Bladergroen, Wilhelmina Johanna (1908-1983)

 
English | Nederlands

BLADERGROEN, Wilhelmina Johanna (1908-1983)

Bladergroen, Wilhelmina Johanna, orthopedagoge (Amsterdam 12-7-1908 - Glimmen (Gr.) 25-12-1983). Dochter van Willem Frederik Bladergroen, kantoorboekhandelaar, en Hendrika Maria Bruchner. Zij had 1 pleegzoon.

afbeelding van Bladergroen, Wilhelmina Johanna'Ik geloof niet dat ik mijn kindertijd erg prettig heb gevonden' (Wagenaar), zei Wilhelmina Bladergroen later. Zij voelde zich vaak eenzaam: ze was ruim negen toen haar broer werd geboren, en haar ouders hadden door hun muzikale liefhebberijen - vader zong en moeder speelde piano - weinig tijd voor haar. Als het aan de ouders had gelegen, was 'Mien' Bladergroen zich, na het behalen van het diploma gymnasium-A aan het Amsterdamse Barlaeusgymnasium, op de muziek gaan toeleggen. De turnlessen die zij als jong meisje volgde, deden haar echter kiezen voor de MO-opleiding lichamelijke opvoeding. Aangezien de financiële middelen hiervoor ontbraken, volgde ze de avondopleiding, overdag met bijlessen klassieke talen het benodigde geld verdienend. In 1930 slaagde zij voor de akte en werd ze gymnastieklerares op enkele gemeentelijke scholen in Amsterdamse volksbuurten.

Naast haar werk ontplooide Wilhelmina Bladergroen spoedig verschillende activiteiten: zo behaalde zij de sportinstructiediploma's zwemmen, roeien en atletiek en was ze werkzaam op het bredere terrein van het jeugdwerk. Als lerares kwam Bladergroen met veel sociale ellende in aanraking, wat een sterk maatschappelijk engagement bij haar wakker riep. Zij was onder andere betrokken bij de oprichting van het Vrijzinnig Christelijk Jeugdwerk en bij de inrichting van een tehuis voor de opvang van jonge werklozen. Tevens gaf ze les aan de Amsterdamse School voor Maatschappelijk Werk.

Deze verschuiving in belangstelling naar de jeugdproblematiek bracht Wilhelmina Bladergroen ertoe alsnog een universitaire studie te volgen. In 1932 ging zij - als een der eerste vrouwen in deze richting - aan de Universiteit van Amsterdam psychologie studeren, wat toen alleen mogelijk was in het kader van de studie wijsbegeerte. Haar leermeesters werden prof. H.J. Pos voor filosofie, prof. G. Révész voor het tweede hoofdvak psychologie en prof. Ph.A. Kohnstamm voor het bijvak pedagogiek. Elk van hen zou een grote invloed op haar denken uitoefenen. Als werkstudente bleef ze tot 1934 gymnastieklessen geven. In dat jaar werd zij docente aan het Nutsseminarium voor Paedagogiek van de Universiteit van Amsterdam. Na het kandidaatsexamen gaf zij tevens les aan de Opleiding van Montessori-Leerkrachten te Utrecht.

De Duitse bezetting verstoorde Wilhelmina Bladergroens toekomstplannen. In versneld tempo voltooide zij haar studie. Op 6 juli 1940 behaalde zij haar doctoraal in de psychologie. Een baan bij het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die haar reeds lang in het vooruitzicht was gesteld, ging niet door, omdat zij weigerde zich eerst in Duitsland te laten bijscholen. Bladergroen betrok toen in Amsterdam een vierkamerappartement en vestigde er zich als zelfstandig kinderpsychologisch-pedagogisch adviseur. In 1941 begon zij hier ook een schoolklasje met enkele kinderen die les kregen van een onderwijzeres en door haar in hun leermoeilijkheden werden begeleid. Bladergroen deed dit geheel op eigen kosten, omdat ze geen subsidie van de bezettingsautoriteiten wilde ontvangen. De toeloop uit het hele land werd in 1943 zo groot dat zij tevens een internaat met onderzoekspraktijkruimte inrichtte en een apart gebouw huurde als onderkomen voor een school, bestemd voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden: het zogeheten LOM-onderwijs.

