Nieuwenkamp, Willem (1903-1979)

 
English | Nederlands

NIEUWENKAMP, Willem (1903-1979)

Nieuwenkamp, Willem, geoloog (Lunteren, gem. Ede 1-1-1903 - Bilthoven, gem. De Bilt 12-11-1979). Zoon van Wijnand Otto Jan Nieuwenkamp, graficus en kunstschilder, en Anna Wilbrink. Gehuwd op 15-8-1930 met Essiene Nannenga. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Nieuwenkamp, Willem

Nieuwenkamp volgde, na de lagere school te Lunteren en Edam te hebben doorlopen, de HBS te Hoorn, waar hij op zestienjarige leeftijd het einddiploma verwierf. In 1919 begon hij met de studie geologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Na zijn kandidaatsexamen (1923) werd hij assistent van L.M.R. Rutten. Nieuwenkamp legde het doctoraal examen af in 1926 en ging in 1928/1929 naar Patagonië voor een sedimentpetrografisch onderzoek voor de Petrol Company Solana.

In Nieuwenkamps studietijd was de aardkunde een bij uitstek beschrijvende en klassificerende wetenschap. Nieuwenkamp wilde echter met behulp van de schei- en natuurkunde de vormingsprocessen van aardlagen en gesteente kwantitatief bestuderen. Hiervoor bestond echter nauwelijks belangstelling. Nieuwenkamp richtte toen zijn aandacht op de kristallografie, waar door de vrij recente ontwikkeling van de röntgenanalyse de mogelijkheid was geschapen de structuur van kristallen te onderzoeken. Hierin zag hij een mogelijkheid om het verband tussen de inwendige structuur en de uitwendige eigenschappen van de materie te leren kennen. Onder leiding van de Amsterdamse lector in de kristallografie en mineralogie J.M. Bijvoet bewerkte hij een proefschrift. Op 19 december 1932 promoveerde hij cum laude in Utrecht op de dissertatie: De structuurtypen van loodbromide en loodfluobromide en het structuurschema der dihalogeniden. Promotor was Rutten.

Na zijn promotie werd Nieuwenkamp assistent bij de Utrechtse hoogleraar in mineralogie en petrografie J.I.J.M. Schmutzer. Hij nam deel aan de exploratie van ertsreserves in Limburg door de Maatschappij Lavando Acquiro en publiceerde een aantal artikelen over kristallografie, gedeeltelijk in samenwerking met Bijvoet en P. Laves. In 1933 ging Nieuwenkamp naar Göttingen, waar bij V.M. Goldschmidt de kiem werd gelegd voor zijn belangstelling in de geochemie. In 1937 volgde een privaatdocentschap in de leer der kristalstructuur in Utrecht.

In deze tijd richtte Nieuwenkamp zijn belangstelling op andere problemen. Er ontstond een nauwe samenwerking met F.A. Vening Meinesz, die in de periode van 1923 tot 1939 vooral bekendheid genoot door zijn oceanische zwaartekracht-onderzoekingen in onderzeeërs. Nieuwenkamp assisteerde in 1939 Vening Meinesz op diens reis met Hr. Ms. O 13 in de Atlantische Oceaan. De bedoeling was dat hij het jaar erop zelfstandige waarnemingen zou verrichten aan boord van de O 16, die naar het toenmalige Nederlandsch-Oost-Indië zou varen. De mobilisatie van de marine maakte een vroegtijdig einde aan deze expeditie. Het was een grote teleurstelling voor Nieuwenkamp, die gehoopt had te kunnen vaststellen of de Marokkaanse bergketens al dan niet op de bodem van de Atlantische Oceaan doorliepen. Zou dat niet het geval zijn, dan was er een belangrijk bewijs geleverd voor de juistheid van de toen controversiële hypothese van A. Wegener betreffende het uiteendrijven van Afrika en Amerika. Gedurende de Tweede Wereldoorlog deed Nieuwenkamp gravimetrische en magnetometrische opnamen van Limburg en oostelijk Noord-Brabant. In 1947 werd Nieuwenkamp als opvolger van Schmutzer benoemd tot gewoon hoogleraar in de mineralogie, petrografie en kristallografie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Op 2 februari 1948 aanvaardde hij dit ambt met een oratie: Actueel en katastrophaal. In 1963 gaf hij de aanzet tot de oprichting van het Vening Meinesz Laboratorium voor Geofysica en Geochemie.

