Posthuma, Suardus (1900-1991)

 
English | Nederlands

POSTHUMA, Suardus (1900-1991)

Posthuma, Suardus, econoom en directeur van de Nederlandsche Bank (Djember (Nederlands-Indië) 25-7-1900 - Overveen (N.H.) 12-7-1991). Zoon van Jan Posthuma, employé op een cultuuronderneming op Java, later bankdirecteur te 's-Gravenhage, en Johanna Hermana Kessler. Gehuwd op 21-6-1927 met Elisabeth Moll. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Posthuma, Suardus

Suardus Posthuma was drie jaar oud toen hij met zijn ouders uit Nederlands-Indië repatrieerde. Zijn moeder was een Kessler, behorende tot de familie die aan het einde van de 19e eeuw actief was in de oliewinning op Sumatra. Van vaderszijde stamde hij uit Friesland, en het gezin Posthuma verbleef dan ook eerst enige tijd bij familie in Oosterwolde, alvorens zich definitief te vestigen in Den Haag. Hier bezocht Suardus het Eerste Stedelijk Gymnasium, waar hij in 1920 eindexamen deed.

Na het vervullen van zijn dienstplicht liet Posthuma zich in januari 1921 als student inschrijven aan de nog jonge Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Op 28 mei 1925 legde hij hier cum laude het doctoraal examen af. Van januari 1927 tot en met oktober 1928 was Posthuma redacteur-secretaris van het weekblad Economisch-Statistische Berichten ( ESB ). In deze functie was hij vooral journalistiek werkzaam, met een bijzondere aandacht voor monetaire aangelegenheden. Kort tevoren, in 1926, had Posthuma de aandacht op zich gevestigd met zijn bijdrage 'De zin der bankpolitiek' (in De Economist 75 (1926) 423-458). Hierin trad hij in debat met de monetair theoreticus J.G. Koopmans - een leeftijdgenoot -, die, evenals de Britse econoom J.M. Keynes, een op prijsstabiliteit gericht monetair beleid voorstond. Posthuma daarentegen schaarde zich aan de zijde van de Oostenrijkse econoom J.A. Schumpeter, die in 1925 in een drietal in ESB gepubliceerde artikelen het pleidooi van Keynes en Koopmans had afgewezen, omdat zij te veel macht aan de centrale bank en de overheid zouden willen geven. In zijn bijdrage aan dit debat - dat van historische betekenis is geweest voor het monetaire denken in Nederland - wijst Posthuma erop dat het nastreven van geldneutraliteit analytisch de voorkeur verdient boven een beleid dat gericht is op prijsstabiliteit. Hij spreekt in dit verband van een 'physiocratisch atavisme', dat het onderscheid tussen fysiek produkt en zijn waarde veronachtzaamt.

Opmerkelijk en wellicht typerend voor Posthuma is zijn in 1927 in ESB (12 (1927) 928-930) gepubliceerde beschouwing over 'De verlaging van de rentetarieven door de Nederlandsche Bank'. In deze korte beschouwing over een zo duidelijk in een getal uit te drukken fenomeen als de officiële rentetarieven ontbreekt echter elk cijfer, zodat men in het duister blijft tasten over de hoogte van de rente. De titel - en dit is eveneens opvallend - suggereert het tegendeel van wat er feitelijk gebeurde, namelijk een verhoging van het disconto! Interessant is ook Posthuma's in hetzelfde jaar gepubliceerde artikel 'De Latijnsche Muntunie: 1 januari 1866 - 31 december 1926' ( ESB 12 (1927) 449-551), waarin hij schrijft: 'Geen wettelijke bepalingen, doch economische factoren beslissen over de onderlinge waarde van het geld der verschillende landen'. Deze voorkeur voor economische vrijheid in plaats van de afgedwongen regelingen zou de econoom Posthuma blijven kenmerken.

