Dirks, Judoca Catharina (1866-1900)

 
English | Nederlands

DIRKS, Judoca Catharina (1866-1900)

Dirks, Judoca Catharina, (bekend onder de naam Kaatje Dierkx; kloosternaam: Marie Adolphine), rooms-katholiek religieuze en missiezuster (Ossendrecht (N.Br.) 3-3-1866 - Tai-yuan-foe (China) 9-7-1900). Dochter van Petrus Johannes Dirks, broodbakker, en Judoca Carolina Withaegs, tapster.

afbeelding van Dirks, Judoca CatharinaAl onmiddellijk bij haar geboorte kwamen er door enkele niet te verklaren slordigheden van haar vader verwarring en onzekerheid in het leven van Kaatje Dirks. Terwijl zij in haar geboorteakte staat geregistreerd als 'Judoca Catharina', werd zij met de voornamen 'Anna Catharina' in de doopboeken ingeschreven. Nog meer problemen volgden drie jaar later. Volgens een overlijdensakte van 24 oktober 1869 kwam vader Dirks, vergezeld van zijn buurman als getuige, op het gemeentehuis van Ossendrecht aangifte doen van het overlijden van zijn drie jaar oude dochtertje Judoca Catharina. Achteraf bleek niet Kaatje, maar een jonger zusje gestorven te zijn. Deze ambtelijke vergissing werd nooit gecorrigeerd in de registers van de burgerlijke stand.

Veel geluk mocht Kaatje Dirks als kleuter niet beleven. In 1869 verloor zij naast het genoemde zusje ook nog een broertje. Haar moeder, die uit een eerder huwelijk drie dochtertjes en een zoontje had, stierf in juni 1871, als slachtoffer van een pokkenepidemie, met haar pasgeboren baby in het kraambed. Mogelijk omdat hij zichzelf niet in staat achtte zijn twee overgebleven eigen dochtertjes en de vier stiefkinderen op te voeden, vertrok vader Dirks in april 1872 met de noorderzon naar Brussel. De stiefkinderen werden ondergebracht bij familie van moederskant. Grootmoeder Dirks ontfermde zich over Kaatje en haar vier jaar jongere zusje Betje. Later nam een tante van vaderskant de zorg voor Betje over, terwijl Kaatje in huis kwam bij een eenvoudig arbeidersgezin, waarmee geen familieband bestond.

Op zesjarige leeftijd werd Kaatje Dirks naar de lagere school voor meisjes gestuurd die de zusters Franciscanessen van Oudenbosch in 1847 in Ossendrecht hadden opgericht. Hier toonde zij zich een levenslustig en leergierig meisje, dat graag haantje-de-voorste was, maar ook met toewijding haar religieuze plichten vervulde. Op haar twaalfde jaar moest Kaatje gaan werken. Zij kwam terecht in het 'pakkot': de plaatselijke benaming voor de inpakafdeling van een van de cichoreifabrieken die het dorp rijk was. Ondertussen hield zij wel contact met de zusters Franciscanessen door op zondag bij hen vormingscursussen te volgen.

Het geestelijke en culturele niveau van een 'pakkot' was evenwel omgekeerd evenredig aan datgene wat de zusters Kaatje Dirks probeerden bij te brengen. Verwanten en vrienden die het goed met haar voor hadden - vooral met de schoonfamilie van haar twee halfzusters had zij een bijzondere band - zorgden er daarom voor dat zij in november 1884, achttien jaar oud, als dienstbode bij een welgestelde familie net over de grens in Antwerpen kon gaan werken. Een dergelijke betrekking gold als een uitstekende gelegenheid voor de vorming en ontwikkeling van jonge vrouwen van geringe komaf.

