Grondijs, Lodewijk Hermen (1878-1961)

 
English | Nederlands

GRONDIJS, Lodewijk Hermen (1878-1961)

Grondijs, Lodewijk Hermen, byzantinoloog (Pamekasan (Nederlands-Indië) 25-9-1878 - 's-Gravenhage 17-3-1961). Zoon van Hermen Grondijs, hoofdonderwijzer, en Johanna Elizabeth Le Bruijn. Gehuwd op 14-7-1908 met Antonie Therese Marie Thekla van Embden. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (?) gehuwd op 14-12-1920 met Valentine de Gontcharenko-Petrenko, pianiste. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden (4-6-1948) gehuwd op 1-7-1948 met Ellen Gudrun Brooks. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

afbeelding van Grondijs, Lodewijk Hermen

Louis Grondijs' jeugd speelde zich af in Nederlands-Indië. Via zijn moeder was hij voor een achtste van Indische afkomst, hetgeen tot uiting kwam in zijn wat exotische gelaatstrekken. Naar verluidt, was dit voor hem een bron van schaamte, en het hautaine gedrag dat hij later aan de dag legde, zou er als een soort overcompensatie gedeeltelijk uit kunnen worden verklaard. Grondijs bezocht de HBS in Soerabaja, en na het staatsexamen studeerde hij vanaf 1896 wis- en natuurkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht; op 7 juli 1905 deed hij hier doctoraal examen. In deze jaren was hij actief voor de Groot-Nederlandse zaak. Hij onderbrak zijn studie enige tijd omstreeks 1902/1903, toen hij deel uitmaakte van de christen-anarchistische kolonie van de 'Internationale Broederschap' te Blaricum. Vanaf 1906 studeerde Grondijs wis- en natuurkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij ook colleges filosofie volgde bij G.J.P.J. Bolland, wiens 'vurige welsprekendheid' grote indruk op hem maakte. In 1907 richtte hij samen met J.D. Bierens de Haan het Tijdschrift voor Wijsbegeerte op; tot 1932 zou hij deel uitmaken van de redactie.

Na zijn studie werkte Grondijs enkele jaren als leraar natuurkunde aan de rijks-HBS 'Willem II' in Tilburg en de mts in Dordrecht. Toen het nieuws van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hem bereikte, gaf hij onmiddellijk zijn baan op en vertrok als oorlogscorrespondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant naar België. Vandaar ging hij in opdracht van enkele internationale bladen naar achtereenvolgens het Franse, Russische en Roemeense front. Hij deelde er het leven van de troepen en nam actief deel aan de gevechten.

De Februarirevolutie van 1917 maakte Grondijs mee in de Russische hoofdstad Sint Petersburg. De vestiging van het bolsjewistische bewind en het begin van de burgeroorlog brachten hem ertoe zich in Zuid-Rusland aan te sluiten bij de Witte (contrarevolutionaire) legers. Hier zou hij ook nog de gelegenheid hebben gevonden om aan de universiteit van Charkov te promoveren tot doctor in de wis- en natuurkunde op het proefschrift Elektromagnetische Feldgleichungen bewegter Systeme. In de zomer van 1918 ging Grondijs naar Parijs en werd daar door de Franse regering uitgenodigd om als officieel oorlogscorrespondent met de honoraire kapiteinsrang deel uit te maken van de Franse militaire missie in Siberië. Van eind 1918 tot begin 1920 reisde hij in een privé-treinwagon, vergezeld van zijn toekomstige, bijna twintig jaar jongere Russische vrouw, langs de fronten van de burgeroorlog in Siberië. Ook hier koos hij de kant van de Witten. De bolsjewistische overwinning deed hem Rusland voorgoed verlaten.

Vervolgens vestigde Grondijs zich in Parijs, waar hij verbonden was aan het Laboratoire des recherches physiques van de Sorbonne. Tegelijkertijd studeerde hij er kunstgeschiedenis en byzantinologie; later, in 1941, zou hij nog in dit vak in de Franse hoofdstad promoveren op het proefschrift L'iconographie byzantine du Crucifié mort sur la croix. Inmiddels was Grondijs reeds eind 1928 naar Nederland teruggekeerd. Zijn in Parijs opgedane, voor de Nederlandse kunsthistorische wereld uitzonderlijke kennis verschafte hem spoedig een wetenschappelijke betrekking aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In 1931 werd hij hier benoemd tot privaatdocent in de geschiedenis van de Byzantijns-Russische cultuur, in 1935 volgde zijn aanstelling als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Byzantijnse kunst en in 1939 werd hij buitengewoon hoogleraar in de iconografie en de kerkelijke kunst. In de jaren dertig maakte hij verscheidene studiereizen naar Oost- en Zuidoost-Europa.

Dit reizen had overigens voor Grondijs nog andere dan wetenschappelijke beweegredenen. Politiek bleef hij uiterst geïnteresseerd en sedert zijn Russische ervaringen had hij definitief de rechts-autoritaire zijde gekozen. Zo was hij al in 1928 secretaris geworden van het door M.W.F. Treub opgerichte Comité voor Nationale Samenwerking in Den Haag en bond hij in die hoedanigheid de strijd aan tegen revolutie, communisme en de Sovjetunie. Van 1929 tot 1936 behoorde hij tot de vaste medewerkers van het weekblad De Rijkseenheid, dat zich de versterking van de banden tussen Nederland en zijn koloniën ten doel stelde.