Vanaf 1929 vervulde Posthuma de functie van secretaris van de Nederlandsche Organisatie voor de Internationale Kamer van Koophandel in Den Haag en was hij tevens procuratiehouder van de - in 1903 mede door zijn vader en zijn oom D.A.J. Kessler opgerichte - Nieuwe Bank NV in Den Haag. In deze jaren wordt een verbreding van Posthuma's belangstelling naar het internationale terrein zichtbaar. Zijn eerste praktische kennismaking met het bankwezen deed hij op in 1931 in Wenen, toen hij enige maanden als assistent van prof. G.W.J. Bruins werkzaam was bij de Centrale Bank van Oostenrijk in verband met de onder auspiciën van de Bank voor Internationale Betalingen te Bazel plaatsvindende schuldsanering bij de Österreichische Kreditanstalt.

In 1933 werd Posthuma benoemd tot waarnemend directeur van de Nederlandsche Bank voor Zuid-Afrika te Amsterdam, waarvan hij twee jaar later directeur werd. Deze praktische werkkring weerhield hem er niet van geregeld te publiceren over monetaire en handelspolitieke onderwerpen of zich anderszins met de economische wetenschap bezig te houden. Zo sloot hij zich na de oprichting in 1934 - ondanks de in zijn ogen onjuiste naamgeving - aan bij de Nederlandsche Vereeniging voor Waardevast Geld. Een rol van betekenis speelde hij daarin overigens niet. Ook schreef hij in 1936, samen met onder anderen de hoogleraren H.A. Kaag en J. Tinbergen, voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek een preadvies over de vragen: Kan hier te lande, al dan niet na overheidsingrijpen, een verbetering van de binnenlandsche conjunctuur intreden, ook zonder verbetering van onze exportpositie? Welke leering kan ten aanzien van dit vraagstuk worden getrokken uit de ervaringen van andere landen? Posthuma vond het antwoord in een voorzichtige en tijdelijke overheidsinterventie met bijvoorbeeld een geleidelijk weer afnemende algemene exportsubsidie. Kostenverlaging achtte hij alleen toelaatbaar voor zover die de vicieuze cirkel van vraaguitval en opnieuw kosten- en loonverlaging zou weten te vermijden.

Uit Posthuma's publikaties in deze jaren valt op te maken dat naast conjunctuurpolitiek ook de monetaire verschijnselen hem bleven boeien. Een illustratie hiervan is zijn bijdrage uit 1944 over 'Neutraal geld' (in Economische opstellen aangeboden aan prof.mr. F. de Vries ... , 247-276), waarin de gedachte over geld als verstoring van de economische kringloop op geheel eigen wijze opnieuw wordt uitgewerkt. Vermelding verdient ook Posthuma's lidmaatschap, tijdens de Duitse bezetting, van een studiecommissie ingesteld door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Het in 1945 uitgebrachte rapport over de sanering van de door de Tweede Wereldoorlog uit het lood gebrachte geldwezen en overheidsfinanciën - waarvan de conclusies werden gepubliceerd in: G.A.P. Weyer [e.a.], Het geldvraagstuk en het schuldenprobleem (1945) - vormde mede de grondslag voor de door minister P. Lieftinck in september 1945 doorgevoerde geldzuivering.

Eind oktober 1945 werd Posthuma benoemd tot een van de vier directeuren van de Nederlandsche Bank. In deze functie raakte hij overigens al gauw in de schaduw van M.W. Holtrop, wiens benoeming tot president van de Nederlandsche Bank in 1946 voor hem een teleurstelling moet hebben betekend, omdat hij deze post waarschijnlijk zelf had geambieerd. Posthuma was ruim een jaar als directeur werkzaam toen hij in januari 1947 tijdelijk uit zijn functie werd ontheven om de Commissie-Generaal voor Nederlandsch-Indië onder voorzitterschap van prof. W. Schermerhorn van advies te dienen met betrekking tot de uitwerking van de financieel-economische onderdelen van de in november 1946 tussen Nederland en de Republiek Indonesië gesloten overeenkomst van Linggadjati. Tot een benoeming tot lid van de Commissie-Generaal kwam het evenwel niet, en reeds in maart 1947 keerde Posthuma, enigszins teleurgesteld, terug naar Nederland om er een maand later zijn directeursfunctie weer op te nemen.

