Muntendam, Pieter (1901-1986)

 
English | Nederlands

MUNTENDAM, Pieter (1901-1986)

Muntendam, Pieter, sociaal geneeskundige, directeur-generaal en staatssecretaris (Amsterdam 22-9-1901 - 's-Gravenhage 4-10-1986). Zoon van Pieter Muntendam, oogarts, en Doriena Frederika van Coevorden, tandarts. Gehuwd op 31-3-1925 met Hermine Jeanne de Vries, apotheker. Uit dit huwelijk werden 4 zoons geboren. afbeelding van Muntendam, Pieter

Piet Muntendam doorliep in zijn geboortestad de HBS en studeerde er sinds 1918 aan de Universiteit van Amsterdam. Op 10 december 1924 legde hij hier het artsexamen af. Hoewel avontuur zoeken - 'als ''pestarts'' naar ''Ons Indië''' (Zestig jaar , 11) - bij zijn studiekeuze een rol speelde, vestigde hij zich na een korte periode van waarnemingen als huisarts, en wel in Hollandscheveld. In dit Drentse veengebied werd Muntendam geconfronteerd met de ellende van de armoede. Slechts zes jaren, van 1925 tot 1931, oefende hij hier zijn praktijk uit, maar de opgedane ervaringen zouden voor de rest van zijn werkzame leven van doorslaggevende betekenis zijn. Nog kort voor zijn dood verweet hij in een interview zijn universitaire leermeesters de armoede als belangrijkste ziekteoorzaak onvermeld te hebben gelaten: 'Als je in armoede gepraktiseerd hebt wéét je dat zonder welzijn de medische wetenschap niets kan beginnen' (NRC , 20-9-1986).

Gedurende de jaren in Hollandscheveld maakte Muntendam als het ware in een versneld tempo de ontwikkeling van de gezondheidszorg door, die elders in Nederland al sinds de jaren zeventig van de 19e eeuw op gang was. Hij kwam diep onder de indruk van de belangrijke rol van de kruisverenigingen, ziekenfondsen en vroedvrouwen. Bovendien ontpopte hij zich als een stimulerend organisator. Tegen het dringende advies van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst in steunde Muntendam het plaatselijke onderlinge ziekenfonds. Ook zette hij de wijkverpleging op, organiseerde consultatiebureaus voor de kinderhygiëne en de tuberculosebestrijding en stimuleerde de uitzending van kinderen naar vakantiekolonies. Bovendien aanvaardde hij vanuit Hollandscheveld verschillende bestuurlijke functies in volksgezondheidsorganisaties op regionaal en provinciaal niveau.

Van 1931 tot 1938 was Muntendam controlerend geneeskundige bij de Coöperatieve Vereeniging 'Centraal Beheer' in Groningen; deze organisatie was ingeschakeld bij de uitvoering van de Ziektewet. Uit de gegevens die deze voor Nederland nog nieuwe sociale voorziening opleverde, bewerkte Muntendam een dissertatie: De sociale beteekenis van rheumatiek, tevens bijdrage tot de ziektewetstatistiek . Hierop promoveerde hij op 28 april 1936 bij de eerste Nederlandse hoogleraar in de sociale geneeskunde, prof. J.M. Baart de la Faille te Utrecht. Een jaar later werd hij toegelaten als privaatdocent in de sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen, en in 1940 volgde een bijzonder lectoraat in de sociale verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam.

Inmiddels was Muntendam in 1938 benoemd tot inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid voor Groningen, Friesland en Drenthe. Deze functie, die hij al als huisarts in Hollandscheveld had geambieerd, stelde hem vooral ook in staat zich op te werpen als 'de initiator, een stuwende kracht voor de ontwikkeling van het Kruiswerk' (Zestig Jaar , 44). In de drie noordelijke provincies kwamen hierdoor als eerste door de overheid gesubsidieerde en door de kruisverenigingen georganiseerde consultatiebureaus voor de reumabestrijding tot stand.

Gedurende zeven jaren oefende Muntendam het inspecteurschap uit, onderbroken door een korte gijzeling en een langdurige onderduikperiode tijdens de Duitse bezetting. In 1945 zag hij zich om financiële redenen genoodzaakt opnieuw in dienst te treden van 'Centraal Beheer', nu als medisch adviseur te Amsterdam. In deze betrekking kon Muntendam zich echter onvoldoende ontplooien, zodat hij in 1949 maar al te graag het aanbod van minister van Sociale Zaken A.M. Joekes (1948-1952) aannam om directeur-generaal van Volksgezondheid op zijn departement te worden. Hij was daarmee de eerste medicus die deze functie bekleedde. Reeds het daaropvolgende jaar, op 1 april 1950, werd Muntendam - sinds 1946 lid van de Partij van de Arbeid - de eerste staatssecretaris van Sociale Zaken, belast met de volksgezondheid, waarbij het directoraat-generaal onvervuld bleef. De Tweede Kamer nam hier op den duur geen genoegen mee, zodat hij op 1 oktober 1953 het staatssecretarisschap weer verruilde voor de functie van directeur-generaal op het ministerie, dat inmiddels de aanduiding Sociale Zaken en Volksgezondheid had verworven. In zijn ambtelijke functie voelde Muntendam zich trouwens meer op zijn gemak. 'Mijn grootste grief tegen de politiek is dat je daarin alleen met compromissen kunt werken', stelde hij later (NRC , 20-9-1986).

