Hannema, Dirk (1895-1984)

 
English | Nederlands

HANNEMA, Dirk (1895-1984)

Hannema, Dirk, museumdirecteur (Batavia (Nederlands-Indië) 16-9-1895 - Wijhe (O.) 7-7-1984). Zoon van Dirk Hannema, directeur van een makelaarskantoor, en jkvr. Hermine Elise de Stuers. afbeelding van Hannema, Dirk

Dirk Hannema was vijf jaar oud toen zijn ouders Indië verlieten om zich in Nederland te vestigen. Hij groeide op in het Haagse milieu van rond de eeuwwisseling. Van vaderszijde was Dirk afkomstig uit een welgesteld doopsgezind geslacht uit Harlingen. Via zijn moeder, die behoorde tot de kunstzinnige familie De Stuers, kwam hij in aanraking met kunstkenners als H.P. Bremmer en A. Bredius. Na het eindexamen gymnasium en de vervulling van zijn dienstplicht studeerde hij eerst vanaf 1917 twee jaar lang rechten in Leiden. In maart 1919 liet hij zich echter als student kunstgeschiedenis inschrijven aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij de colleges volgde van prof. W. Vogelsang.

Zonder deze studie te hebben voltooid kwam Hannema reeds anderhalf jaar later als wetenschappelijk assistent in dienst bij het Rotterdamse Museum Boymans, waar F. Schmidt Degener toentertijd directeur was. Deze had de overladen 19e-eeuwse wijze van inrichten veranderd in een esthetische presentatie. In 1921 werd Schmidt Degener benoemd tot directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam en volgde Hannema - 26 jaar oud - hem op in Museum Boymans.

Hannema's bekwaamheid in het opsporen en verzamelen van topstukken werd het kenmerk van zijn directoraat. Tot de vele eminente aanwinsten kunnen De Verloren Zoon van Jeroen Bosch en Titus van Rembrandt worden gerekend. In 1935 kreeg Museum Boymans de beroemde tekeningencollectie van verzamelaar Franz Koenigs in bruikleen. De financiële mogelijkheden tot collectievorming verwierf Hannema door een uitstekende persoonlijke relatie op te bouwen met de 'havenbaronnen' D.G. van Beuningen en W. van der Vorm, die hij adviseerde bij de opbouw van hun privé-collecties. Dank zij de toen door Hannema getrooste inspanningen zouden deze verzamelingen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog aan Museum Boymans toevallen.

Ook op het gebied van de presentatie toonde Hannema zich een energieke directeur. Hij wist het gemeentebestuur te overtuigen van de noodzaak van een nieuw gebouw voor het museum. In juli 1935 kwam het museumgebouw aan de Mathenesserlaan gereed, in nauwe samenwerking tussen Hannema en de gemeentearchitect A. van der Steur. Zo deden zij uitvoerige proeven met de lichtval in museumzalen. Samen met het door H.P. Berlage ontworpen en in hetzelfde jaar geopende Haags Gemeentemuseum vormde het nieuwe Boymans een toonbeeld van moderne museumarchitectuur in Nederland. Als voorstander van een actief tentoonstellingsbeleid had Hannema nu de ruimte tentoonstellingen te organiseren die internationaal de aandacht trokken, bijvoorbeeld de openingsexpositie 'Vermeer, oorsprong en invloed' in 1935 en 'Jeroen Bosch [en de] Noord-Nederlandsche Primitieven' een jaar later.

Zowel in zijn collectievorming als in de museuminrichting was Hannema een exponent van de esthetische benadering. Bij de inrichting van de zalen stonden rust en verfijnde smaak voorop; bij het verzamelen kwam het aan op zijn aangeboren oog voor kwaliteit en op intuïtie. Dit laatste achtte Hannema voor een museumdirecteur van meer belang dan wetenschappelijke kennis. Vanuit deze instelling - die hij overigens met veel tijdgenoten deelde - is het verklaarbaar dat Hannema een in Parijs opgedoken schilderij, voorstellende Christus en de discipelen te Emmaüs (doorgaans aangeduid als De Emmaüsgangers), zonder de minste twijfel als een nieuw ontdekte Vermeer beschouwde. Met de daadkracht hem eigen wist hij door inschakeling van het Rotterdamse mecenaat het geld bijeen te krijgen om dit schilderij - waarvoor ook het Rijksmuseum grote belangstelling had - voor Boymans aan te kopen. Het werd door vele kunstkenners bewonderd als het topstuk van de grote tentoonstelling 'Meesterwerken uit vier eeuwen: 1400-1800' in 1938. In de tweede helft van de jaren dertig beleefde Hannema als een van de meest vooraanstaande museumdirecteuren roemrijke jaren, waarin hem binnen- en buitenlandse onderscheidingen ten deel vielen en, op 27 maart 1939, door de Rijksuniversiteit te Utrecht een eredoctoraat werd verleend.

