Hall, Hendrik Johannes ter (1866-1944)

 
English | Nederlands

HALL, Hendrik Johannes ter (1866-1944)

Hall, Hendrik Johannes ter, revueartiest en politicus (Haarlem 5-2-1866 - Rijswijk (Z.H.) 31-5-1944). Zoon van Hendrik Johannes ter Hall, horlogemaker, later stationschef, en Dina Johanna van Wort. Gehuwd op 25-12-1892 met Ida Maria Teufert (1859-1942), werkster. Na echtscheiding (17-7-1909) gehuwd op 26-8-1909 met Hindriktje Köhler (1877-1970), revueartieste. Beide huwelijken bleven kinderloos.

afbeelding van Hall, Hendrik Johannes terAls zoon van een stationsopzichter groeide Hendrik ter Hall op in Haarlem, Velsen en Utrecht. Al op jonge leeftijd was hij geboeid door de wereld van het amusement. In de ouderlijke huiskamer trad hij op als acrobaat voor klasgenootjes. Toch koos hij op aanraden van zijn vader niet voor een onzeker artiestenbestaan, maar voor een opleiding bij de marine in Den Helder. In 1882 trad hij er in dienst als leerling-muzikant bij het Stafmuziekkorps. De optredens van komieken die hij als pistonblazer vanuit de orkestbak gadesloeg, brachten hem ertoe sketchjes en liedjes te schrijven, waarmee hij de feestjes van de marine opluisterde. Een disciplinaire straf vanwege een ironische imitatie van een van zijn superieuren deed Ter Hall in 1892 besluiten de marine vaarwel te zeggen en zich geheel op het artiestenvak te richten.

Ter Hall ging met een hem typerende voortvarendheid aan de slag. Hij veranderde zijn voornaam in het chiquer geachte 'Henri' en vormde een klein variétégezelschap, waarmee hij de kermissen in de kop van Noord-Holland afging. Ter Halls uitbeeldingen van de 'filosofische orgeldraaier' en 'dronken Piet' sloegen aan, en in 1892 kreeg hij een engagement in het variététheater 'Victoria' in Amsterdam. Zijn periode bij de 'Vic' vormde een harde, maar belangrijke leerschool om zich staande te houden voor roerige zalen. Hij ontwikkelde toen een gevatheid en een improvisatievermogen dat voortaan zijn optredens zou kenmerken.

Vanaf 1895 trok een gelouterde Ter Hall wederom met een eigen gezelschap langs de kermissen op het platteland. Als toegift op de sketches en liedjes vertoonde hij met een klein bioscoopapparaat 'levende fotografieën'. Zijn doorbraak volgde eerst nadat hij zich had toegelegd op de revue, een kort tevoren uit Frankrijk overgewaaide theatervorm. Zijn eerste, kleine revue, Naar de Tentoonstelling , ging in 1898 in Amsterdam in première en kreeg alom waardering. Het succes werd met nieuwe producties geprolongeerd, en in 1907 lanceerde hij zijn eerste avondvullende revue Doe er een deksel op! . Het inmiddels tot zo'n zeventig personen uitgebreide revuegezelschap - waartoe illustere artiesten als Louis Davids en de clown Johan Buziau behoorden - bleef in de daaropvolgende jaren in heel Nederland volle zalen trekken met producties als Schots en Scheef (1912), In het Gedrang (1915) en Afkloppen! (1917). Het leverde Ter Hall, behalve de bijnaam 'Koning van de Revue', een aardig vermogen op. In augustus 1909 trad hij in het huwelijk met zijn tweede echtgenote, Henriette Köhler, die met haar broers Piet en Johan Köhler tot de vaste kern van Ter Halls revuegezelschap behoorde. Het paar vestigde zich toen in een kapitale villa te Rijswijk.

Ter Hall had zijn successen niet alleen te danken aan zijn neus voor talent, maar ook aan een zeker instinct voor de wensen en voorkeuren van het grote publiek. Door zijn ervaringen in de provincie wist hij - in tegenstelling tot veel andere revuemakers - dat de voorkeuren van het Amsterdamse publiek niet maatgevend waren voor de rest van het land. Pikante scenes, schunnige grappen en ondubbelzinnige politieke stellingnames werden door Ter Hall dan ook zoveel mogelijk geweerd uit zijn programma's. Ter Hall maakte keurige revues voor de hele familie, waarin de nadruk lag op de fraaie kostuums en decors en waarin op licht ironische en weinig aanstootgevende wijze commentaar werd geleverd op politieke en maatschappelijke gebeurtenissen. Met lofzangen op het glorierijke vaderlandse verleden, de Zuid-Afrikaanse boeren en het Oranjehuis wist Ter Hall daarnaast handig in te spelen op nationalistische gevoelens.

Uit een zekere behoefte aan maatschappelijke erkenning en uit irritatie over de slechte sociale voorzieningen en het lage aanzien dat het 'artistenvolk' genoot, ging Ter Hall zich vanaf het begin van de jaren tien steeds meer met politiek bezighouden. In september 1917 werd hij als onafhankelijk kandidaat in de gemeenteraad van Rijswijk gekozen. Tot 1941 zou hij hierin onafgebroken zitting hebben. In 1918 stelde hij zich namens de door hem zelf opgerichte Neutrale Partij kandidaat voor de Tweede Kamer. De voornaamste programmapunten van de partij waren verzachting van de bepalingen ten aanzien van het amusementsbedrijf en verbetering van de sociale voorzieningen van artiesten en kunstenaars. Na een ludieke campagne, onder andere gevoerd door middel van de nieuwe revue Knijpen maar! , kwam Ter Hall op 17 september 1918 in de Tweede Kamer. Om zich volledig aan zijn nieuwe carrière te kunnen wijden, droeg hij in 1920 de dagelijkse leiding van zijn gezelschap over aan zijn zwager Johan Köhler. Zelf had hij al vanaf 1917 niet meer meegespeeld in de revues.

