Bylandt, Willem Frederik Lodewijk graaf van (1896-1990)

 
English | Nederlands

BYLANDT, Willem Frederik Lodewijk graaf van (1896-1990)

Bylandt, Willem Frederik Lodewijk graaf van, diplomaat ('s-Gravenhage 31-12-1896 - Châteauneuf-de-Grasse (Frankrijk) 20-4-1990). Zoon van Willem Pieter graaf van Bylandt, diplomaat en referendaris bij het Kabinet der Koningin, en Elisabeth Wilhelmina gravin van Rechteren Limpurg. Gehuwd op 9-12-1936 met Emilia Maria Nilla Corradi (1893-1975). Na haar overlijden gehuwd op 26-6-1976 met Cornelia van der Willigen (1906-?). Beide huwelijken bleven kinderloos.

afbeelding van Bylandt, Willem Frederik Lodewijk Graaf vanVan Bylandt ging na het Gymnasium Haganum in Den Haag in 1915 aan de Rijksuniversiteit Leiden rechten studeren. Overeenkomstig de familietraditie meldde hij zich na het slagen voor het doctoraalexamen op 13 juni 1921 voor de diplomatieke dienst. In februari 1923 legde hij het attaché-examen af, en hij werkte vervolgens gedurende een jaar op het gezantschap in Londen. Van 1924 tot 1926 rondde hij bij het Kabinet van de Minister op het Haagse departement zijn eerste diplomatieke scholing af.

Na het behalen van het secretarisdiploma vertrok Van Bylandt in 1926 als gezantschapssecretaris voor drie jaar naar Peking. Vanaf juli 1929 tot december 1932 werkte hij onder de latere minister E.N. van Kleffens als souschef van de afdeling Diplomatieke Zaken in Den Haag. Tijdens de daaropvolgende stationering in Parijs ontwikkelde hij zich verder als een - ook in de ogen van de kritische Ernst Heldring - veelbelovend diplomaat. Als zaakgelastigde in Egypte kreeg hij in juni 1937 zijn eerste zelfstandige post. Zijn benoeming in april 1940 tot gezant in het voor Nederlands-Indië belangrijke China was een bevestiging van zijn positie als getalenteerd jong diplomaat.

De Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 verhinderde echter dat Van Bylandt zijn bestemming volgde. Van Kleffens ontbood hem naar Londen en belastte hem als waarnemend secretaris-generaal met de leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken in ballingschap. In overleg met Van Kleffens formeerde Van Bylandt na enige herschikkingen in de zomer van 1940 uit het geringe beschikbare personeel een kleine, competente staf. Tot de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in maart 1942 stond het Verre Oosten centraal in het buitenlandse beleid, daarna gold dat de vormgeving van de naoorlogse wereldorde en de plaats van Nederland daarin. Van Bylandt interesseerde zich in het bijzonder voor de regeling van de verhouding met China en leidde de moeizame onderhandelingen over de afschaffing van de Nederlandse extraterritoriale rechten. Hoewel de mogelijkheden door personeelsgebrek beperkt waren, probeerde de waarnemend secretaris-generaal de organisatie van het ministerie en de posten in het buitenland op modernere leest te schoeien. Per saldo was Van Bylandts taak te zwaar: tegen het einde van de oorlog was hij overspannen.

Na enkele maanden rust vertrok Van Bylandt in november 1945 naar Batavia als adviseur van luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook. Zijn taak beperkte zich tot het onderhouden van contacten met de Britse autoriteiten die formeel nog voor de gang van zaken in Indonesië verantwoordelijk waren. Met hun vertrek na het bereiken van het akkoord van Linggadjati in november 1946 kwam ook een einde aan Van Bylandts werkzaamheden.

Op zijn volgende post als gezant in Rome, van 1947 tot 1952, speelde Van Bylandt een bescheiden rol in de verdere normalisering van de betrekkingen met Italië. Ondanks de sterke positie van de communisten achtte hij de binnenlandse situatie stabiel. Voor Van Bylandt was daarbij van doorslaggevende betekenis dat Rome een actief aandeel wilde nemen in de Europese samenwerking en integratie. Hij wees Den Haag er met nadruk op dat, in tegenstelling tot de Nederlandse opvatting, voor de Italiaanse regering politieke integratie een vanzelfsprekende consequentie zou zijn van integratie in verschillende centrale economische sectoren en in het betalingsverkeer. Van Bylandts missie eindigde echter voordat de Italiaanse regering in 1952 politieke integratie op de Europese agenda plaatste.

