Platteel, Pieter Johannes (1911-1978)

 
English | Nederlands

PLATTEEL, Pieter Johannes (1911-1978)

Platteel, Pieter Johannes, gouverneur van Nederlands-Nieuw-Guinea (Utrecht 14-8-1911 - Hilversum 19-8-1978). Zoon van Pieter Johannes Platteel, employé bij de Nederlandse Spoorwegen, en Maria Rijksen. Gehuwd bij volmacht op 30-8-1939 met Margaretha Antje Laseur. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. afbeelding van Platteel, Pieter Johannes

Platteel doorliep te Utrecht de 5-jarige HBS om vervolgens indologie te gaan studeren. In zijn studententijd was hij enige tijd voorzitter van de Societas Studiosorum Reformatorum. Op 27 november 1936 sloot hij zijn studie af met een proefschrift in de letteren en wijsbegeerte over De grondslagen der constitutie van Nederlandsch-Indië (Utrecht, 1936). Prof. F.C. Gerretson, wiens opvattingen over de verhouding tussen Nederland en Indië hij onderschreef, was zijn promotor. Medio 1937 vertrok hij als aspirant-controleur naar Ned.-Indië. Zijn eerste standplaats was Poerwakerta. Daarna volgde Bandoeng, waar hij een opleiding tot reserveofficier bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger volgde. In november 1940 werd hij benoemd tot controleur in de residentie Bali en Lombok. Toen in december 1941 de Pacific-oorlog uitbrak werd hij adjudant van de commandant van het detachement Bali. Na de capitulatie in maart 1942 werd hij geïnterneerd, o.a. in een kamp in Malang op Java. Hij werd uit krijgsgevangenschap bevrijd in augustus 1945 en een maand later overgebracht naar Australië, waar hij enkele maanden werkte bij de Netherlands Indies Civil Administration. Vervolgens kreeg hij een functie bij de Allied Military Administration Civil Affairs Branch in Soerabaja (april 1946). Gezondheidsredenen noopten hem de periode juni 1964 - april 1947 in Nederland door te brengen. Na zijn terugkeer in Indië werd hij aangesteld als controleur in Modjokerto, de 'proeftuin van Linggadjati', een gebied dat, ondanks een Nederlandse bezetting, de republikeinse status behield. Tijdens de eerste politiële actie nam hij deel aan landingen bij Banjoewangi. Op 1 april 1948 volgde zijn benoeming tot gedelegeerd regeringscommissaris voor bestuursaangelegenheden met de persoonlijke titel van resident in de regentschappen Bondowoso, Panaroekan en Banjoewangi; in december 1948 voerde hij het bestuur over de gehele residentie Besoeki.

Vooral na de tweede politionele actie werd duidelijk dat het Nederlandse gezag zich niet meer over geheel Indonesië zou kunnen handhaven: initiatieven voor het vormen van deelstaten naast de Republiek Indonesië moesten in zoverre worden omgebogen, dat deze staten in een eventuele Indonesische federatie tot hun recht zouden kunnen komen. In augustus 1949 geraakte Platteel hierbij betrokken toen hij belast werd met het secretariaat van het op te richten departement van Binnenlandse Zaken in de deelstaat Oost-Indonesië. De vorming van deze deelstaten had zijn volle instemming. Teneinde recht te doen aan de belangen van alle volkeren binnen de Indonesische Archipel zou naar zijn mening een Indonesische federatie onderdeel moeten blijven van een 'Nederlandsch koninkrijk met een sterke plaats in de wereld'. Nederland diende het economische en politieke leven te bevorderen, de rechtszekerheid te waarborgen en Indië open te stellen voor missie- en zendingsactiviteiten. Een gouverneur-generaal als koning of president van de federatie zou Indonesische regeringen op hun verzoek Nederlandse 'adviseurs-representanten' uit zijn staf ter beschikking moeten stellen. Deze conceptie was gebaseerd op de gedachte dat de overgrote meerderheid van de Indonesische bevolking trouw was gebleven aan het Nederlands gezag. Het prestige van Nederland was ondermijnd doordat de regering-Van Mook onderhandelde met republikeinse leiders, die door 'Japansche machinaties' in het zadel waren gezet en binnen hun gebied 'chaos en terreur' ontketenden: krachtig militair ingrijpen zou het vertrouwen kunnen herstellen. Voor politiek gematigde Indonesische leiders had Platteel respect en hij was bereid met hen te overleggen.

