Zentgraaff, Henri Carel (1874-1940)

 
English | Nederlands

ZENTGRAAFF, Henri Carel (1874-1940)

Zentgraaff, Henri Carel, journalist in Nederlands-Indië (Hontenisse (Z.) 1-10-1874 - Bandoeng (Nederlands-Indië) 22-3-1940). Zoon van Pieter Hendrik Carel Zentgraaff, telegraaf-directeur, en Pauline Wilhelmine Caroline Gesthuisen. Gehuwd op 11-3-1920 met Hanriette Anny Birsak. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Zentgraaff, Henri Carel

Toen Henri Zentgraaff tien jaar was, overleed zijn vader. Zo moest hij, als de oudste van vijf kinderen, al vroeg gaan werken voor de kost. Dit deed hij onder meer op een Amsterdamse letterzetterij, wat een eerste, zij het bescheiden, aanraking met het krantenvak betekende. Voorlopig echter dreven zijn beperkte maatschappelijke mogelijkheden en zijn zin voor avontuur hem in andere richting. Van 1894 tot 1907 diende Zentgraaff in het Indische Leger, waar hij het tot sergeant-schrijver wist te brengen. Hij vocht in 1895/1896 in de Atjeh-oorlog en nam deel aan de Boni-expedities van 1897 en 1905.

In het leger gaf Zentgraaff er blijk van een kritische geest te zijn, voor wie de starre hiërarchische militaire verhoudingen vaak moeilijk waren te verdragen. Hij ontdekte er tevens de pen als middel tot verweer en tot ruimere ontplooiing. Zijn eerste ingezonden stukjes over het 'verraad' van Toekoe Oemar en andere facetten van de Atjeh-oorlog verschenen al in 1896 in een Padangs krantje, spoedig gevolgd door publikaties in andere, meer betekenende dagbladen, waaronder de Java-Bode en het Bataviaasch Nieuwsblad . In deze bijdragen beschreef Zentgraaff onder meer het leven van de gewone soldaat, uitte hij kritiek op de vaak slechte verzorging van de troep en wees hij op de abominabele omstandigheden waaronder de koelies bij het gouvernementstinbedrijf op Banka moesten leven. Dit laatste leidde in 1903 zelfs tot een van regeringswege ingesteld onderzoek naar de toestanden op het tineiland. Zo leverde het journalistieke werk Zentgraaff niet alleen het ongenoegen op van zijn superieuren, maar verschafte het hem ook een zekere bekendheid, alsmede de ervaring en het zelfvertrouwen nodig om een poging te wagen zich geheel en al aan de verslaggeving te wijden. Een kortstondig correctorschap bij de Bandoengse Preangerbode in 1907 leverde de daarvoor benodigde aanloop.

Vervolgens begon een periode waarin Zentgraaff als onafhankelijke reporter zijn stukjes aan de meestbiedende verkocht. Dit werd bepaald een succes. Hij ontpopte zich als een meedogenloze nieuwsjager, die er met gebruik van nette en onnette middelen - chantage niet uitgesloten - in slaagde informatie te ontfutselen aan de Indische autoriteiten. Vaardigheid hierin was levensvoorwaarde voor iedere journalist in de beginjaren van deze eeuw, toen Indië nog geheel en al als een ambtelijke dienst bestuurd werd en er geen sprake was van inspraak van de ingezetenen of zelfs maar van een regelmatige voorlichting. Daarbij was de journalistieke stijl in de regel die van de persoonlijke aanval. Wat deze manier van werken betreft, werd Zentgraaff de primus inter pares.

Reeds als beginnend free-lance journalist vestigde Zentgraaff zich in Soerabaja. Hier was hij ook voor de eerste maal politiek actief. In 1911 zette hij zich samen met zijn collega-journalist D.M.G. Koch aan de organisatie van een kiesvereniging die de kleine Indo in de gemeenteraad van Soerabaja zou kunnen vertegenwoordigen. Een initiatief dat hun overigens later uit handen werd genomen door de op grotere schaal optredende Indische Partij van E.F.E. Douwes Dekker. Vanuit zijn woonplaats op Oost-Java bereisde Zentgraaff grote delen van de archipel. Bepaald opmerkelijk waren zijn reportages uit Soemba in 1912, waarin hij de sporen volgde van een patrouille onder leiding van een sergeant van het Indische leger die zich bij de pacificatie van dat eiland aan onmenselijke wreedheden had schuldig gemaakt. Hij rapporteerde hierover met optimale scherpte in de Nieuwe Soerabaja Courant .

