Dreesmann, Anton Caspar Rudolph (1854-1934)

 
English | Nederlands

DREESMANN, Anton Caspar Rudolph (1854-1934)

Dreesmann, Anton Caspar Rudolph, ondernemer (Haselünne (Hannover) 9-09-1854 - Bussum 15-11-1934). Zoon van Anton August Sigismund Dreesmann, winkelier in manufacturen, en Antonia Kerckhoff. Gehuwd op 6-8-1879 met Helena Alida Antonette Tombrock (1860-1928). Uit dit huwelijk werden, behalve 4 jong overleden dochters, 2 zoons en 3 dochters geboren. Bij Wet 2-1-1901 (Staatsblad nr. 19) genaturaliseerd tot Nederlander.

afbeelding van Dreesmann, Anton Caspar RudolphAnton Dreesmann groeide, samen met twee broers en drie zusters, op in een streng rooms-katholieke familie die tot de gegoede middenstand behoorde. Zijn vader had in Haselünne een eigen manufacturenwinkel, waarin Anton als oudste zoon al op zeer jeugdige leeftijd meehielp. Hier werden hem de eerste beginselen van het koopmanschap bijgebracht. In 1867 vertrok de dertienjarige Anton naar de handelsschool in Osnabrück om zich daar verder in het vak te bekwamen. Vandaar ging hij in januari 1871 naar Amsterdam voor een verdere opleiding. Dat de jonge Dreesmann - en met hem vele jonge Westfaalse katholieken - juist toen zijn toekomst in het buitenland zocht, moet waarschijnlijk worden gezien als een manier om aan de gehate driejarige Pruisische militaire dienst te ontkomen.

Via een eerder naar Amsterdam geëmigreerde neef werd voor Dreesmann een betrekking als winkelbediende geregeld in de manufacturenzaak van de familie Bührs aan de Nieuwendijk. Gedurende de eerste jaren was Dreesmann hier intern, totdat hij in 1874, na het voltooien van zijn opleiding tot winkelbediende, werd benoemd tot winkelchef van de nieuwe zaak van Bührs in de Amsterdamse volksbuurt de Jordaan, waar hij boven de winkel ging wonen. Na zeven jaar besloot Dreesmann een eigen manufacturenzaak in de Jordaan te beginnen, waartoe hij van een oom tweeduizend gulden leende. Deze winkel ging open op 28 september 1878.

Dreesmann doorbrak als een van de eersten de indertijd in Nederland gangbare detailhandelsgewoontes en introduceerde nieuwe verkooptechnieken, waarbij hij in zijn zaak goederen verkocht tegen vaste lage prijzen à contant zonder enige korting. Vanaf het begin had hij een - zeker voor die tijd - ongebruikelijke handelsvisie, die was gericht op lage prijzen, een bescheiden marge en een hoge omzet. Hoewel hij met één zaak nog niet in het groot kon inkopen, hield Dreesmann de prijzen van de goederen laag door restanten en faillissementspartijen op te kopen en deze in de volksbuurt rondom zijn winkel af te zetten. De winkel liep goed: al na vijf maanden werd een eerste bediende aangenomen en kon hij het zich financieel veroorloven om naar een echtgenote om te zien. In 1879 trouwde Dreesmann met Helena Tombrock, de oudste dochter van een welgestelde katholieke winkelier uit Franeker en indirect familie van hem. Daags na het huwelijk nam het echtpaar zijn intrek in de tweede zaak, die Dreesmann kort daarvoor had gekocht. Deze grotere winkel, schuin tegenover zijn eerste zaak, was gekocht en verbouwd met financiële steun van zijn schoonvader en wederom van zijn oom.

Dreesmann beschikte daarmee over twee eigen manufacturenwinkels. In de nieuwe zaak begon hij samen met zijn echtgenote een afdeling voor gemaakt (onder)goed, waar later ook op maat gemaakte rokken, japonnen en blouses werden geproduceerd. Dit atelier - ook wel 'knipperij' genaamd - was indertijd de eerste in Amsterdam. Een andere noviteit was laken dat onder de eigen (merk)naam Dreesmann ook verkocht werd in andere dan in zijn eigen winkels. In de periode 1879 tot en met 1887 werkten in totaal veertien personeelsleden kortere of langere tijd bij de familie Dreesmann in de winkel.