Kort na de soevereiniteitsoverdracht (eind maart 1950) werd Platteel uit regeringsdienst ontslagen, en hoewel hem uit de bedrijfswereld in Indonesië verschillende banen werden aangeboden, keerde hij terug naar Nederland, omdat het hem 'zedelijk niet mogelijk was te midden van een bevolking, welke hem als drager van een falend gezag vertrouwen had geschonken, in een voor hem persoonlijk voordelige situatie voort te leven'. Van september 1950 tot eind april 1951 werkte Platteel bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Daarna volgden benoemingen tot adjudant-directeur van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken in Rotterdam (mei 1951) en directeur van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen in 's-Gravenhage (1954). De essentie van het maatschappelijk werk lag naar zijn mening niet in deskundigheid, maar in het persoonlijk geconfronteerd worden 'met de goddelijke roeping om barmhartigheid te bewijzen'. Maatschappelijk werk zag hij als een sociale activiteit van en voor de samenleving en onvolkomen als het niet geschiedde vanuit een bepaalde levensbeschouwing. Werken als bestuursambtenaar had evenwel zijn voorkeur. Met ingang van 1 mei 1958 werd hij benoemd tot gouverneur van Nieuw-Guinea, 'een onderontwikkeld land in optima forma'. De verkiezingen voor de Nieuw-Guinearaad in 1961 zou hij later de belangrijkste gebeurtenis uit zijn bestuursperiode noemen. Verontrust was hij over de steeds kleiner wordende bezetting van gouvernementsambtenaren in het gebied. Naast een natuurlijk verloop zag hij hiervoor als de belangrijkste oorzaak de sterk afnemende motivatie: de vrees dat de nog zo sterk van Nederlandse zorgen afhankelijke Papoea's zouden hebben te 'kiezen' voor Indonesië, haalde 'het hart' uit de taak van de bestuursambtenaar. Als er in de voorlichting zou worden gewezen op het belang Nieuw-Guinea binnen de westerse invloedssfeer te houden en te voorkomen dat het gebied naar de 'communistische of zogenaamde neutrale wereld' zou afglijden, zou dat naar zijn mening een gunstig effect hebben op het moreel. Nog in februari 1962 zag hij mogelijkheden voor Nederland om - met internationale steun - zijn taak in Nieuw-Guinea te volbrengen.

Met ingang van 1 oktober 1962 werd hij eervol als gouverneur ontslagen. Hij was ervan overtuigd dat Indonesië Nieuw-Guinea te gronde zou richten. Toen de Papoeabevolking in 1969 door middel van een referendum kenbaar moest maken of men al dan niet bij Indonesië wilde blijven, plaatste Platteel met enkele andere oudbestuurs-ambtenaren een oproep in de Nederlandse pers financiële steun te verlenen aan vertegenwoordigers van de Papoeabevolking, die in New York wilden pleiten voor een onafhankelijk West-Irian. De weigering van de Nederlandse regering deze delegatie doortocht te verlenen karakteriseerde hij in een interview met B. Lulofs in De Telegraaf van 14-8-1969 als 'ten hemel schreiend'.

In de laatste fase van zijn loopbaan was Platteel burgemeester van Ede (december 1962-1968) en Hilversum (1968 - 1976). Hier gaf hij krachtig leiding aan het proces van verstedelijking en betrok hij de raad meer bij gemeentelijke aangelegenheden dan tevoren het geval was geweest. Hij hechtte belang aan overleg met wethouders, vooral over politiële zaken, omdat juist zij de plaatselijke omstandigheden kenden. Van 'betutteling' van Provinciale Staten toonde hij zich afkerig. In een interview in het Utrechtsch Nieuwsblad (regionale editie) van 26-6-1967 noemde hij zakelijkheid, menselijkheid en stiptheid de belangrijkste eigenschappen voor een burgemeester, die niet afhankelijk moest zijn van de volksgunst en om die reden dan ook nooit gekozen zou mogen worden. Aan de landelijke politiek zou hij niet actief deelnemen. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen in 1956 was hij weliswaar kandidaat voor de ARP, maar op een onverkiesbare plaats. Hij pleitte voor samenwerking met de Christelijk-Historische Unie en de Katholieke Volkspartij en keerde zich tegen de 'getuigenispolitiek' van de groep-Aantjes. Ook distantieerde hij zich in de jaren '70 van soortgelijke ontwikkelingen binnen de gereformeerde kerk.

Platteel was een knap bestuurder, die door zijn superieuren werd geroemd. Zijn echtgenote was hem in leven en werk een onontbeerlijke steun. Hij verrichtte zijn werk, gedragen door een religieuze overtuiging. Zijn optreden werd gekenmerkt door gereserveerdheid, hoffelijkheid en stijl. Hij kon goed situaties analyseren, nam snelle maar goed doordachte beslissingen, en had oog voor de realiteit. Zijn wereldbeeld werd bepaald door het geloof in de superioriteit van de eigen beschaving.

A: Particulier archief met o.a. veel ambtelijke stukken in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

L: H. Hoefkens en H. Dirk, 'Dr. Pieter Johannes Platteel. Laatste der jaquet-burgemeesters', in De Gooi- en Eemlander, 21-8-1976.

I: Aan Theodoor Alexander Boeree. Een "libellus" amicorum [Door L. de Jong et al.] (Zutphen, 1967) 12.

Mw. F. van Anrooij


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013