Mooij, Arend Theodoor (1917-1964)

 
English | Nederlands

MOOIJ, Arend Theodoor (1917-1964)

Mooij, Arend Theodoor, (pseudoniem A. Marja), dichter en schrijver (Oude Leije (F.) 8-3-1917 - 's-Gravenhage 10-1-1964). Zoon van Maarten Johannes Mooij, predikant, en Johanna Martina Jacoba Engelberts. Gehuwd op 8-6-1944 met Geerdina Aaltje Kuiper. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (3-11-1953) gehuwd op 19-7-1954 met Louise Gaastra. Dit huwelijk werd op 4-2-1963 ontbonden. afbeelding van Mooij, Arend Theodoor

De ouders van Theo Mooij, vrome mensen - de vader was predikant van de Vrije Evangelische Gemeente te Winschoten - waren voor hun zoon en enig kind hartelijk en zorgzaam. Zij verwenden hem, want hij was ziekelijk en kon daardoor pas op zijn zevende jaar naar school gaan. Het lot was Theo echter niet alleen met een zwak gestel ongunstig gezind. Toen hij veertien was, overleed zijn moeder. Het gruwelijk en langdurig sterfbed, dat hij van nabij meemaakte, liet een diepe indruk bij hem achter. Nog in 1952 publiceerde hij hierover het gedicht 'Hardleers' (in Confidentieel. Gedichten , 21) met de slotstrofe: '... dat het bloeiendst lichaam kan verleppen / tot wat mijn moeder werd, spookt door mijn bloed'.

Dit verdriet maakte Theo waarschijnlijk vroeg wijs en tegendraads. Op de christelijke HBS in Winschoten, door hem van 1930 tot 1936 bezocht, stak hij niet onder stoelen of banken zijn geloof te hebben verloren. Vroege literaire ambities onderscheidden hem eveneens van zijn medeleerlingen. Hij las vooral Nederlandse en Duitse literatuur, en ook schreef hij, liefst gedichten. In 1936 publiceerde hij voor het eerst onder het pseudoniem A(rthjo) Marja, een schuilnaam die - typerend genoeg - was samengesteld uit de beginletters van de voornamen van zijn moeder. Onder deze naam zou hij vooral bekend worden.

Toen zijn vader in 1936 naar het Zeeuwse Yerseke werd beroepen, ging Marja in Groningen op kamers wonen om daar op de christelijke HBS zijn eindexamen te halen. In deze stad werd hij al gauw opgenomen in een kring van literatoren, onder wie Koos Schuur, Ab Visser, J.B. Charles en Hendrik de Vries. Ook buiten de stad legde hij contacten. De meesten van deze kunstbroeders waren, evenals hij, van protestantsen huize en min of meer in opstand tegen geloof en kerk. Toch was Marja misschien wel de overtuigdste afvallige. Heel bewust koos hij voor het literaire program en de culturele visie van het tijdschrift Forum ; Jan Greshoff, Menno ter Braak en E. du Perron werden voor hem de literaire helden. In zijn dichtkunst hield Marja zich aan een met Du Perrons 'parlando' verwante voorkeur voor het gewone en simpele woord, en voor het alledaagse en de anekdotiek in het onderwerp.

Als literator liep het Marja in die eerste jaren mee. Hij publiceerde talrijke dichtbundels en kreeg veel, ook proza, geplaatst in prestigieuze literaire bladen, zoals Groot Nederland . In 1941 behaalde hij succes bij een ruimere lezerskring met de roman Snippers op de rivier , die nadien nog viermaal zou worden herdrukt. Het is een in het staccato van de Nieuwe Zakelijkheid geschreven, autobiografisch geïnspireerd verhaal over het volwassen-worden van een adolescent in zijn eindexamenjaar. In 1942 meldde hij zich niet bij het Letterengilde van de door de nazi's opgerichte Kultuurkamer, zodat hij niet langer legaal kon publiceren, maar via vele relaties vond hij daarvoor clandestiene wegen. Van 1944 af was Marja bovendien nauw betrokken bij de illegaal-literaire uitgaven van de Groninger 'Volière'-reeks en de Bussumse 'Bayard'-reeks.

In diezelfde tijd echter werd Marja door problemen van persoonlijke aard gekweld. Naast voortdurende geldzorgen betroffen die vooral zijn blijvend zwakke gezondheid: een ernstige darmziekte bracht hem in 1942 zelfs aan de rand van de dood. Marja's vader nam hem op in zijn huis te Yerseke, en het proces van genezing zou meer dan twee jaar in beslag nemen. Maatschappelijk had Marja reeds lang tevoren moeite gehad zijn draai te vinden; van letterkunde, dat bleek wel, viel niet te leven. De noodzaak van een vaste werkkring werd intussen des te dringender toen Marja in 1944 uit Yerseke naar Groningen terugkeerde en daar trouwde met zijn schoolliefde 'Puck', het meisje dat hij in menig gedicht had bezongen.

Ook na de bevrijding zou het sappelen blijven. Losse baantjes bij kranten en de Regionale Omroep Noord in Groningen verschaften te weinig bestaanszekerheid, en op zichzelf aantrekkelijk uitgeverswerk bij de firma F.G. Kroonder te Bussum stelde in dit opzicht eveneens teleur. Ook het vertaalwerk, vooral uit het Duits (onder anderen Rilke), waarmee hij tot aan zijn dood trachtte bij te verdienen, hield niet over. Een vaste ambtenarenbaan leek ten slotte voor hem de enige oplossing. In 1947 werd Marja in Den Haag sociaal ambtenaar bij het gevangeniswezen, en van 1950 tot 1958, toen hij medisch werd afgekeurd, was hij directeur van het Haagse consultatiebureau voor alcoholisme. Dit sociale werk lag Marja wel. Als literator kon het hem echter allerminst bevredigen. De dagelijkse werkzaamheden hielden hem af van wat hem bovenal bezielde: schrijven en dichten. Hij begon zijn maatschappelijke positie als een bewijs van literaire miskenning te zien, en dat stemde hem bitter.

