Timmerman, Aegidius Willem (1858-1941)

 
English | Nederlands

TIMMERMAN, Aegidius Willem (1858-1941)

Timmerman, Aegidius Willem, classicus en letterkundige (Amsterdam 23-8-1858 - Blaricum 10-4-1941). Zoon van Willem Kornelis Timmerman, bouwkundige, en Catharina Maria Cornelia van Santen. Gehuwd op 20-10-1885 met Anna Maria Catharina van Pellecom. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 zoon die jong overleed, 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (28-6-1925) gehuwd op 29-9-1925 met Aleida Jacoba van Pellecom. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Timmerman, Aegidius Willem

Timmerman werd geboren uit een geslacht dat tal van leraren en predikanten had voortgebracht. Zijn grootvader had diens vader, Johannes Aegidius, opgevolgd als directeur van een bekend geworden jongenskostschool te Elburg, doorgaans aangeduid als het 'Instituut van Kinsbergen', naar de beschermheer van deze school, de vlootvoogd J.H. van Kinsbergen (1735-1819). De vader van Timmerman zette de familietraditie in zoverre voort dat hij zijn enige zoon van diens vijfde tot zijn twaalfde jaar prive-les gaf. In september 1870 werd Timmerman leerling in de zesde klas van de openbare lagere school aan de Slijkstraat te Amsterdam, waar Willem Kloos zijn medeleerling werd. Echt bevriend raakten beiden pas in oktober 1879, toen ook Kloos zich - een jaar later dan Timmerman - liet inschrijven als student in de klassieke letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Ook met Herman Gorter en Jacques Perk, en iets later (september 1880) met Alphons Diepenbrock, zat Timmerman in dezelfde collegebanken. Het jaar van zijn doctoraal examen (6 februari 1885) werd tevens dat van zijn eerste huwelijk, financieel mogelijk geworden door een aanstelling als leraar, eerst een trimester lang te Heidelberg, daarna te Almelo en sinds 1887 aan het gymnasium te Zutphen. Dank zij de bijstand die Diepenbrock zich bij voortduring heeft willen getroosten om het proefschrift van Timmerman tot een aanvaardbaar einde te brengen, kon hij - sinds 1892 verbonden aan het Gymnasium Haganum in Den Haag - op 4 maart 1893 promoveren te Amsterdam op De Dionis et Timoleontis vitis capita quaedam, met als paranimfen Arnold Aletrino en Charles M. van Deventer, en Herman Gorter als een van de opponenten. Aan de vriendschap met Diepenbrock kwam een definitief einde op 2 oktober 1901, zodanig zelfs dat Diepenbrock alle door hem van Timmerman ontvangen brieven vernietigd heeft, behalve die van 2 oktober 1901, die nu juist tot de algehele breuk had geleid (zie Alphons Diepenbrock, Brieven en documenten. Bijeengebr. en toegel. door Eduard Reeser ('s-Gravenhage, 1970) III, 493). Timmerman bleef Gorter daarentegen levenslang, en ook na diens overlijden in 1927, beschouwen als zijn beste vriend. In zijn - eerder litterair-historisch curieus dan literair belangwekkend te noemen - sleutelroman Leo en Gerda (l 911) - voor wie model stonden de schilder, tekenaar, etser en lithograaf Theo van Hoytema (1863-1917) en diens Tine - figureert Gorter onder de naam Hugo, 'onwankelbaar trouw' in zijn vriendschap. Dat zelfde geldt bij Timmerman ten aanzien van zijn vriendschap jegens Kloos, maar ook van zijn haast pathologische vormen aannemende antipathie jegens Frederik van Eeden. Tegenover zijn vrouw heeft hij een dergelijke trouw echter niet kunnen opbrengen. Korte tijd na de dood van zijn eerste vrouw liet hij in een brief van Kloos, van 8 juli 1925, uitkomen nu eindelijk te zullen kunnen huwen met haar zuster, met wie hij reeds omstreeks 1900 was gaan samenwonen en met wie hij in 1921 naar Blaricum verhuisde, toen zijn verslechterende gezondheid hem gedwongen had ontslag te nemen als leraar aan het Gymnasium Haganum.