Intussen lag het zwaartepunt van Zentgraaffs verslaggeving duidelijk in de Vorstenlanden en de Oosthoek. De planterswereld daar leerde hij grondig kennen, terwijl ook de Vorstenlandse hoven al spoedig voor hem geen gesloten boek meer waren. Daarnaast raakte hij doorkneed in de finesses van het Indische wetboek van strafrecht; voor een journalist die steeds op gespannen voet met de autoriteiten leefde, beslist een vereiste. Al met al heeft Zentgraaff ongeveer twintig veroordelingen wegens smaad in ontvangst mogen nemen, wat hem in een enkel geval zelfs een maand gevangenisstraf opleverde, waarover hij in de satirische periodiek De Zweep getrouwelijk verslag uitbracht.

Vanaf 1917 publiceerde Zentgraaff voornamelijk in het Soerabaiasch Handelsblad , verreweg de grootste krant van Midden- en Oost-Java, die in handen was van de machtige suikerindustrie. Zijn naam als journalist was op dat moment duidelijk gevestigd, en ook in financieel opzicht had hij het gemaakt. In 1924 trad hij toe tot de hoofdredactie van het Soerabaiasch Handelsblad , en vijf jaar later, op 1 mei 1929, werd hij hoofdredacteur. Zentgraaffs entree in de hoofdredactie van deze krant veranderde niet alleen zijn positie in de perswereld, maar markeerde ook een omslag in zijn journalistieke werk. Hij werd vanaf dat moment 'meer opiniemaker dan nieuwsjager' (Witte, 159). Opinies bovendien die waren afgestemd op de belevingswereld van de suikerplanters in Java's Oosthoek en de Vorstenlanden, en weinig meer lieten zien van de verontwaardiging van de jonge soldaat over het door hem waargenomen onrecht. Wel constant bleef de kritiek van 'Z' - zoals hij zijn artikelen steeds ondertekende - op de overheid, al ging het nu meer om de grote lijnen van het beleid.

Zentgraaff werd de criticus bij uitstek van de 'ethische' gouverneur-generaal jhr. A.C.D. de Graeff (1926-1932), die met zijn 'vertrouwenspolitiek' het opkomende Indonesische nationalisme in het gareel wenste te houden. In Zentgraaffs ogen was dit dwaasheid. Toegeven aan de eisen van Soekarno cum suis, 'die niets vertegenwoordigden dan zichzelf', zou slechts tot chaos leiden. De overgrote meerderheid van het Javaanse bevolking - door hem minachtend betiteld als dat volk van 'duldende suffers' - was met vaste hand gemakkelijk genoeg te besturen, maar even gemakkelijk tot felle razernij te verleiden als men de onruststokers de vrije hand liet. Dit werd zijn credo voor de komende jaren. Daarnaast bleef Zentgraaff zich, als goede spreekbuis van het 'particuliere' element in de Indische samenleving, met niet aflatende ijver keren tegen de spilzucht van de ambtenarij en tegen het 'rode gevaar', dat naar zijn mening overal de kop opstak. Overigens liet hij zich in Vaderlandsche kout. Eene serie brieven , in 1930 na een bezoek aan Nederland gepubliceerd, genuanceerder uit over de verdiensten van de sociaal-democratie aldaar dan veel van zijn vroegere krantengeschrijf had doen vermoeden.

Op 1 oktober 1932 zegde Zentgraaff Soerabaja vaarwel en verhuisde hij naar Batavia, waar hij de functie van hoofdredacteur en directeur van de aldaar verschijnende Java-Bode had aanvaard. In dat zelfde jaar kwam er een einde aan Zentgraaffs felle antigouvernementele opstelling met de komst van de nieuwe, conservatieve, gouverneur-generaal jhr. B.C. de Jonge. Hoewel hij aanvankelijk trachtte zich aan een al te nauwe omarming te onttrekken, slaagde De Jonge er niettemin in hem voor zich in te nemen. Aan de goede relatie tusssen Zentgraaff en 'het paleis' kwam weer een einde met het aantreden in 1936 van de fatsoenlijk-deftige jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, voor wie de luidruchtige krantenmagnaat een merkwaardig fenomeen moet zijn geweest.

Een klein deel van Zentgraaffs journalistieke werk werd in bundels gepubliceerd. Het bekendste daarvan is wel het tweedelige Op oude paden , in 1934 uitgegeven ter gelegenheid van zijn veertigjarig jubileum als journalist, dat vooral veel van zijn vroegere werk bevat. In 1938 verscheen wat hij zelf als zijn meesterwerk zag, Atjeh , een hommage aan het Indische leger en aan de persoon van generaal J.B. van Heutsz. Het boek was bij zijn verschijnen een groot succes, en ook achteraf kan men vaststellen dat het tal van interessante observaties bevat. Blijvende bekendheid heeft Atjeh echter verworven doordat het een aangrijpingspunt is geweest voor een felle aanval van de literator E. du Perron op de persoon van Zentgraaff, die voor hem de belichaming was van alles wat hij in 'Indië' was gaan verafschuwen. Zentgraaff reageerde prompt, wat aanleiding gaf tot een pennestrijd, die enkele maanden duurde en waarin de planken door beide deelnemers van dik hout werden gezaagd. Een bezigheid die in ieder geval de hoofdredacteur van de Java-Bode ten volle kon worden toevertrouwd.