Tegen de verdrukking in bleef Marja overigens publiceren. Kringen van Haagse kunstenaars sloten hem bepaald niet buiten, literaire tijdschriften - vooral Maatstaf - stonden voor zijn publikaties open, en wanneer er iets van hem verscheen, besteedde de pers daaraan veel bemoedigende aandacht. Het bleef echter werk op de korte baan: essays, polemieken, recensies en altijd weer gedichten. Er was bovendien bij hem sprake van enige stilstand in literaire ontwikkeling: Marja bleef herkenbaar en leverde vaak werk van kwaliteit, maar verraste niet meer.

Meer en meer trouwens ging Marja zichzelf tegenzitten. In zijn vriendenkring was hij altijd al berucht als 'practical joker'. Toen Marja echter zijn grappen allengs ging uitstrekken tot ver buiten eigen kring begonnen de verdraaide stemmen door de telefoon, de grote bestellingen op adressen waar daar niet om was gevraagd of de aan vriend en vijand verzonden scheldbrieven en hekelverzen danig te vervelen. Alle ergernis daarover brak ten slotte in 1962 over Marja's hoofd los bij een schandaal dat hem meer dan ooit tevoren in de publiciteit bracht. Er was een gefingeerde circulaire aan vele leden van de Vereniging voor Letterkundigen gestuurd waarin de voorzitter en literatuurpaus Garmt Stuiveling op behendige wijze te grazen werd genomen, en het was Marja - wee de wolf die in een kwaad gerucht staat - die van deze streek werd verdacht. Het bestuur aarzelde niet hem onmiddellijk te royeren, en Marja reageerde zo verongelijkt, alle schuld aan de circulaire ontkennend, dat een opgewonden ledenvergadering van de Vereniging op 3 april 1962 te Amsterdam het royement ongedaan maakte. Nog lang daarna zou het schandaal in de onderlinge discussies van schrijvers nasudderen, met hardnekkige verdenkingen jegens Marja. In diens persoonlijke leven was intussen ook veel misgegaan: zijn twee huwelijken eindigden met echtscheiding, en toenemende hartklachten maakten hem tot een halve invalide.

Het leek enigszins op een poging zich te rehabiliteren en eigen veerkracht te bewijzen toen Marja in 1962 nog een bundel van zijn beste verzen publiceerde onder de titel Nochtans een christen. Oude, herziene en nieuwe gedichten . Op het eerste gezicht was die titel verrassend voor een dichter die als ongelovige bekend stond, al klonk in het woord 'nochtans' ook iets ironisch door. Duidelijker nog bleek Marja het christelijk geloof hervonden te hebben in zijn laatste bundel, Van de wieg tot het graf uit 1963, met van doodsverwachting doortrokken verzen. Een van deze gedichten droeg opnieuw de titel 'Nochtans een christen', waarvan de slotwoorden luiden: 'boordevol ongeloof / looft hij u Heer / omdat ge hem zo wonderlijk / hebt gemaakt'. In dit weinig leerstellige en vooral radicaal-sociaal gerichte geloof kwam Marja, 46 jaar oud, te sterven.

Veel van hetgeen Marja aan literair proza naliet, was te tijdgebonden om te beklijven, al schreef hij altijd zeer direct en emotioneel gedreven, vaak intelligent en erudiet. Zijn gedichten, veelal rauw van toonzetting en soms stroef in woord en vorm, verdienen evenwel meer aandacht dan de obligate herdruk van een enkele in een bloemlezing van Nederlandse poëzie. Toch werd de belofte van een onmiskenbaar literair talent nooit geheel ingelost.

A: Collectie-A.Th. Mooij in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties o.a.: Buiten het boekje. Geschreven portretten van vrienden en vakgenoten (Amsterdam, 1954); Tussen de gemaskerden. Ver- en onbe-scheidenheden meest op letterkundig gebied ('s-Gravenhage [etc.], 1958); Poëzieproeven. Over dichters, gedichten, beweegredenen, resultaten ('s-Gravenhage, 1963). Een bibliografie van afzonderlijk verschenen werken is te vinden in het kaartsysteem van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven.

L: Behalve een groot aantal kranteartikelen, vooral naar aanleiding van de in de tekst genoemde affaire-Stuiveling in 1962, o.a.: Marja-nummer van Kentering 6 (1965) 6 (sept.); Ab Visser, 'Marja / vent en vorm', in Maatstaf 13 (1965/1966) 638-647; A.J. Govers, 'De kwestie Marja-Stuiveling', ibidem 21 (1972/1973) 532-542; idem, 'De agressiviteit van A. Marja en W.F. Hermans', ibidem 21 (1972/1973) 637-654; Wim Hazeu, A. Marja, dichter en practical joker (1917-1964) (Groningen [1985]), eerder onder dezelfde titel in verkorte vorm gepubliceerd in Vrij Nederland. Bijvoegsel , 7-1-1984; Hans van Straten, 'De groeten van Marja', in Studenten Weekblad Propria Cures , 17-12-1988; Gerrit Achterberg: briefwisseling met zijn uitgevers Bert Bakker, A.A. Balkema, C.A.J. van Dishoeck, A. Marja, A.A.M. Stols & Jan Vermeulen . Bezorgd door R.L.K. Fokkema en Joost van der Vleuten (2 dln.; Amsterdam, 1989).

I: Wim Hazeu, A. Marja, dichter en practical joker (1917-1964) (Groningen [1985]) 90 [Marja in 1946].

I. Schöffer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013