In de laatste oorlogsjaren kon Wilhelmina Bladergroen financieel het hoofd nauwelijks nog boven water houden. Zelf zat zij, wegens het verborgen houden van onder meer joodse kinderen op het internaat, enige tijd gevangen in het kamp Vught. Na haar vrijlating - wegens 'Lagerunfähigkeit', als gevolg van een ongeval, kort voor haar arrestatie - slaagde zij er slechts met moeite in met kinderen en personeel de hongerwinter door te komen. Aan het einde van de bezetting zag zij zich zelfs gedwongen haar inrichting alsnog te sluiten.

In augustus 1945 werd voor de financiële nood een oplossing gevonden door de stichting Psychologisch-Paedagogisch Instituut 'Amsterdam' in het leven te roepen. Hierin bracht Wilhelmina Bladergroen zowel haar eigen praktijk als de LOM-school en het internaat onder. Essentieel in de opzet van het Instituut was de behandelingswijze van schoolkinderen die in hun ontwikkeling waren achtergebleven en stoornissen vertoonden op het gebied van de sensori-motoriek. Bladergroen gebruikte hiervoor de aan de Amerikaanse psychologie ontleende term 'remedial teaching'.

Intussen was en bleef de financiering van het Instituut een punt van voortdurende zorg. De hoop dat de gemeente Amsterdam deze zou overnemen, werd op het laatste moment de bodem ingeslagen, waardoor Wilhelmina Bladergroen zich opnieuw gedwongen zag les te geven aan verschillende onderwijsinstellingen. De onophoudelijke zorg voor het Instituut deed haar in 1947 ook een huwelijksaanzoek afwijzen. 'Het is er niet van gekomen', zei ze later, 'bij wat ik al allemaal had, kon ik geen gezin meer hebben' (Jungschleger). Wel had zij een pleegkind: de zoon van een tijdens de bezetting omgekomen vriendin, die zij vanaf zijn zevende opvoedde.

Intussen groeide Wilhelmina Bladergroens reputatie als betrouwbare diagnostica en ervaren kinderpsychologe, die blijk gaf van een onvermoeibare werkkracht: 'In werken altijd helpend', luidde haar devies. Steeds vaker werd er voor advies en hulp een beroep op haar gedaan. Niet iedereen kon zich overigens met haar pedagogische doen en denken verenigen. Haar leermeester Révész bijvoorbeeld brak met haar, zodat ze bij hem dus niet kon promoveren. Pos bleef daarentegen positief opstellen ten opzichte van haar werk. Bladergroen omringde zich met enkele medische adviseurs: de kinderarts Ph.H. Fiedeldij Dop, de kinderpsychiater Th. Hart de Ruyter en de oogarts Christina Janse-Stuart. Het werden vrienden voor het leven, met wie zij vele vruchtbare wetenschappelijke discussies voerde. Doordat Bladergroens belangstelling in de eerste plaats op de praktijk was gericht, had ze nog weinig gepubliceerd, en van een dissertatie was het helemaal niet gekomen. Hoewel dit feit wel voor zekere aarzeling zorgde, vormde het uiteindelijk geen obstakel om Bladergroen in augustus 1949 te benoemen in het nieuw gecreëerde ambt van lector in de kinderpsychologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Bij haar benoeming lag het in de bedoeling dat Wilhelmina Bladergroen onderwijs en praktijk zou combineren door de oprichting van een universitair Pedologisch Instituut. Hiertegen rezen echter bezwaren vanuit de medische faculteit, waarna Bladergroen opnieuw de oplossing zocht in een privé-praktijk voor de klinische behandeling van kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. In 1956 opende Bladergroen een tweede LOM-school - na die in Amsterdam - in het nabijgelegen Eelde. Zes jaar later volgde de oprichting van de Stichting Instituut voor Remedial Teaching te Groningen, waarin elementair en voortgezet buitengewoon onderwijs waren samengebracht. Aldus kon toch de door Bladergroen zozeer gewenste samenhang tussen theorie en praktijk - ofschoon niet allebei in universitair verband - worden verwezenlijkt.