Dreesmann onderhield goede contacten met andere ondernemers in de hoofdstad, onder wie Willem Vroom. Deze katholieke eigenaar van een manufacturenwinkel aan de Leliegracht trouwde in 1883 met Francisca, een jongere zuster van Helena Tombrock. Daarmee waren Vroom en Dreesmann behalve vrienden ook zwagers geworden. Sinds 1885 kochten de zwagers, met een neef van Vroom, gezamenlijk in op beurzen en bij fabrikanten, waardoor zij de vele tussenliggende distributiekanalen konden uitschakelen. Het prijsvoordeel hiervan gaven zij door aan hun klanten, waardoor hun concurrentiepositie steeds sterker werd. In 1887 gingen Dreesmann en Vroom, eigenaren van inmiddels goedlopende manufacturenzaken, over tot nauwere samenwerking. Op 15 april 1887 werd een akte van vennootschap opgemaakt 'aangegaan voor een tijd van zeven jaren, aanvangende op 1 mei 1887'. En op die datum werd hun eerste gezamenlijke zaak geopend aan de Weesperstraat in Amsterdam.

De zaak ging Vroom&Dreesmann (V&D) heten, omdat Vroom de oudste van de twee was. Dreesmann verschafte het bedrijfskapitaal van vierduizend gulden voor de nieuwe zaak tegen een rente van vier procent, terwijl een jongere broer van Dreesmann als bedrijfsleider werd aangesteld. Naar het voorbeeld van de winkel aan de Weesperstraat werden vervolgens nog twee zaken geopend. Vanaf 1 januari 1890 gingen alle zaken op in één combinatie en werden ze voor gezamenlijke rekening gedreven. Sindsdien bestond een duidelijke taakverdeling tussen de beide ondernemers: Vroom verzorgde de administratie en de financiën van de firma, terwijl Dreesmann de inkoop en de verkoop voor zijn rekening nam. Deze taakverdeling, hun specifieke kennis van de manufacturenbranche en het feit dat beide zwagers elkaar zo goed aanvulden zouden de gezamenlijke firma tot grote bloei brengen.

Met inmiddels zes eigen zaken begon de Amsterdamse markt voor V&D rond 1892 verzadigd te raken en besloten Dreesmann en Vroom buiten de hoofdstad nieuwe vestigingen te openen. Na Rotterdam (1892) en Den Haag (1893) gebeurde dat in sucessievelijk Nijmegen (1895), Arnhem (1896), Haarlem (1896) en Utrecht (1898). Tot ongeveer 1920 zou het aantal zaken flink toenemen en zou vrijwel iedere grote Nederlandse stad een V&D-vestiging krijgen. Bewust maakte Dreesmann het in snel tempo openen van nieuwe filialen tot een vast onderdeel van het commerciële beleid van de firma. Op deze manier konden beide zwagers meer en nog scherper inkopen, waardoor hun winkels een gunstige concurrentiepositie ten opzichte van andere winkeliers bleven behouden.

Intussen had zowel Vroom als Dreesmann familieleden naar Amsterdam laten overkomen. Dit reservoir aan geschikte en goed katholieke verwanten stelde beide zwagers in staat het aantal vestigingen voortdurend uit te breiden. Daarbij werd telkens dezelfde strategie toegepast. Een mannelijk familielid kreeg na een gedegen interne opleiding bij Dreesmann - en bij gebleken geschiktheid - het aanbod directeur te worden van een nieuwe vestiging. Deze werd daarvan dan onmiddellijk voor de helft eigenaar, waarbij hij in staat werd gesteld zijn nog niet volgestorte aandelen later uit de te verwachten winst af te lossen. Op deze manier vergrootten beide zwagers de betrokkenheid van de nieuwe directeur, wat een positieve invloed had op de resultaten van het desbetreffende filiaal. Vanaf 1905 werden de bestaande vestigingen omgezet in naamloze vennootschappen, waarvan beide ondernemers tot hun pensionering in 1919 enige commissarissen waren. In deze positie hadden zij grote invloed op de besteding van de winsten.

Kenmerkend voor de bedrijfsvoering was het patriarchale V&D-internaat, dat in sommige filialen zelfs tot het eind van de jaren twintig van de twintigste eeuw bleef bestaan. Dreesmann was al in zijn eerste zaak ermee begonnen om personeel intern te huisvesten. Op deze manier kon hij zicht houden op zijn mensen, zowel tijdens de arbeidsuren als daarbuiten. Alle andere V&D-filialen kregen een eigen internaat, en van de directeur werd verwacht dat hij een oogje in het zeil hield met betrekking tot het gedrag en de vrijetijdsbesteding van het personeel. Zo werd het kerkbezoek bijgehouden, en in veel gevallen hing er zelfs een biechtrooster in de slaapzalen. De strenge regels die in de internaten werden gehanteerd bezorgden V&D een goede naam bij katholieke ouders, waardoor het vinden van voldoende personeel voor de vele nieuwe vestigingen over het algemeen weinig problemen opleverde.