Tot zijn vestiging te Blaricum kon Timmerman nauwelijks terugblikken op literaire activiteiten van werkelijk belang. Weliswaar zag hij in de Corpsalmanak van 1881 en 1882 gedichten van zijn hand opgenomen en bleef hij tot in zijn ouderdom gedichten schrijven, waarvan sinds 1910 lang niet alles, maar toch een kleine dertig stuks, door Kloos werden geaccepteerd voor De Nieuwe Gids. Victor E. van Vriesland, die er zich op beroemde een van Tims oud-leerlingen te zijn - Timmerman werd veelal door zijn vrienden, collega's en leerlingen als Tim aangeduid - zag er toch van af hem op te nemen in zijn bekende De spiegel der Nederlandsche poëzie door alle eeuwen (1939). In De Nieuwe Gids van 1915 had Tim zich in de zogeheten Perk-kwestie gemengd en met een drietal artikelen contra 'De heer Greebe en zijn "boekske"" krachtig Willem Kloos verdedigd, op overwegend valse gronden overigens, zoals Garmt Stuiveling en diens publikaties hem na de dood van Kloos zouden duidelijk maken (zie G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids (Arnhem, 1955) 525).

In zijn Blaricumse periode, aangevangen toen Tim al 63 was, zou hij zich alsnog ontwikkelen tot een laatbloeier. De lof die hij mocht oogsten voor zijn aan Willem Kloos opgedragen 'Jeugdherinneringen aan Alphons Diepenbrock' (De Nieuwe Gids 36 (1921) 33-56) stimuleerde Tim tot het vastleggen van meer herinneringen, in 1938 - bij gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag - in boekvorm verschenen als een autobiografie van de eerste dertig levensjaren onder de titel Tim 's herinneringen. Ook als classicus werd Tim nu zeer actief: de tot een goed einde gebrachte vertaling van vier Homerische hymnen, tussen mei 1924 en december 1926 graag door Kloos opgenomen in De Nieuwe Gids, werden hem een prikkel tot het maken van een metrische vertaling van de Ilias, waaraan hij werkte van 1924 tot 1930. In 1931 verschenen, beleefde deze vertaling in 1978 al een achtste druk. Een ook enkele malen herdrukte metrische vertaling van de Odyssee zag het licht in 1934. Meer dan veertig jaar na zijn dood verscheen nog postuum de door de Leidse hoogleraar P.H. Schrijvers bezorgde en ingeleide uitgave van de in zijn laatste levensjaren voltooide vertaling in hexameters van Lucretius, De rerum natura: Over de natuur (Baarn [etc.], 1984 [i.e. 1985]).

A: Familiearchief met archief-Aegidius W. Timmerman is vernietigd. In het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage wel bewaard gebleven de in de periode 1909-1938 door Timmerman aan Kloos gerichte brieven, maar niet diens wederbrieven.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Enno Endt, 'Autobiografie van Aeg. W. Timmerman (1878)', in Maatstaf 31 (1983) 1 (,) 82-84.

L: Menno ter Braak, 'Naïviteit in vertaling', in Verzameld werk (Amsterdam, 1950) VI, 570-575; idem, 'Homerus en wij', ibidem 4 (1951) 275-283; Jeanne van Schaik-Willing, Ondanks alles (Amsterdam, 1955) 92-100 en 105-107; Anton van Duinkerken in zijn inleiding op Frans Erens, Vervlogen jaren. Vervolledigd uitg. en van aant. voorz. door Harry G.M. Prick (Zwolle, 1958) 22-27; Josine W.L. Meyer, 'Herinneringen aan Tim', in Tirade 3 (1959) 129-134; Enno Endt, 'Ik word van huis gestuurd. Enkele aantekeningen bij Timmermans autobiografie', in Maatstaf 31 (1983) 1 (,) 85-88; Tim's herinneringen (Amsterdam, 1983). Met een naw. en voorzien van aant., bezorgd door Harry G.M. Prick. Heruitg. (Amsterdam, 1983). Privé-domein: 84. Oorspr. uitg. (Amsterdam, 1938).

I: Aegidius W. Timmerman, Tim 's herinneringen (Amsterdam 1989) fotokatern [Timmerman in 1915].

Harry G.M. Prick


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013