Inmiddels was Zentgraaff zich opnieuw actief gaan bemoeien met de Indische politiek. Al spoedig wierp hij zich op als de voornaamste propagandist van de Vaderlandsche Club, de in oktober 1929 opgerichte partij die de oppositie van de Nederlandse koloniale bovenlaag tegen het als te 'ethisch' ervaren bewind van gouverneur-generaal De Graeff vertegenwoordigde. Als opinieleider bleef Zentgraaff een prominente positie innemen tot 1931, toen hij, na een hevige ruzie met het hoofdbestuur, dat hem wenste voor te schrijven wat hij al dan niet in zijn krant zou schrijven, de Vaderlandsche Club verliet.

In de daaropvolgende jaren begon Zentgraaff nadrukkelijk te koketteren met het fascisme, dat een einde zou kunnen maken aan 'het gedoe' van de in zijn ogen slappe, halflinkse regeringen in Nederland, die zich niet krachtig genoeg keerden tegen de eisen van socialisten en Indonesische nationalisten. In hoeverre hij verdergaande aspiraties in de richting van een politieke carrière koesterde, valt niet met zekerheid te zeggen. Koch (Batig slot , 182), in later jaren bepaald zijn vriend niet, meldt dat Zentgraaff in 1935, tijdens het bezoek van A.A. Mussert aan Indië, zou hebben aangeboden zich voor de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) op de kandidatenlijst voor de volgende Tweede-Kamerverkiezingen te laten plaatsen; een plan dat echter door de Indische NSB'ers werd verijdeld. Dit is niet uitgesloten, maar anderzijds kan worden vastgesteld dat Zentgraaff geen lid van deze beweging is geweest en hij in latere jaren, met het omhelzen van het antisemitisme door de NSB en de internationale complicaties van de liaison met Duitsland, zich weer van deze organisatie distantieerde. Tevens kan worden vastgesteld dat de voor een krantenman steeds aanwezige noodzaak tot het behoud van bewegingsvrijheid Zentgraaffs al te nauwe aansluiting bij Vaderlandsche Club en NSB heeft voorkomen, maar dat hij anderzijds, door zijn geschrijf, juist velen in deze richting heeft gedreven. Waartoe fascisme en nazisme zouden leiden, heeft hij niet meer meegemaakt. Zeven weken voor de Duitse troepen het Europese moederland binnenvielen, overleed Zentgraaff in een Bandoengse kliniek

P: Niet volledige bibliografie in het onder L genoemde artikel van Witte, 191.

L: C.W. Wormser, Drie en dertig jaren op Java III: In het dagbladwezen (Amsterdam [circa 1945]) 133-140; D.M.G. Koch, Batig slot. Figuren uit het oude Indië (Amsterdam, 1960) 178-184; H.W. Veenstra, D'Artagnan tegen Jan Fuselier. E. du Perron als Indisch polemist (Amsterdam, 1962); Menno ter Braak / E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940 IV (Amsterdam, 1967); Herinneringen van jhr. mr. B.C. de Jonge, met brieven uit zijn nalatenschap . Uitgeg. door S.L. van der Wal [Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, 5e serie, nr. 1] (Utrecht, 1968); W.Ch.J. Bastiaans, Figuren uit de Indische journalistiek (Groningen, 1975); P.J. Drooglever, De Vaderlandse Club, 1929-1942. Totoks en de Indische politiek (Franeker, 1980); J.H. Ritman, Journalistieke herinneringen ('s-Gravenhage, 1980); J.C. Witte, 'Tropenjournalist H.C. Zentgraaff', in Spiegel Historiael 15 (1980) 157-164, 191; E. du Perron, Brieven VII-IX (Amsterdam, 1981-1990); Kees Snoek, De Indische jaren van E. du Perron (Amsterdam, 1990); Evert-Jan Hoogerwerf, Persgeschiedenis van Indonesië tot 1942. Geannoteerde bibliografie (Leiden, 1990).

I: Website Journalistiek in de tropen: http://www.indische-pers.nl/tentoonstelling/20.html [30-5-2007].

P.J. Drooglever


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013