In haar werk was Wilhelmina Bladergroen intussen steeds verder opgeschoven van de kinderpsychologie, haar eigenlijke leeropdracht, naar de orthopedagogiek. In 1959 besloot de Groningse universiteit voor dit vak een extraordinariaat in te stellen, waarop zij, na te zijn gepromoveerd, zou kunnen worden benoemd. Naast de vele praktische werkzaamheden buiten haar strikt universitaire taak - advisering van ouders en kinderen, voorlichting en kennisverspreiding via bijeenkomsten en congressen - had Bladergroen zich inmiddels tot een vruchtbaar schrijfster ontwikkeld. Haar vele artikelen over de biologisch-psychologische behandeling van kinderen ontbeerden evenwel een duidelijke ordening binnen een theoretisch concept. Bovendien lieten zuiver wetenschappelijke publicaties vooralsnog op zich wachten. De promotiedwang werd tot een steeds grotere last. Het voor haar bedoelde extraordinariaat bleef zodoende vacant.

In 1965 werd er een oplossing gevonden, toen de pas opgerichte faculteit der Sociale Wetenschappen in Groningen zich bereid verklaarde over het niet-gepromoveerd zijn van Wilhelmina Bladergroen - intussen een nationaal en internationaal erkende autoriteit - heen te stappen, waarna in oktober 1966 haar benoeming tot gewoon hoogleraar in de opvoedkunde van het afwijkende kind volgde. Ruim tien jaar lang zou Bladergroen in Groningen leiding geven aan het onderwijs en onderzoek in de orthopedagogiek, aanvankelijk - tot 1 september 1968 - nog in combinatie met het onderwijs in de kinderpsychologie. In tegenstelling tot haar collega's in de orthopedagogiek bleef Bladergroen in de eerste plaats praktisch gericht. Haar medewerkers stimuleerde ze zich vooral met de hulpverlening bezig te houden. Later zou ze hierover opmerken het steeds als haar opdracht te hebben gezien de orthopedagogiek 'niet te laten droogzwemmen in theoretische postulaten', maar deze studie te verlevendigen door toegang te zoeken tot de praktijk (Nooit òf-òf, altijd èn-èn [Afscheidscollege] (Groningen 1978) 17).

Ook buiten de universiteit droeg Wilhelmina Bladergroen haar denkbeelden uit. Met tomeloze energie trok zij het land door als pleitbezorgster voor de rechten van het kind in de samenleving, in het bijzonder wanneer dat in zijn normale lichamelijke en geestelijke groei was geremd. Fel keerde zij zich tegen maatschappelijke ontwikkelingen die een vrije ontplooiing van het kind in de weg stonden, zoals hoogbouw en het opgroeien in flats, het drukke verkeer dat buitenspelen belemmerde, televisiekijken dat passiviteit veroorzaakte, en crêches en peuterspeelzalen, omdat ouders de plicht hadden zelf hun kinderen zorgvuldig te begeleiden. Veel waarde hechtte Bladergroen aan kinderspel en goed speelgoed. In 1958 behoorde zij tot de medeoprichters van de International Council for Children's Play.

