Prick, Joseph Jules Guillaume (1909-1978)

 
English | Nederlands

PRICK, Joseph Jules Guillaume (1909-1978)

Prick, Joseph Jules Guillaume, neuroloog (Maastricht 21-4-1909 - Kekerdom (Gld.) 22-7-1978). Zoon van Matheus Josephus Gerardus Prick, griffier van Provinciale Staten, en Julia Elisabeth Antonia Duchateau. Gehuwd op 26-9-1945 met Johanna Adriana Maria Hoefnagels, zenuwarts. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Prick, Joseph Jules Guillaume

Van kinds af aan had Sjef Prick belangstelling voor vlinders en bloemen. Hij behoorde tot de groep van jongens met wie de kenner van geneeskundige kruiden broeder Bernardus Bierings in het Limburgse landschap wandelde om hen in de geheimen van de natuur in te wijden. In zijn geboortestad doorliep Prick met succes het Stedelijk Gymnasium, en mede geïnspireerd door de familiearts W.H. Knippenberg ging hij in 1927 aan de Universiteit van Amsterdam geneeskunde studeren. Het artsexamen behaalde hij op 25 april 1934.

Als jong arts nam Prick nu en dan de praktijk van huisarts Knippenberg waar, maar hij besloot toch zich te specialiseren en assistent in de neurologie te worden in het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam bij de neuroloog B. Brouwer. De laatstgenoemde trad in 1938 op als zijn promotor, toen Prick met zijn proefschrift Pontine pseudobulbairparalyse bij pseudoxanthoma elasticum. Een klinische en anatomische studie... de doctorsgraad behaalde. Arts-assistenschappen bij K.H. Bouman en vervolgens bij I. Snapper, die hij van 1937 tot 1940 voor klinisch onderzoek in Amsterdam kon vervullen, droegen tot verdieping van zijn specialisme als neuroloog bij.

Op 1 mei 1940 - nog juist vóór het begin van de Duitse bezetting - begon Prick zijn werkzaamheden als hoofd van de psychiatrische en neurologische afdeling van het Sint-Canisiusziekenhuis te Nijmegen. Onderwijs in de forensische psychiatrie bepleitend, bevorderde de Nijmeegse hoogleraar in het strafrecht, W.J.A.J. Duynstee, zijn toelating als privaatdocent in de faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Roomsch-Katholieke Universiteit. Prick hield op 16 oktober 1941 een openbare les, De forensische psychiatrie bezien vanuit een biologisch standpunt . Nog vóór de sluiting van de universiteit werd hij als buitengewoon hoogleraar in de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte en de faculteit der Rechtsgeleerdheid voorgedragen, waarbij hem naast Th. Rutten de tweede leerstoel in de psychologie ter beschikking werd gesteld.

Deze benoeming werd effectief na de heropening van de Nijmeegse universiteit in 1945. Prick aanvaardde de opdracht in de leer van het zenuwstelsel, psychopathologie en forensische psychiatrie op 7 december 1945 met de inaugurale rede Het gevoelsleven benaderd van psychologische en neurophysiologische zijde . De neurologisch-psychiatrische afdeling waaraan Prick leiding gaf, zou na de oorlog uitgroeien tot een omvangrijk instituut. Er werd hier door Prick en zijn medewerkers - onder wie ook zijn echtgenote - zeer veel werk verricht in dienst van de neurologie, psychiatrie en neurochirurgie.

Intussen werden voorbereidingen getroffen voor de oprichting van een faculteit der Geneeskunde aan de Nijmeegse Universiteit. Een commissie waarin, behalve Prick, onder meer de medicus en antropoloog prof. F.J.J. Buytendijk uit Utrecht zitting had, ontwierp een basisfilosofie voor de nieuwe faculteit. In deze tijd werd de grondslag gelegd voor een intensief wetenschappelijk contact tussen Prick en Buytendijk. Toen de Nijmeegse faculteit eenmaal tot stand was gekomen en een begin kon worden gemaakt met de klinische opleiding voor studenten, kreeg Prick in 1954 een aanstelling als gewoon hoogleraar.

Prick heeft als eerste arts-hoogleraar in Nijmegen vooral betekenis gehad op het gebied van de psychosomatiek en de antropologische geneeskunde. Hierbij was het speciale onderwerp van zijn belangstelling het hypothalamisch-hypofysaire systeem, waarvan hij niet alleen het nervale, maar ook het endocriene aspect bestudeerde, mede in verband met de kliniek. Dit onderwerp was de pijnappel van zijn medisch denken. Dementie behoort tot de ziekten die het langst Pricks interesse hebben gehad. Dementia paralytica en dementie door alcoholisme kwamen al ter sprake in zijn openbare les De forensische psychiatrie uit 1941. Bijzondere vermelding verdienen ook Pricks studies over de ziekte van Parkinson wegens de uitvoerige neuro-anatomische beschouwingen en de daarbij aangepaste therapeutische benaderingswijze.

In het najaar van 1969 werd de eerste spade gestoken voor een nieuw neurologisch instituut van het Academisch Ziekenhuis, het Sint-Radboudziekenhuis. De opening van dit neurologisch instituut in 1974 betekende het hoogtepunt in Pricks carrière. Vier jaar later overleed hij onverwachts. Hij ligt begraven bij de kleine, buitendijks gelegen kerk van Kekerdom in de Ooypolder, waar hij een buitenverblijf had.

Prick heeft grote betekenis gehad voor de Nijmeegse universiteit door zijn visie op de inrichting en het functioneren van de medische faculteit. Hij was met hart en ziel arts. Wat dit voor hem betekende, heeft hij zelf het beste verwoord in zijn antwoord op de vraag wat ziek zijn betekent: 'Om dit te verstaan, moet men primair geen theoreticus of een zuivere wetenschapsbeoefenaar zijn, maar een menslievend helper in de menselijke nood en bovendien een aan de zieke zich wegschenkende méde-mens' (Aspecten van een gerontologie , 72).

Prick was een zeer krachtige persoonlijkheid, die respect afdwong. Ook onder zijn collega's was hij gezien als een markante figuur, een uitstekend redenaar, lid van vele commissies en wetenschappelijke studieclubs en verenigingen.

A: Collectie-Prick in Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.

P: Bibliografie tot 1970 in Psychiatria, neurologia, neurochirurgia 73 (1970) 395-403. Verder: Aspecten van een gerontologie en van een antropologisch-psychiatrische en -neurologische geriatrie... (Deventer, 1971); De wordingsgeschiedenis van de neurologie en de neurochirurgie te Nijmegen. Verleden, heden en toekomst (Lochem, 1975).

L: S.L.H. Notermans en J.J. Prick, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 114 (1970) 2020-2021; A.M. Lauret, Cité médicale. Ontstaan en ontplooiing van de medische fakulteit der Katholieke Universiteit te Nijmegen 1951-1961 (Nijmegen, 1974); H.A.D. Walder, in Jaarverslag Katholieke Universiteit Nijmegen 1978 (Nijmegen, s.a.) 27-35; H. Verbiest, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1978 (Amsterdam [etc.], 1979) 147-151.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1978 (Amsterdam 1979) 146.

H.M.A. Struyker Boudier


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013