Al spoedig na de Duitse inval in mei 1940 bleek Hannema niet onsympathiek te staan tegenover de door de bezetter gepropageerde nieuwe orde. Dit bleek onder meer uit zijn bestuurslidmaatschap van de Nederlandsche Cultuurkring, een groep pro-Duitse intellectuelen onder leiding van prof. G.A.S. Snijder. Verder raakte hij betrokken bij de verkoop aan de nazi's van een deel van de collectie-Koenigs en bij de ruil van drie kunstwerken uit Museum Kröller-Müller ten behoeve van de collectie van Reichsmarschall H.W. Göring. Hannema hield ook een rede waarin hij zich voorstander verklaarde van de corporatieve gedachte en publiceerde enige malen in boeken en tijdschriften van nationaal-socialistische signatuur. Op uitnodiging van Reichskommissar A. Seyss-Inquart aanvaardde Hannema in november 1941 het lidmaatschap van de Kultuurraad, een hoog adviserend lichaam dat bestond uit 23 prominente Duitsgezinde 'wijze mannen' uit de wereld van kunst en wetenschap. Hoewel hij, naar eigen zeggen, geen lid was en wilde worden van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), liet hij zich met ingang van 1 februari 1943 door NSB-leider A.A. Mussert benoemen tot diens Gemachtigde voor het Museumwezen in Nederland. Later zei hij deze functie te hebben aanvaard om zo te verhinderen dat de Duitse autoriteiten het kunstbezit van het Koninklijk Huis uit Nederland zouden wegvoeren ten behoeve van het door Hitler in het Oostenrijkse Linz te stichten Führer-Museum. Inderdaad werd dit toen, mede door Hannema's inspanningen, voorkomen. Het is echter de vraag of zijn titel van Gemachtigde voor het Museumwezen daarbij een doorslaggevende rol heeft gespeeld.

Op 10 mei 1945 werd Hannema op last van het Militair Gezag gearresteerd om ongeveer acht maanden in een gevangenenkamp in Hoek van Holland te worden geïnterneerd. In februari 1947 vond zijn proces plaats voor het tribunaal te Rotterdam, waarbij hem vooral zijn functie van Gemachtigde voor het Museumwezen ten laste werd gelegd. Wegens de vele gunstige verklaringen en gezien het feit dat hij reeds geruime tijd geïnterneerd was, werd hij op 3 maart 1947 door het Tribunaal buiten verdere rechtsvervolging gesteld. Uit de getuigenverklaringen kwam onder meer naar voren dat zijn houding louter voortkwam uit grote politieke naïviteit en dat hij zijn vertrouwenspositie bij de Duitsers ook ten goede gebruikt had om opgepakte landgenoten vrij te krijgen en maatregelen tegen 'entartete Kunst' terug te draaien. In de museumwereld, waarin men in hoge mate aanstoot genomen had aan het feit dat juist een zo prominente collega zijn naam had geleend aan de Duitse zaak, was Hannema echter niet meer welkom. Hij diende dan ook geen verzoek in het hem eerder aangezegde ontslag als directeur van Museum Boymans ongedaan te maken.

Reeds vóór de oorlog bezat Hannema een interessante privé-kunstcollectie. Hij besloot deze nu verder uit te breiden en voor het publiek toegankelijk te maken, vanaf 1947 op kasteel Weldam bij Goor en sinds 1958 op kasteel Het Nijenhuis bij Heino. Zijn collectie werd in november 1957 ondergebracht in de Stichting Hannema-de Stuers Fundatie en kreeg, met steun van de provincie Overijssel, een blijvende museale bestemming. Tot zijn dood vervulde Hannema de functie van conservator en breidde hij de collectie uit tot een veelzijdige verzameling, waarin onder meer belangrijke Nederlandse en Belgische kunstenaars uit de eerste helft van de 20e eeuw zijn vertegenwoordigd.