De laatste jaren van Wilhelmina Bladergroens universitaire loopbaan verliepen niet geheel zonder problemen, omdat het werk haar door de explosieve toename van het aantal studenten orthopedagogiek - van zes naar zeshonderd in de loop van tien jaar - in feite boven het hoofd was gegroeid. Bladergroens persoon en ideeën bleven omstreden. Weliswaar nam zij door haar hulpvaardigheid velen voor zich in, maar anderzijds kon zij ook slecht tegen kritiek en toonde ze zich zeer star in haar opvattingen. Strijdlustig als ze was, ging ze daarom, ook nadat zij op 1 september 1978 met emeritaat was gegaan, door met het bestrijden van misverstanden en het opheffen van weerstanden dienaangaande.

Voor Wilhelmina Bladergroen stond haar werk steeds op de eerste plaats. Aan een sociaal leven kwam zij nauwelijks toe. Haar kennissenkring was beperkt, en slechts af en toe permitteerde ze zich een bezoek aan een concert. Haar leven lang heeft Bladergroen zich in dienst gesteld van het welzijn van het kind. In het bijzonder wat de hulpverlening aan kinderen met opvoedings- en leerproblemen betreft, heeft zij pionierswerk verricht. Voor hen ontwikkelde zij didactische en therapeutische methoden en stichtte ze instituten en scholen. Bladergroen mag dan ook een van de grondleggers van de universitaire orthopedagogiek en de wegbereidster van het LOM-onderwijs in Nederland worden genoemd.

A: Archief-W.J. Bladergroen in de bibliotheek van de Rijksuniversiteit te Groningen.

P: Afscheidsbundel met 45 artikelen van Bladergroen: Keuze uit het werk van Wilhelmina J. Bladergroen . Samengest. door F.J. van den Broek en W.E. Nooteboom (IJmuiden 1978). Hierin is een volledige bibliografie tot 1978 opgenomen, 517-526. Een geselecteerde bibliografie in de onder L genoemde scriptie van Boon en Veerman, 193-214.

L: Behalve necrologieën o.a. door R. de Groot, in Tijdschrift voor Orthopedagogiek 23 (1984) 45-47, door Gerard N. Kema, in De Psycholoog 19 (1984) 51-53: interview door Ineke Jungschleger, in NRC Handelsblad , 27-11-1976; F.J. van den Broek en W.E. Nooteboom, 'Biografie' [van Wilhelmina J. Bladergroen], in de onder P genoemde bundel Keuze uit het werk ... , ix-xv; interview door Hanneke Wijgh, in Trouw , 8-3-1978; interview door Tony van der Meulen, in Nieuwsblad van het Noorden , 6-5-1978; interview door Han van Gessel, in de Volkskrant , 21-11-1978; interview door Rogier van Aerde, in Margriet , 8-12-1978; themanummer over W.J. Bladergroen van Tijdschrift voor Orthopedagogiek 17 (1978) 7/8 (juli/aug.); interview door Ton van Heiden, in VARA-Gids , 1-9-1979; interview door Aad Wagenaar, in Haagsche Courant , 11-6-1983; Astrid Boon en Philip Veerman, Het orthopedagogisch pionierswerk van W.J. Bladergroen... [Doctoraalscriptie afdeling Historische Opvoedkunde Universiteit van Amsterdam] (Amsterdam 1984); Clarisse van Gorkom, 'W.J. Bladergroen (1908-1983). Een leven voor kinderen', in Vrouwelijke pedagogen in Nederland . Onder red. van Mineke van Essen en Mieke Lunenberg (Nijkerk 1991) 144-158; Bladergroen. Voorwaarden voor opvoeding en onderwijs . Onder red. van R. de Groot [e.a.] (Nijkerk 1993). Op 6 september 1979 zond de NOS in de reeks Markant een aan leven en werk van Wilhelmina Bladergroen gewijde televisiedocumentaire uit.

I: Bladergroen. Voorwaarden voor opvoeding en onderwijs . Onder red. van R. de Groot [e.a.] (Nijkerk 1993) 2 [Foto Vonk bv., Meppel].

P.Th.F.M. Boekholt


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013