Als centrale-bankdirecteur kon Posthuma zich ten volle ontplooien, in het bijzonder wat de betrekkingen met het buitenland aangaat. Hij was betrokken bij bijna elk internationaal overleg over de vrijmaking van het handelsverkeer na de Tweede Wereldoorlog en het herstel van een normaal betalingsverkeer zonder deviezenbeperkingen. Posthuma was van 1951 tot 1955 Nederlands bewindvoerder van de Europese Betalingsunie, werd in 1958 lid van het Monetair Comité van de Europese Economische Gemeenschap, maar hield zich ook bezig met het probleem van de optimale samenstelling van de internationale reserves. Een zekere faam verwierf in dit verband het zogeheten plan-Posthuma van 1963 - verschenen onder de titel 'The international monetary system' in Quarterly Review Banca Nazionale del Lavoro , nr. 66 (sept. 1963) 239-261. Een Nederlandse vertaling is opgenomen in Analyses en beschouwingen in retrospect , 75-111 -, dat een uitbreiding van de internationale liquiditeiten beoogde te creëren. Ook voor publiceren bood de functie van directeur van de Nederlandsche Bank, die hij tot 1965 zou uitoefenen, hem voldoende ruimte.

Erkenning van zijn verdiensten bleef niet uit. In 1945 werd Posthuma benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de vraagstukken van het bankwezen aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam. Drie jaar later werd deze opdracht gewijzigd in de leer der internationale economische betrekkingen. In 1964 werd zijn buitengewoon hoogleraarschap omgezet in een ordinariaat. Opmerkelijk is dat Posthuma nooit een proefschrift heeft geschreven, noch een oratie heeft gehouden. Wel gaf hij in 1970 een afscheidscollege.

Posthuma was een beminnelijke en erudiete man, die hield van reizen en literatuur. Hij was echter in de eerste plaats bankier en zakenman. Daarnaast was hij een verdienstelijk monetair theoreticus, die zeker in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog van betekenis is geweest voor het monetaire denken in Nederland. Ook buiten zijn eigenlijke vakgebied ontplooide Posthuma tal van activiteiten. Hij vervulde verschillende commissariaten, was lid van de PTT-raad en bestuurder van culturele instellingen, zoals de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging en het Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds. Nadat hij met emeritaat was gegaan, werd het stil rond Posthuma. Hij overleed op bijna 91-jarige leeftijd in zijn woonplaats Overveen.

A: Bescheiden betreffende Posthuma in het dossier-Posthuma in het directie-archief van de Nederlandsche Bank te Amsterdam.

P: 'Gepubliceerde geschriften van prof. S. Posthuma' in Analyses en beschouwingen in retrospect. Een selectie uit de gepubliceerde werken van prof. S. Posthuma, oud-directeur van de Nederlandsche Bank (Leiden [etc.], 1982) 645-651.

L: Het dagboek van Schermerhorn ... als voorzitter der Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië, 20 september 1946 - 7 oktober 1947 . Uitgeg. door C. Smit (2 dln.; Groningen, 1970); J. Zijlstra, 'Inleiding' in de onder P genoemde bundel Analyses en beschouwingen in retrospect , 11-14; M.M.G. Fase, 'Het monetaire denken in Nederland gedurende het interbellum...', in Van liberalisten tot instrumentalisten. Anderhalve eeuw economisch denken in Nederland . Onder red. van A.J. Vermaat [e.a.] (Leiden [etc.], 1987) 205-238; A. Szász, 'In memoriam Suardus Posthuma', de florijn. Personeelsblad van de Nederlandsche Bank NV 14 (1991) 9 (sept.) 14-15; E. van Lennep, Emile van Lennep in de wereldeconomie. Herinneringen van een internationale Nederlander (Leiden, 1991); M.M.G. Fase, 'Rise and demise of Dutch monetarism. The Schumpeter - Koopmans - Holtrop connection', in History of Political Economy 26 (1994) 23-38.

I: de florijn. Personeelsblad van de Nederlandsche Bank NV 14 (1991) 9 (sept.) 14.

M.M.G. Fase


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013