Vanuit Antwerpen bleef Kaatje Dirks contact houden met Ossendrecht. Zij deed dat zowel door brieven aan haar halfzusters en aan de Franciscanessen als door geregelde bezoeken. Wanneer zij naar haar geboorteplaats kwam, werden de zusters van het schooltje nooit vergeten. Altijd bracht zij lesmateriaal en lekkernijen uit Antwerpen mee. Het wel en wee van haar verwanten bleef zij nauwlettend in de gaten houden. Toen haar zuster Betje in Ossendrecht het verkeerde pad dreigde op te gaan, greep Kaatje Dirks onmiddellijk in. Zij nam haar in 1887 mee naar Antwerpen, bezorgde haar werk en zag erop toe dat zij trouw haar christelijke plichten deed. Na vijf jaar trad Betje in in een klooster te Gent.

In 1889 was het Kaatje Dirks duidelijk geworden wat ze met haar leven wilde. Zij was diep onder de indruk geraakt van het werk dat de zusters Franciscanessen Missionarissen van Maria een in 1877 in Frankrijk gestichte congregatie in een Antwerpse volkswijk voor arbeidersvrouwen en -meisjes deden. Na eerst haar zieke werkgeefster tot haar levenseinde te hebben verzorgd kon Kaatje Dirks eindelijk op 19 maart 1893 bij deze congregatie intreden; zij ontving de kloosternaam Marie Adolphine. Na een proeftijd van vijf jaar deed zij in 1898 haar eeuwige geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Gedurende de jaren die zij doorbracht in het Antwerpse klooster - waar Frans de voertaal was -, werkte zij in de keuken en kreeg zij de leiding over de wasserij.

Toen de congregatie eind 1898 inging op het verzoek van de hulpbisschop van Tai-yuan-foe in China om daar een nieuw klooster te stichten met als doel de verzorging van tweehonderd weeskinderen en de oprichting van een hospitaal, was zuster Marie Adolphine een van de acht zusters die hiervoor werden aangewezen. Behalve haar geestelijke instelling en haar karaktereigenschappen, deed ook een praktische vaardigheid als het bakken van brood haar hiervoor, als enige in het Antwerpse klooster, in aanmerking komen. Marie Adolphine was erg ingenomen met deze uitverkiezing.

Haar medezusters wezen Marie Adolphine echter op het gevaar te worden gedood in het toentertijd door het optreden van de zogeheten 'Boksers' roerige China. In hun afkeer van de westerse politieke en godsdienstige invloeden in hun land wisten dezen zich gesteund door de bejaarde, anti-imperialistische keizerin-weduwe Tse-tsi, die in 1898 aan de macht was gekomen. Toen Marie Adolphine hoorde dat zij naar China zou gaan, waren er al enkele missionarissen en zendelingen door de 'Boksers' vermoord. Zij liet zich evenwel niet afschrikken van wat zij als haar missie zag.

Na een lange treinreis vanuit Antwerpen kwam Marie Adolphine in februari 1899 aan in Marseille. Hier voegde zij zich bij de franciscanessen die, afkomstig uit kloosters in België, Frankrijk en Italië, door de leiding van de congregatie voor missie in China waren geselecteerd. De Franse overste van de groep monsterde de in totaal acht zusters en schreef over Marie Adolphine: 'De Belgische bakster, Adolphine, lijkt me zeer geschikt en heel handig te zijn' ( Vie de la Mère Marie-Hermine , 171).

Op 12 maart begonnen de zusters vanuit Marseille de lange en afmattende scheepsreis naar Sjanghai, waar zij een van de acht ziek moesten achterlaten. Vandaar ging het met een kleinere boot naar Tsientsin en vervolgens per trein verder naar het toenmalige eindstation Pao-tin-foe. Na een avontuurlijke tocht van negen dagen in een muilezelkaravaan bereikten de zeven zusters op 4 mei 1899 de missiepost in Tai-yuan-foe, de hoofdstad van de provincie Sjansi in Noord-China.