In de periode dat Muntendam leiding gaf aan Volksgezondheid vonden enkele dramatische gebeurtenissen plaats die om bestuurlijke maatregelen vroegen, namelijk de poliomyelitisepidemie van 1956, en in 1960 en 1961 respectievelijk de Planta- en Softenon-affaires. In het eerste geval nam Muntendam het initiatief tot de oprichting van het Prinses Beatrix Fonds om de gevolgen van de kinderverlamming zo goed mogelijk te lenigen. De twee laatste affaires vormden aanleiding tot uitbreiding en specialisatie van het farmaceutisch staatstoezicht op de Volksgezondheid. Reeds eerder, namelijk in 1948, was Muntendam betrokken geraakt bij de kankerbestrijding. In dat jaar was hij benoemd tot voorzitter van de staatscommissie die was ingesteld naar aanleiding van de desbetreffende donatie ter gelegenheid van het gouden regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Er kwam een concentratie van goed geoutilleerde behandelingscentra - de 'kankerinstituten' - tot stand 'met registratie als voorwaarde'. Jarenlang zou Muntendam het voorzitterschap van het Koningin Wilhelmina Fonds bekleden.

In 1963 vroeg Muntendam ontslag uit zijn ambtelijke functie in verband met de benoeming van A.J.H. Bartels tot staatssecretaris voor de volksgezondheid, met wie hij om persoonlijke en politieke redenen geen mogelijkheden tot samenwerking zag. De scheidend directeur-generaal werd benoemd tot adviseur van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Het buitengewoon hoogleraarschap in de sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden, dat hij sinds 1953 bekleedde, werd nu ingeruild voor een ordinariaat.

In woelige academische jaren was Muntendam in 1967/1968 rector magnificus en in 1968/1969 prorector voor sociale studentenvoorzieningen. In de zomer van 1969 trad hij op als - de laatste - president-curator van de Leidse academie. Met de inwerkingtreding van de Wet Universitaire Bestuurshervorming op 1 januari 1970 werd Muntendam de voorzitter van het nieuwe College van Bestuur. In deze voor de universiteit moeilijke en gespannen jaren behoorde Muntendam tot de min of meer 'progressieve' curatoren binnen het college, dat met enige moeite en na veel overleg door een vrij soepel en vooral tactisch-voorzichtig beleid de academie naar een bestuurshervorming loodste zonder echt heftige crises of stakingen. Anders dan elders aan de universiteiten bestond hier ook een 'conservatieve' hooglerarenoppositie, die al te radicale experimenten met de universitaire vernieuwingen afremde en hem een zekere ruggesteun gaf voor zijn eerder aanpassende dan radicaliserende hervormingsbereidheid.

Op 1 september 1972 kwam ook aan de academische loopbaan van Muntendam een einde, maar hij bleef actief als een 'grand old man' op het terrein van de volksgezondheid, in de ruimste zin van het woord. Vooral het bevolkingsvraagstuk kreeg veel van zijn aandacht, onder andere in zijn functie als voorzitter van de Staatscommissie voor het Bevolkingsvraagstuk, ingesteld in 1972. Reeds eerder had hij zich ingespannen voor de stichting van het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut.

Ondanks zijn 'rooie achtergrond', zoals hij dat zelf noemde, was Muntendam een groot voorstander van individuele vrijheid, onder meer inzake geboortenregeling. Deze 'liberale' instelling kwam vooral tot uiting in zijn voorzitterschap - sinds 1974 - van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie en, van 1977 tot 1981, van de Ministeriële Commissie voor Alternatieve Geneeswijzen. De tolerantie ten opzichte van niet-officiële therapieën die Muntendam in laatstgenoemde functie beleed, riep veel kritiek op van zijn medische vakbroeders, maar dit kon hem weinig deren.

In het interview dat Muntendam kort voor zijn overlijden gaf, werd hij omschreven als ijdel. 'En slim. Behendig met en gevoelig voor publiciteit. Charmant en tegelijkertijd een verschrikkelijke potentaat' (NRC , 20-9-1986). Maar dat zijn autoriteit zo lang aanvaard is, wordt mede verklaard door het feit dat Muntendam als weinig anderen de wezenlijke structuur van de Nederlandse volksgezondheid doorgrondde als een subtiel evenwicht tussen overheid en het rijk geschakeerde particuliere initiatief.

A: Archief-P. Muntendam in de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Bibliografie tot 1971 in het onder L genoemde Volksgezondheid in ontwikkeling , 225-235. Verder o.a.: 'Gezondheidszorg in ontwikkeling', in Een halve eeuw gezondheidszorg 1950-2000 . Onder red. van G. Schrijvers en J.M. Boot (Lochem [etc.], 1983) 21-54. Muntendams autobiografie verscheen onder de titel Zestig jaar in de gezondheidszorg. Herinneringen van een werker in de volksgezondheid (Assen [etc.], 1984).

L: W.F.J.M. Krul, 'Biografische flitsen', in Volksgezondheid in ontwikkeling. Liber amicorum ter gelegenheid van de 70e verjaardag van prof.dr. P. Muntendam (Assen, 1971) 219-223; C.J. Goudsmit en J. de Vries, 'Volksgezondheid in departementale sfeer', ibidem , 118-127; Geneeskundige Gids 5 (1974) 4-25; H.F. Cohen, De strijd om de academie. De Leidse universiteit op zoek naar een bestuursstructuur (1967-1971) (Meppel, 1975); T. Landheer, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 130 (1986) 2284-2285; D.J. van der Kaa, in Demos. Bulletin over Bevolking en Samenleving (1986) 71; interview door M. Spanjer, in NRC Handelsblad , 20-9-1986: lemma door H.G. Roelfsema-Van der Wissel, in Drentse biografieën II. Onder red. van Jan Bos en Willem Foorthuis (Meppel [etc.], 1990) 90-94; Jan-Paul Verkaik, Gewrichten en tijdsgewrichten. Ontwikkelingen in de Nederlandse reumabestrijding 1905-1990 (Amsterdam, 1991).

I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 39372 [Piet Muntendam in augustus 1968].

J.K. van der Korst


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013