Staal, Hendrik Peter (1845-1920)

 
English | Nederlands

STAAL, Hendrik Peter (1845-1920)

Staal, Hendrik Peter, legerofficier en minister van Oorlog (Zwolle 17-6-1845 - 's-Gravenhage 15-10-1920). Zoon van Johan Christoffel Staal, gemeenteontvanger, en Sara Helena Maria Staal. Gehuwd op 10-7-1873 met Marie Louisa Cobet. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Staal, Hendrik Peter

Henri Staal was de op één na oudste zoon in een gezin van zeven kinderen. Evenals drie van zijn vier (stief)broers koos hij voor een loopbaan in het leger. Na de Nutsschool en - naar alle waarschijnlijkheid - het Stedelijk Instituut van W.A. Elberts, beide in Zwolle, te hebben bezocht, werd hij op 21 juli 1862 toegelaten tot de Koninklijke Militaire Akademie te Breda. Met zijn benoeming tot tweede luitenant bij het 4e Regiment Infanterie op 2 juli 1866 begon een voorspoedige en regelmatige militaire carrière, die in 1868 werd voortgezet met een bevordering tot eerste luitenant.

Tussen 1879 en 1881 was Staal gedetacheerd bij de Hoogere Krijgsschool in Den Haag. Daarna was hij tot 1883 werkzaam bij de chef van de Generale Staf en tot 1888 bij het departement van Oorlog, om vervolgens terug te keren naar zijn oorspronkelijke wapen, de infanterie, waar hij tot 1897 verschillende functies vervulde. Op 15 mei van het laatstgenoemde jaar - hij was inmiddels in 1896 tot luitenant-kolonel bevorderd - werd Staal tot directeur van de Hoogere Krijgsschool benoemd, een post die hij ruim drie jaar bekleedde. In 1900 volgde een bevordering tot kolonel, en tevens de benoeming tot commandant van het 1e Regiment Infanterie. Ten slotte werd hij op 16 juli 1902 sous-chef van de Generale Staf.

Ofschoon de militaire loopbaan van Staal succesvol kan worden genoemd - in 1903 kreeg hij de rang van generaal-majoor -, moet zijn nationale betekenis toch vooral in zijn kortstondig ministerschap worden gezocht. Na de verkiezingen van 1905 vond formateur H. Goeman Borgesius hem namelijk bereid om op 17 augustus van dat jaar als minister van Oorlog zitting te nemen in het linkse minderheidskabinet-De Meester, dat in de Tweede Kamer slechts steunde op de fracties van de Liberale Unie en de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Geheel toevallig was Staals benoeming niet: het was haast een traditie dat ministers van Oorlog ook (sous-)chef van de Generale Staf of directeur van de Hoogere Krijgsschool geweest waren. Tevens had de nieuwe minister in voorgaande jaren het een en ander over militaire aangelegenheden gepubliceerd.

Reeds bij zijn eerste parlementaire optreden zorgde Staal voor enige opschudding. Bij de behandeling van de begroting van het departement van Oorlog in december 1905 bleek dat de minister de twee belangrijkste defensieparagrafen in het regeringsprogramma, te weten bezuinigingen op de militaire uitgaven en hervorming van de krijgsmacht in de richting van een volksleger, voorlopig niet ten uitvoer kon brengen, terwijl dit juist door de linkerzijde van dit kabinet werd verwacht. Hoewel de minister bepaald niet onwelwillend stond ten opzichte van bezuinigingsvoorstellen, verklaarde hij dat een en ander niet dan na zorgvuldige voorbereiding kon geschieden. Met behulp van de oppositionele rechterzijde - en met de stemmen van regeringspartij VDB tegen - wist Staal evenwel zijn begroting aanvaard te krijgen. Bij alle partijen in de Tweede Kamer had het optreden van de bewindsman overigens opzien gebaard: zijn theatrale en pathetische redeneertrant werkte eerder irriterend dan overtuigend op de volksvertegenwoordigers.

Precies een jaar later bleken de verhoudingen volledig te zijn gewijzigd. Staal kondigde nu bezuinigingen aan, die hij meende te kunnen vinden door het grootste deel van het 'blijvend gedeelte' af te schaffen. Het 'blijvend gedeelte' was een door loting aangewezen deel van een lichting, dat na de verplichte oefentijd onder de wapenen werd gehouden, mede met het oog op de handhaving van de binnenlandse rust en de dekking van een eventuele mobilisatie. Volgens de minister konden in de winter verscheidene kazernes worden gesloten, en de vrijkomende gelden zouden voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. Binnen het officierscorps bestond fel verzet tegen Staals plannen. De inspecteur van de cavalerie nam zelfs ostentatief ontslag. In de Kamer was, in tegenstelling tot het jaar ervoor, de rechterzijde mordicus tegen, en zij dreigde de Oorlogsbegroting te verwerpen. Tijdens de discussie over het ministeriële voornemen liepen de emoties, mede door een weinig gelukkige interventie van kabinetsleider Th.H. de Meester, zelfs zo hoog op dat een handgemeen dreigde; en dat terwijl Staal een, voor zijn doen, heel zakelijke verdediging van zijn plannen had gevoerd. Ten slotte deed de minister enige geruststellende toezeggingen aan de Tweede Kamer, waarna hij zijn begroting met 60 tegen 38 stemmen zag aangenomen. De kamerzitting van 21 december 1906 had tot ver na middernacht geduurd: de 'Nacht van Staal' werd een begrip in de Nederlandse politiek.