Behalve het aantal vestigingen vertoonden ook de omzetten en de winsten van de firma een (sterk) stijgende lijn, en deze goede resultaten stelden beide ondernemers al in 1894 in staat in Amsterdam op de Prinsengracht te gaan wonen. Kort na 1901 verhuisde Dreesmann met zijn gezin naar Bussum, waar hij de villa 'Looverhof' had laten bouwen. Dit huis bood voldoende ruimte voor zijn hobby's, zoals het verzamelen van schilderijen, antieke voorwerpen, zilver, postzegels, munten en honderden klokken. Dreesmann was een kenner van antiquiteiten en onderhield goede contacten met Nederlandse en buitenlandse verzamelaars. Hij hechtte zeer aan familiebanden, en als een echte 'pater familias' organiseerde hij, vanaf het moment dat hij naar Bussum verhuisde, jaarlijks op tweede kerstdag in zijn villa een familiedag met diner en een loterij. Voor Dreesmann was dit het hoogtepunt van het jaar, waarbij niemand van de familie mocht ontbreken.

Dreesmann had minder belangstelling voor de landelijke politiek dan voor de lokale politiek, een interesse die mogelijk voortkwam uit een behoefte bij de dorpsgemeenschap te horen en daar iets voor te betekenen. Zo had Dreesmann van 1912 tot 1919 namens de rooms-katholieke kiesvereniging zitting in de Bussumse gemeenteraad. In deze periode heeft hij zich vooral ingespannen voor praktische verbeteringen, zoals de aanleg van gemeentelijke nutsvoorzieningen. Daarnaast maakte Dreesmann zich als financier en bestuurder verdienstelijk voor tal van katholieke charitatieve instellingen, zoals het op zijn initiatief in 1910 opgerichte Majella-ziekenhuis in Bussum. Dreesmann was zeer religieus. Hij heeft bij herhaling geldbedragen aan de kerk geschonken en financierde samen met Willem Vroom de opleiding van de latere kardinaal Van Rossum.

Kort na zijn tachtigste verjaardag werd Anton Dreesmann ziek. Twee maanden later overleed hij, geheel verzwakt, maar 'zacht en kalm', op 'Looverhof' omringd door zijn talrijke familieleden. Daarmee kwam een einde aan het leven van de medegrondlegger van het lange tijd meest succesrijke grootwinkelbedrijf in Nederland. Als exponent van de groep Westfaalse immigranten die na 1870 de ontwikkeling en vernieuwing van het Nederlandse grootwinkelbedrijf vorm hebben gegeven, had hij een scherp oog voor marktontwikkelingen en de mogelijkheden die de Nederlandse detailhandel hem bood. Door zijn toedoen verbreedde de firma V&D als eerste en enige manufacturenzaak het oorspronkelijke assortiment tot het uiteindelijke warenhuisassortiment. Kenmerkend voor Dreesmann en Vroom was de steun die zij ontvingen van hun familieleden. Met hen wisten zij de opbouw en snelle expansie van hun grootwinkelbedrijf te verwezenlijken.

A: Persoonlijke bescheiden betreffende A.C.R. Dreesmann in Historisch Archief van Vroom & Dreesmann BV te Nijmegen.

P: A.C.R. Dreesmann, Wordingsgeschiedenis van een groote onderneming [Ongepubliceerde memoires aanwezig in het onder A genoemde Historisch Archief].

L: N.A. Hamers, Samenvatting van de genealogieën der geslachten verbonden met het concern Vroom&Dreesmann (Nijmegen 1967); H.Ph. Hondelink, 'Vroom en Dreesmann, de oprichters en hun onderneming, 1887-1912', in Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek IX (Amsterdam 1992) 159-184; Jeroen Terlingen, Anton Dreesmann. Moed, macht&miljoenen (Naarden 1992); Philippe Hondelink, 'De Amsterdamse familie Dreesmann. Van manufacturenwinkel tot Vendex International', in Ons Amsterdam 47 (1995) 86-90.

I: Jaarboek voor de Geschiedenis van Bedrijf en Techniek IX (Amsterdam 1992) 164.

H.Ph. Hondelink


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013