Politieke en journalistieke motieven brachten Grondijs steeds weer tot reizen. Zo maakte hij in 1932/1933 een grote reis naar het Verre Oosten; in de loop daarvan nam hij deel aan de Japanse veldtocht in Mantsjoerije. Toen een paar jaar later de burgeroorlog in Spanje uitbrak, was hij ook daar, in 1936 en in 1937, present. Hij koos de kant van de Nationalisten onder Franco en droeg dit standpunt na terugkeer in Nederland in geschrifte en voordrachten uit. Toen Hongarije in maart 1939 Roethenië van Tsjechoslowakije annexeerde, trok hij in het zog van het Hongaarse leger dit gebied binnen. Telkens keerde hij echter op zijn Utrechtse academische basis terug.

Na hun aanval op de Sovjetunie in juni 1941 oefenden de Duitsers in bezet Nederland druk uit op Grondijs om lezingen te houden en artikelen te schrijven tegen de bolsjewieken. Maar in een artikel 'De Russische soldaat' (De Telegraaf, 10-7-1941) prees hij juist de militaire capaciteiten die de Russen in de Eerste Wereldoorlog in de strijd tegen het Duitse leger hadden getoond. Overneming van het artikel werd onmiddellijk verboden, al werd de auteur niet gearresteerd; men hoopte hem later nog als antibolsjewiek te kunnen gebruiken.

Na de bevrijding kreeg Grondijs te maken met de zuiveringscommissie. Hij was in Utrecht laat in de bezettingstijd, in 1944, toen de universiteit nog nauwelijks studenten had, tot gewoon hoogleraar in de iconografie en de kerkelijke kunst benoemd en werd om die reden na de oorlog voor korte tijd gestaakt. Hij had ook contacten met leden van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) en zelfs met SS'ers niet geschuwd. Grondijs verwierp evenwel de beschuldiging van collaboratie: hij had deze contacten alleen gezocht om op grond van eigen waarneming zelfstandig zijn oordeel te kunnen bepalen. In 1949 ging Grondijs met emeritaat, maar hij bleef publiceren. Hij overleed in de schermzaal, op 82- jarige leeftijd, tijdens het beoefenen van de door hem zo geliefde schermsport.

Grondijs stond binnen de Nederlandse politieke verhoudingen van de eerste helft van de 20e eeuw duidelijk aan de rechterzijde, maar hij was te elitair voor volkse bewegingen als het nationaal-socialisme en het nazisme. Een aanbod van A.A. Mussert om voor de NSB een kamerzetel te bezetten, liep uiteindelijk op niets uit. Grondijs had een sterk gevoel voor gevestigde traditie, hield van autoriteit, orde en discipline. Hij was gekant tegen revolutie en socialisme, niet alleen met de pen en de mond, maar ook metterdaad en op een vechtlustige manier. Ook met de parlementaire democratie had hij echter weinig op. Hij verafschuwde zowel het 'gepeupel' als de kleine en grote bourgeoisie. Zijn geschriften zijn niet vrij van een flinke dosis antisemitisme. Het meest voelde hij zich nog thuis bij de aristocratie, vooral de militaire aristocratie.

A: Dossier-L.H. Grondijs in het Universiteitsmuseum te Utrecht; bescheiden betreffende Grondijs in het archief van het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht in het Rijksarchief te Utrecht; dossier-L.H. Grondijs (Tribunaal voor het arrondissement Utrecht, nr. 20691) in het archief van het ministerie van Justitie te 's-Gravenhage; documentatiedossier-L.H. Grondijs in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties en een groot aantal artikelen in verschillende tijdschriften o.a.: De 'open brief' van prof.dr. G. Jelgersma aan prof. G.J.P.J. Bolland kritisch toegelicht (Leiden, 1906); De R.K. Kerk en de afstammingsleer (Amsterdam, 1911); Een Nederlander in geteisterd België (Amsterdam, 1914); La guerre en Russie et en Sibérie (Parijs, 1922); samen met M.W.F. Treub, Rusland. Redevoeringen... (Haarlem, 1931); De Sophia-gedachte in het Russisch Christendom (Amsterdam, 1932); Wat wil Japan? De aaneensluiting van het Verre Oosten ('s-Gravenhage, 1933); Asceten, Hellenen, Barbaren ('s-Gravenhage, 1935); Spanje. Een voortzetting van de Russische revolutie? (Leiden, 1937); Le cas-Koltchak. Contribution à l'histoire de la révolution russe (Leiden, 1939); De iconographie van schepping en godsverschijningen (Amsterdam [1942]); Tusschen twee werelden. Studiën over de bewoners van Oost-Europa (Amsterdam, 1944); Ikonographische en aesthetiseerende methoden in de kunstgeschiedenis (Utrecht, 1952).

L: G. Quispel, in Jaarboek der Rijksuniversiteit te Utrecht 1960-1961 (Utrecht, z.j.) 11-16; Haagse Post, 1-4-1961; M.C. Jansen, 'Franco's pleitbezorger in Nederland', in NRC Handelsblad, 19-7-1986; idem, 'L.H. Grondijs en Rusland. Daden en meningen van een Nederlandse Witgardist', in Maatstaf 35 (1987) 6 (juni) 67-79.

I: Hans Olink, De oorlogen van een Indische krijgsgod. Het wonderbaarlijke leven van Louis Grondijs (Amsterdam 2005) omslag [Foto: familiearchief Grondijs].

M.C. Jansen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013