Het succes van Staal was echter betrekkelijk en van korte duur: op 9 februari 1907 werd zijn begroting door de Eerste Kamer verworpen, waarna hij op 8 april zijn ontslag aanbood. Dat deed ook het gehele kabinet, maar na een kabinetscrisis van ruim twee maanden keerde het terug: zònder Staal. Diens opvolger, W.F. ridder van Rappard, zou - op 21 december (!) 1907 - eveneens over het 'blijvend gedeelte' ten val komen. Het ministerie trad nu definitief af en werd opgevolgd door een rechts kabinet onder leiding van de antirevolutionair Th. Heemskerk.

De 'Nacht van Staal' - en zijn voorgeschiedenis - is van belang, niet alleen omdat het gehele kabinet zijn politieke lot aan dat van de minister van Oorlog had verbonden, maar ook omdat het staatshoofd, koningin Wilhelmina, zelf zich intensief met het defensiebeleid bemoeide en de voornemens van het kabinet, en dus ook van Staal, sterk afkeurde. De vorstin maakte zich namelijk ernstig zorgen over de kwaliteit van de landsverdediging, en de antwoorden van de minister konden haar geenszins optimistischer stemmen. Tegenover haar adviseurs gaf zij daarom in nauwelijks verholen bewoordingen van haar wantrouwen jegens dit ministerie blijk, ofschoon zij besefte op deze wijze tot de uiterste grenzen van haar constitutionele bevoegdheden te gaan.

Staals politieke rol was intussen uitgespeeld. Een maand na zijn voortijdig aftreden, op 10 mei 1907, werd hij door Provinciale Staten van Noord-Holland tot lid van de Eerste Kamer gekozen, waar hij zitting nam namens de Liberale Unie. Tot zijn dood in 1920 zou hij hier vaak het woord voeren over legerzaken. Overigens trad hij niet sterk op de voorgrond. Wel publiceerde hij nog enkele brochures en artikelen, waarin hij zijn visie op de defensiepolitiek trachtte te rechtvaardigen, onder andere in 1907 Om der waarheid wille. Een protest tegen eenige onjuiste beschouwingen en voorstellingen in zake mijn optreden als minister van Oorlog . In verband met zijn kamerlidmaatschap had hij op 20 februari 1907 ontslag genomen uit de militaire dienst. Drie jaar later werd hem de rang van luitenant-generaal verleend.

Evenals vele andere 'militaire ministers' voor en na hem, miste Staal een 'fijne politieke neus', zoals het sociaal-democratische kamerlid P.L. Tak reeds bij Staals eerste rede goed aanvoelde: 'Die man heeft veel aanleg voor oud-minister' (Elout, Figuren en momenten , 44). Hoewel naïef-ijdele karaktertrekken hem niet vreemd waren, was Staal wars van enige pedanterie. Zijn militaire kwaliteiten stonden buiten kijf, maar zijn overdreven gevoel voor theater - zowel in spreektrant als in uiterlijke verschijning - viel niet bijster goed in de Kamers. Bij zijn overlijden werden zijn integriteit en plichtsgetrouwheid, zijn minzame karakter en zijn aangename omgang geprezen.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikatie en verschillende artikelen over militaire onderwerpen in kranten en tijdschriften o.a.: De opleiding onzer infanterie door S. (Zwolle, 1876); Geschiedenis en strekking van het defensie-hoofdstuk onzer grondwet (Zwolle, 1880); 'De wapenen hoog gehouden!', in De Gids 25 (1907) III, 515-542; De verbetering onzer kustverdediging. Eenige beschouwingen naar aanleiding van het regeeringsvoorstel ('s-Gravenhage, 1910); De nieuwe militiewet (Amsterdam, 1912).

L: Behalve herdenkingsartikelen in o.a.: Het Vaderland , 15-10-1920 en De Militaire Spectator 89 (1920) 543-545: S. van Houten, De Staal-crisis (Haarlem, 1907); H.P. Marchant, 'De Staal-crisis', in Vragen des Tijds 33 (1907) I, 387-402; W. van der Vlugt, 'De Staal-crisis', in Onze Eeuw 7 (1907) II, 321-355; C.K. Elout, 'De Staal-meesters', in De heeren in Den Haag . I (Amsterdam, 1907) 10-17; idem, Figuren en momenten uit de politiek van koningin Wilhelmina's tijd (Amsterdam, 1938) 43-48; C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (1899-1919) I: Het voorspel (1899-1914) (Groningen, 1971) 139-152; R.P.F. Bijkerk, 'Naar een gewapend volk? Het defensiebeleid van de Vrijzinnig-Democratische Bond bij het aantreden van het kabinet-De Meester (1905-1908)', in Mededelingen van de Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf 9 (1986) 7-30; W. Slagter, 'Verhitte discussies in Tweede Kamer in de ''Nacht van Staal''', in Friesch Dagblad , 13-12-1986; R.H.E. Gooren, Krijgsdienst en krijgsmacht in de Nederlandse politiek 1866-1914 (Utrecht, 1987) 54-56; A.F. Manning, De Nacht van Staal en wat nog duister bleef (Nijmegen, 1990); W. Klinkert, Het vaderland verdedigd. Plannen en opvattingen over de verdediging van Nederland, 1874-1914 ('s-Gravenhage, 1992).

I: Website Parlementair Documentatie Centrum te Leiden: http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g6ki9ydx [10-11-2008].

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013