Hannema's naoorlogse werkzaamheden, met een overcompenserend en gedemonstreerd zelfvertrouwen doorgezet, werden, behalve door de herinnering aan zijn gedrag tijdens de bezetting, ook overschaduwd door de ernstige aantasting van zijn reputatie als kunstkenner. In juli 1945 verklaarde de kunstschilder Han van Meegeren dat niet alleen een Vermeer die hij via tussenpersonen aan Göring had verkocht, maar onder andere ook De Emmaüsgangers vervalsingen van zijn hand waren. Deze affaire veroorzaakte veel opschudding in de kunsthistorische wereld, en het geloof in het connaisseurschap op basis van aanleg en intuïtie werd er in ernstige mate door aangetast. Hannema onderscheidde zich evenwel van zijn vakgenoten door vol te houden dat Van Meegeren dit doek nooit heeft kunnen schilderen. In de loop der jaren ging hij steeds een stap verder, waarbij ook een zestal schilderijen die hij op Het Nijenhuis had verzameld, door hem werd toegeschreven aan Vermeer.

Als persoon getuigde Hannema van een grote eenzijdigheid: zijn levensvervulling vond hij uitsluitend in het verzamelen van kunst. Hij kan worden beschouwd als een van de meest controversiële directeuren uit de Nederlandse museumgeschiedenis, een man rond wiens activiteiten waarschijnlijk nog niet alles is opgehelderd. Enerzijds was hij van onbetwistbare betekenis voor Boymans, dat hij in korte tijd tot een internationaal vermaard museum heeft gemaakt en dank zij zijn natuurlijk 'charisma' met belangrijke particuliere collecties wist te verrijken. Anderzijds was Hannema de vereenzaamde kunstkenner die uiteindelijk door geen van zijn vakgenoten meer serieus werd genomen.

A: Persoonlijk archief-D. Hannema bij Stichting Hannema-de Stuers Fundatie, kasteel Het Nijenhuis bij Heino. Dossier-D. Hannema in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (Tribunaal Rotterdam nr. 382) bij het ministerie van Justitie te 's-Gravenhage.

P: Behalve verschillende collectiecatalogi o.a.: samen met A. van Schendel jr., Noord- en Zuid-Nederlandsche schilderkunst der XVIIe eeuw (Amsterdam [etc., 1936]); 'Ein Rückblick auf die niederländische Malerei', in Die Niederlande im Umbruch der Zeiten. Alte und neue Beziehungen zum Reich . Onder red. van Max du Prel en Willi Janke (Würzburg [etc.], 1941) 161-170; Over Johannes Vermeer van Delft: twee onbekende jeugdwerken. Een andere visie op zijn oeuvre (Heino, 1972). Zie ook de bibliografie in de onder L vermelde doctoraalscriptie van Mosler. Hannema's autobiografie verscheen onder de titel Flitsen uit mijn leven als verzamelaar en museumdirecteur (Rotterdam, 1973).

L: H.G. Cannegieter, 'D. Hannema', in Morks-Magazijn 34 (1932) II, 393-404; Hans Mulder, Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945 (Utrecht [etc.], 1978); M.H. van den Brandhof, Een vroege Vermeer uit 1937. Achtergronden van leven en werken van de schilder/vervalser Han van Meegeren (Utrecht [etc., 1979]); Max Pam, 'Dirk Hannema. De tragiek van het onfeilbare oog' in Vrij Nederland. Bijvoegsel , 8-12-1984; J.C. Ebbinge Wubben, in Rotterdams jaarboekje 1985 (Rotterdam, 1985) 249-258; Adriaan Venema, Kunsthandel in Nederland 1940-1945 (Amsterdam, 1986); J. van Adrichem, 'Directoraat D. Hannema', in Beeldende kunst en kunstbeleid in Rotterdam, 1945-1985 (Rotterdam, 1987) 43-50; Mireille Mosler, Dr. Dirk Hannema (1895-1984) verzamelaar en kunstkenner [Ongepubliceerde doctoraalscriptie, Kunsthistorisch Instituut UvA] (Amsterdam, 1992); lemma door A.C.M. Grondman, in Overijsselse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Overijsselaars III (Amsterdam [etc.], 1993) 40-44.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 601.

A.A.M. de Jong


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013