaamste leermeesters waren er: J.W. Muller, leerling van de Leidse hoogleraar Matthias de Vries (Nederlandse taal- en letterkunde), J.A.A. Frantzen (Gotisch, Middel- en Oudhoogduits, Oudnoors), en G.W. Kernkamp (geschiedenis). Verder genoot hij van anderen nog onderwijs in Sanskriet, oude geschiedenis, Volkskunde, wijsbegeerte en kunstgeschiedenis. Zoals in die tijd, naar zijn eigen zeggen, gebruikelijk, was zijn opleiding meer breed dan diep. Opmerkenswaard is nog dat van de zeven kinderen die het gezin telde, alleen Michels en zijn jongste zuster geen priester of non werden.

Na twee jaar leraarschap te Rolduc werd Michels docent aan de RK Leergangen te Tilburg, waarvan de bevlogen H.W.E. Moller rector was en Michels' Rolducse collega en vriend mgr. P.J.M. van Gils een der curatoren. Hij ging deel uitmaken van de redactie van het door Moller gestichte Tijdschrift voor taal en letteren (1913-1941). Tevens was hij te Tilburg leraar Nederlands en geschiedenis aan het Odulphuslyceum. Ondanks zijn Hollandse ouders voelde hij zich Brabander. Nadat in 1935 door Brabantse jongeren rond de priester-leraar P.C. de Brouwer het katholiek-emancipatorische tijdschrift Brabantia nostra was opgericht, publiceerde Michels - zelf niet meer tot die jongeren behorend, maar er wel mee in contact - hierin bijdragen, meest gedichten onder het pseudoniem Keye, korte hekeldichten naar aanleiding van een actualiteit, waarvan 'Een Hondekijn, hiet Cortois' (ibidem, 3 (1937-1938) 61) destijds enige bekendheid kreeg. Ook in andere periodieken publiceerde Michels proza en poëzie. Van zijn gedichten van meer existentiële aard is Straks (1942), op het thema van de dood, een uitstekend en typerend voorbeeld. Hij had een bijzonder talent voor het korte, epigrammatische gedicht, waarvan er enkele op openbare plaatsen in Brabant te lezen zijn, bijv. op het verzetsmonument te 's-Hertogenbosch. Onder de titel Vertere seria ludo verscheen in 1973 een keuze uit Michels' gedichten, gemaakt door de met hem bevriende Tilburgse hoogleraar Fr. van der Ven, en op diens Brandonpers gedrukt (in 1976 heruitgave door het Provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant).

Michels' verdiensten zijn echter vooral gelegen op het terrein van zijn vak van wetenschap. Hij publiceerde vanaf 1913 artikelen van taalkundige, vooral filologische inhoud, maar promoveerde, door anderen aangespoord, eerst in 1941 bij prof. B.H. Molkenboer O.P. op de dissertatie Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's werken. Deze bestond uit een aantal korte verhandelingen over plaatsen uit Vondel, voorafgegaan door een inleiding over de verhouding tussen het wetenschappelijk bedrijf der filologie en het literaire kunstwerk als zodanig. Hij typeerde de filologie als een dienstbare, voor het goed verstaan van oudere teksten en voor hun functioneren als kunstwerk onmisbare tak van wetenschap. 'Doorgronden om te genieten' mag zijn lijfspreuk heten. Later is hij op dit onderwerp uitvoeriger teruggekomen in het artikel 'Over de plaats van de filologie' (in Dietsche Warande en Belfort (1958) 85-98). In woord en geschrift deed hij zich ook kennen als een scherp waarnemer van, ook actuele, taalverschijnselen.

In 1946 volgde hij aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen J.J.A. van Ginneken s.j. op als hoogleraar in de Nederlandse en Indogermaanse - aanvankelijk ook algemene - taalkunde. Groter tegenstelling dan tussen deze twee geleerden laat zich moeilijk denken. Michels' werkzaamheid was allereerst analytisch, en onderworpen aan een haast scrupuleuze zelfkritiek. Hij drong diep door in het detail, maar deed nooit een greep in den brede. De onderwerpen voor zijn colleges en voor zijn artikelen koos hij niet zelden naar aanleiding van geschriften of uitspraken van anderen, waarvan hij iets recht wilde zetten of waarop hij een aanvulling wilde geven. Zijn aandacht richtte zich zelden lang op hetzelfde object. Daarvan is een zeer divers en kleinschalig oeuvre het resultaat. De meeste van zijn artikelen zijn door toedoen van zijn Tilburgse oud-leerling, later vriend en collega W.J.M.A. Asselbergs (Anton van Duinkerken) gebundeld als Filologische opstellen. Michels becommentarieerde verscheidene tekstuitgaven van anderen, maar hoewel hij zelf als wellicht geen ander toegerust was om uitgaven van oude teksten te verzorgen, bleef het bij de bezorging van de Herschepping in de WB-uitgave van Vondels werken (dl. 7 en 8, 1934 en 1935). Zowel in Tilburg als in Nijmegen maakte hij als leermeester indruk, behalve door zijn grote en uitzonderlijk veelzijdige parate kennis, door een klassiek en tegelijk spitsgeestig taalgebruik en door een genadeloze acribie en kritische benadering van zaken. Michels maakte deel uit van o.a. de examencommissie voor de akte Nederlands MO, van de commissie van bijstand voor het Woordenboek der Nederlandsche taal en van de commissie die, in opdracht van de Nederlandse en de Belgische regering de Woordenlijst van de Nederlandse taal ('s-Gravenhage, 1954), het zg. groene boekje, samenstelde.

Met zijn aftreden in Nijmegen (1958) verdween de laatste vertegenwoordiger van de historisch-kritische school van Matthias de Vries van het universitaire toneel.

P: Behalve bovengenoemde publikaties: Filologische opstellen (Zwolle, 1957-1964. 4 dl.). Bibliografie in Uit de school van Michels. Opstellen aangeboden... op 30 mei 1958 (Nijmegen, [1958]) 238-253 loopt tot 1958 en is niet geheel volledig en nauwkeurig. Ook hierna publiceerde Michels nog in diverse tijdschriften, feestbundels en kranten.

L: Anton van Duinkerken, 'Keye', in Roeping 33 (1957-1958) 310-323; W. Asselbergs, 'Ter inleiding', in deel I van Michels' Filologische opstellen (Zwolle, 1957) 5-7; Karel Reijnders, 'Michels als leermeester', in Uit de school van Michels..., 1-2; K. Heeroma, De Nijmeegse Nederlandistiek (Assen, 1960); G.A. Steffens, 'Verdenius en Michels, 'scherpslijpers", in Handelingen van het eenendertigste Nederlandse filologencongres gehouden... 3 april 1970, 140-143; L.J. Rogier, 'De rustende Michels', in Brabantia 22 (1973) 12-14; Gerard Knuvelder, 'Michels: toen en nu', ibidem, 23 (1974) 120-123; M.C.A. van der Heijden, ibidem, 33 (1984) 7 (nov.) 17-20; A.A. Weijnen, 'Rede ter herdenking van prof.dr. L.C. Michels...', in Jaarverslag 1984 Katholieke Universiteit Nijmegen. Algemeen [1985], 113-116.

M.C.A. van der Heijden


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013