Op de missiepost bleken nauwelijks voorzieningen voor het verblijf van de zusters te zijn getroffen. In het weeshuis, dat zij zouden beheren, verbleven tweehonderd weesmeisjes onder abominabele omstandigheden. Hun Chinese leidsters beschouwden de zusters als rivalen en werkten hen aanvankelijk tegen. Binnen een jaar werden bijna alle franciscanessen ernstig ziek. Ook Marie Adolphine trof dit lot, maar zij wist te herstellen. De overste schreef over haar: 'Zr. Marie Adolphine doet de keuken; het is een ziel waarmee men alles kan doen wat men wil, het is een van die Religieuzen die waarlijk aan God zijn toegewijd en die altijd bereid zijn te gehoorzamen' ( ibidem ).

Na een jaar leek het leven van de zusters, afgezien van de ernstig zieken, zich enigszins te normaliseren. Alleen hun gebrekkige kennis van de Chinese taal beschouwden de zusters als een grote handicap; zij werden hierin in het Frans onderricht door een Italiaanse bisschop. De betrekkelijke rust duurde overigens niet lang, want 'Bokser'-benden kwamen steeds dichterbij. De bisschop raadde de zusters aan te vluchten. Zij verkozen echter bij hun weesjes te blijven.

De bevolking van de provincie en de hoofdstad was de missionarissen en zusters beslist niet vijandig gezind. De pas benoemde onderkoning, de Tartaar Yushien, speelde echter onder een hoedje met de 'Boksers'. Zogenaamd om de religieuzen beter te kunnen beschermen bracht hij hen op 5 juli samen in een gastenverblijf van de mandarijnen. In de namiddag van 9 juli verscheen plotseling Yushien aan het hoofd van een bende strijders. Er ontstond paniek, en er klonken pistoolschoten. Daarop stormden de woedende bendeleden het gastenverblijf binnen, sloegen de missionarissen en zusters met hun wapens en dreven hen naar de plaats waar de terechtstelling zou plaatsvinden. Na een korte schijnvertoning, die op een tribunaal moest lijken, vond op bevel van een razende Yushien een ware slachting plaats. Zo werd zuster Marie Adolphine op 9 juli 1900, samen met haar medezusters - drie Franse, twee Italiaanse en een Vlaamse -, de tien andere missionarissen en hun Chinese seminaristen en medewerkers, door onthoofding om het leven gebracht. De verminkte lichamen van de 26 slachtoffers werden als aas voor wilde honden en andere prooidieren op een hoop gesmeten en hun hoofden als afschrikwekkend voorbeeld op staken bij de stadspoorten gezet.

Tijdens het pontificaat van paus Pius XI begon op 10 december 1926 een lang proces onder de verantwoordelijkheid van de Congregatie voor Zalig- en Heiligverklaringen. De uitkomst hiervan was dat paus Pius XII op 3 januari 1943 afkondigde dat de slachtoffers van Tai-yuan-foe, onder wie zuster Marie Adolphine, omwille van hun geloof waren vermoord en daarom konden worden beschouwd als martelaren voor God en de Kerk. Vanwege de Tweede Wereldoorlog kon door Pius XII pas drie jaar later, op 24 november 1946, worden overgegaan tot hun zaligverklaring. Op 1 oktober 2000 volgde hun heiligverklaring door paus Johannes Paulus II. Hierdoor werden zij als voorbeeld en voorspraak gesteld voor de gehele rooms-katholieke kerk.

A: Archief van de Zusters Franciscanessen Missionarisen van Maria te Rome.

L: Vie de la Mère Marie-Hermine de Jésus et ses compagnes, massacrées au Chan-Si (Chine), le 9 Juillet 1900 (Rome [etc.] 1902); A.D.J. van Veldhoven, 'Voor allemaal een stukske'. De zalige zuster Marie Adolphine uit Ossendrecht (Ossendrecht 1996); idem, De Heilige Marie Adolphine martelares uit Ossendrecht (Ossendrecht 2000).

I: Ad van Veldhoven, 'Voor allemaal een stukske", De zalige zuster Marie Adolphine uit Ossendrecht (Ossendrecht 1996) 2.

A.D.J. van Veldhoven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013