In juli 1952 aanvaardde Van Bylandt de post van Hoge Commissaris in Djakarta: ongetwijfeld de zwaarste uit zijn loopbaan. Hoewel hij er door zijn stijl van optreden in slaagde een betere werkverhouding met de Indonesische autoriteiten tot stand te brengen, leidde dit niet tot een verbetering van de betrekkingen met de voormalige kolonie. Van Bylandt stond in feite tussen twee vuren: enerzijds het streven van de Indonesische regering om zich te ontdoen van de knellende banden van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden van december 1949 en een normale internationale verhouding met Nederland tot stand te brengen als teken van volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid; anderzijds de intransigente houding van de Nederlandse regering inzake de door Indonesië geëiste overdracht van de soevereiniteit van Nieuw-Guinea en haar persisteren bij een internationale arbitrageregeling bij wijziging van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden.

Hoewel Van Bylandt nauwgezet zijn instructies uitvoerde, maakte hij ruimschoots gebruik van de mogelijkheid minister van Buitenlandse Zaken J.M.A.H. Luns (1952-1972) en de regering te adviseren de onbuigzame politiek tegenover Indonesië op te geven. Voortzetting daarvan diende volgens Van Bylandt geen enkel Nederlands belang, omdat - zo waarschuwde hij - het aan machtsmiddelen ontbrak dit beleid zonder hulp van andere landen ten uitvoer te brengen. Den Haag was politiek niet in staat het roer om te gooien, waardoor de betrekkingen met Djakarta verder verslechterden. Nadat in februari 1956 onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië over beëindiging van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden opnieuw waren mislukt, zegde Djakarta deze eenzijdig op. Van Bylandts positie als Hoge Commissaris was daarmee onmogelijk geworden; terugroeping was het enige wat restte. Op 13 maart verliet hij Indonesië.

In 1958 aanvaardde Van Bylandt de benoeming tot ambassadeur in Rome, terwijl hij tevens geaccrediteerd was in Tunis tot de benoeming van de eerste Nederlandse ambassadeur in Tunesië in maart 1960. Rome was een belangrijke post vanwege de positie van Italië binnen de drie Europese Gemeenschappen. Tegenover de Frans-Duitse toenadering probeerde Italië met de Benelux-landen het supranationale en communautaire idee overeind te houden en het tempo in het economische integratieproces te houden. Van Bylandts rol als ambassadeur was beperkt: hij was goed geïnformeerd over de opvatting van de Italiaanse regering en toonde zich een bekwaam vertolker van het Nederlandse standpunt, vooral ten tijde van de zogeheten Fouchet-onderhandelingen over politieke samenwerking.

Na zijn pensionering trok Van Bylandt zich met zijn echtgenote terug in Impruneta bij Florence. Na haar overlijden in december 1975 verhuisde hij naar Châteauneuf-de-Grasse in Zuid-Frankrijk.

Van Bylandt paarde de eenvoud van de edelman aan natuurlijk gezag, scherp analytisch vermogen en warme menselijke belangstelling. Deze combinatie van eigenschappen gaf hem een persoonlijkheid met een vanzelfsprekend overwicht. Het meest kwam dit tot zijn recht in bijzondere omstandigheden. Tijdens de oorlogsjaren in Londen was hij naast de afstandelijke minister Van Kleffens het middelpunt van het kleine ministerie van Buitenlandse Zaken. Het personeel op de posten in het buitenland koos hem in de eerste plaats voor het aankaarten en oplossen van problemen. In Djakarta was hij de eerste Hoge Commissaris die daadwerkelijk belangstelling toonde voor het wel en wee van de grote Nederlandse kolonie te midden van de toenemende anti-Nederlandse opstelling van de Indonesische regering en bevolking. De loyaliteit tegenover zijn superieuren verhinderde Van Bylandt niet met grote nadruk een ander beleid te bepleiten of te wijzen op de averechtse effecten van het gevoerde beleid.

A: Collectie-W.F.L. van Bylandt, 1940-1945 op het ministerie van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage.

L: Verhoor van W.F.L. van Bylandt, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 1940-1945 VIc ('s-Gravenhage 1952) 949-955; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap. Groei en verandering van een ministerie, 1940-1945 (Alphen aan den Rijn 1981); E.N. van Kleffens, Belevenissen (2 dln.; Alphen aan den Rijn 1980, 1983); H.F.L.K. van Vredenburch, Den Haag antwoordt niet. Herinneringen (Leiden 1985); J.J.P. de Jong, Diplomatie of strijd. Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie, 1945-1947 (Meppel [etc.] 1988); Hans Meijer, Den Haag - Djakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1950-1962 (Utrecht 1994).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 285.

A.E. Kersten


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013