Gedurende zijn professoraat verrichtte Nieuwenkamp veldwerk in het Centraal Massief van Frankrijk en in Spanje. Dit onderzoek was een aanvulling op zijn ideeën over de vorming van graniet. In de oorlogsjaren waren bij hem zijn opvattingen over de kringloop van de chemische elementen en het ontstaan van magmatische gesteenten gerijpt. Nieuwenkamp was een fel bestrijder van de algemeen aanvaarde opvatting dat graniet ontstaan is door een stollingsproces van een primair juveniel magma dat sedert de oorsprong van de aarde als een gloeiend-vloeibare massa onder een dunne stollingskorst aanwezig zou zijn geweest. Uit zijn oratie blijkt duidelijk Nieuwenkamps belangstelling voor de granitisatie, een belangstelling die tot een toenemende interesse in de chemische processen in de aardkorst zou leiden. In zijn toen revolutionaire persedimentaire hypothese nam Nieuwenkamp aan dat graniet uiteindelijk een produkt is van gewone sedimentatie zonder tussenkomst van een smeltfase. Thans is deze opvatting algemeen verbreid. ('De oorsprong der materie bij endogene gesteentevorming', in Geologie en mijnbouw 11 (1949) 289-300; 'Petrography and geophysics', in Verhandelingen Koninklijk Nederlands Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap. Geologische serie 18 (1957) 231-237.)

Nieuwenkamp zag in de geologie een voortdurende kringloop van ontstaan en vergaan (Actueel en katastrophaal, 10). In plaats van de toen algemeen aanvaarde opvatting dat de oceanen en hun sedimenten de eeuwige opslagplaats zijn van de toegevoerde elementen, stelde Nieuwenkamp een cyclische opvatting, waarbij de oceanen en sedimenten slechts tijdelijke doorgangshuizen zijn van de elementen in een zich steeds vernieuwend systeem. Zijn originele ideeën zijn o.a. neergelegd in 'Géochimie classique et transformiste' (Bulletin de la société géologique de France 6 (1956) 407-429). Na zijn eervol ontslag als hoogleraar op 1 september 1968 richtte Nieuwenkamp zijn aandacht op de historische en filosofische aspecten van de aardwetenschappen. Hij verdiepte zich in de invloed van het werk van James Hutton en Leopold von Buch op de ontwikkeling van petrogenetische theorieën. Voor het verzamelwerk Martinus van Marum. Life and work. Ed. by R.J. Forbes (Haarlem [etc.], 1969-1976. 6 vol.) schreef hij een essay over 'The geological sciences' (III, 192 -242).

Nieuwenkamps grootste verdienste is het pionierswerk dat hij deed voor de geochemie en experimentele petrologie in ons land. Zijn wetenschappelijke verdiensten werden erkend door zijn benoeming tot gewoon lid van de afdeling natuurkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1965). Hij was een van de origineelste denkers die de Nederlandse aardwetenschappen hebben gekend en lijkt zijn creatieve en verbeeldingsrijke aanleg voor een groot deel erfelijk te danken te hebben aan zijn vader. Nieuwenkamp was een geliefd mens, die bekend stond om zijn anti-autoritaire en non-conformistische instelling.

P: Geologie en mijnbouw 59 (1980) 185-186, 415.

L: R.D. Schuiling, 'Afscheid prof. dr. W. Nieuwenkamp', in Solaire Reflexen 15 (1968) 2 (oktober) 8-9; E. den Tex, in Jaarboek Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1979, 167-170; idem, in Geologie en mijnbouw 59 (1980) 183-186.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1979 (Amsterdam 1980) 166.

H.A.M. Snelders


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013