Op het plechtstatige Binnenhof was de 'Koning van de Revue' een opvallende verschijning. Gekleed in geruite, felkleurige vesten, waarop een dikke horlogeketting prijkte, en gezegend met een sneeuwwitte kuif en martiale snor wist Ter Hall met gevatte opmerkingen de parlementaire ernst menigmaal te doorbreken. Zijn spreektijd benutte hij vooral om te pleiten voor zaken die hem na aan het hart lagen, zoals de belangen van de amusementswereld, het spoorwegpersoneel en de marine. Daarnaast nam hij onder meer zitting in de staatscommissie ter voorbereiding van de ontwerpwet Bestrijding van Maatschappelijke en Zedelijke Gevaren der Bioscoop. Dit ontwerp werd in februari 1923 door de Tweede Kamer verworpen.

Vanaf december 1920 nam Ter Hall als voorzitter van zijn Neutrale Partij deel aan de besprekingen tussen een aantal liberale partijen, die uiteindelijk zouden leiden tot de oprichting van de Vrijheidsbond op 16 april 1921. Ter Hall behield zijn zetel, maar bleef binnen de nieuwe conservatief-liberale partij een buitenbeentje. Zo nam hij op een aparte, aan de Vrijheidsbond gekoppelde lijst deel aan de Tweede-Kamerverkiezingen van 1922.

Op 14 september 1925 kwam op wat merkwaardige wijze een einde aan Ter Halls Kamerlidmaatschap. Bij de verkiezingen van dat jaar had hij weliswaar voldoende stemmen gekregen voor verlenging van zijn termijn, maar na het verbinden van de lijsten bleek niet hij, maar de liberale middenstandskandidaat Abraham Staalman te zijn herkozen.

Verbitterd nam Ter Hall afscheid van de Tweede Kamer. Niet alleen voelde hij zich door de Vrijheidsbond in de steek gelaten, ook liet hij geen mogelijkheid onbenut om de in zijn ogen ellendige Kieswet op de hak te nemen. Gedurende korte tijd richtte hij zich weer op zijn revuegezelschap, dat te maken had gekregen met concurrentie van het gezelschap van Louis Bouwmeester. Tussen de beide revues ontstond een dermate felle concurrentiestrijd dat wel gesproken werd van 'de revue-oorlog'. Eind 1928 hief Ter Hall vrij plotseling zijn gezelschap op, waarschijnlijk omdat hij vreesde het te moeten afleggen tegen Bouwmeester.

In 1929 nam hij wederom deel aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer met een eigen partij, Federatief Verband, waarmee hij vooral tegen de Kieswet ageerde. Ter Hall behaalde echter te weinig stemmen voor een terugkeer naar het Binnenhof. In de jaren dertig raakte Ter Hall verder verwijderd van de Vrijheidsbond. In 1934 werd hij lid van het Verbond voor Nationaal Herstel, een partij die in de schemerzone tussen conservatisme en fascisme opereerde. Van 1935 tot 1939 vertegenwoordigde hij deze partij in de gemeenteraad van Rijswijk en was hij onder meer verantwoordelijk voor de verwijdering van allerlei 'het vaderland ondermijnende' bladen uit de openbare leeszaal van de plaatselijke bibliotheek.

De Duitse bezetting maakte een einde aan Ter Halls politieke carrière in de Rijswijkse gemeenteraad. Enkele dagen voor de Duitse inval had hij nog een solo-optreden gegeven voor in Rijswijk gemobiliseerde Nederlandse militairen. Het zou zijn laatste optreden zijn. Ter Hall overleed in het voorlaatste oorlogsjaar op 78-jarige leeftijd aan een longontsteking, die hij had opgelopen toen hij vanaf zijn balkon toekeek hoe een door een plaatselijke verzetsgroep in brand gestoken Duitse zweefvliegtuigfabriek in vlammen opging.

De voormalige revuekoning werd herdacht als een pionier van het Nederlandse amusement. Inderdaad heeft Henri ter Hall op dat vlak het meeste bereikt. Zijn prestaties op praktisch-politiek gebied zijn daarentegen uiterst beperkt gebleven. De betekenis van de politicus Ter Hall is minder gemakkelijk aan te geven. Wellicht moet deze vooral worden gezocht in het feit dat hij in een tijd van grote, plechtige woorden op hoogst eigen wijze een meer ironisch geluid heeft laten horen.

A: Archief-Henri ter Hall's Revue in het Haags Gemeentearchief. Persdocumentatie betreffende Henri ter Hall in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.

P: Helden der zee. Geïllustreerde authentieke levensbeschrijvingen van Hollandsche helden der zee (Z.pl. [1929]); 'Van acrobaat tot Kamerlid! Herinneringen uit een schemerig verleden' [Onvolledige memoires], in Het Leven , 31-5-1929 t/m 1-4 1930.

L: Interview door Joop Colson, in Het Leven , 6-2-1926; interview, in De Avondpost , 1-2-1936; interview, in Algemeen Handelsblad , 1-2-1936; interview met Henriette Köhler door Wim Hora Adema, in Het Parool , 25-3-1967; Dries Krijn, 'De bouwer van een zaak: Ter Hall', in idem, Bonte pracht, vederdracht. Geschiedenis van de revue in Nederland (Zutphen 1980) 23-47; Jacques Klöters, 100 jaar amusement in Nederland ('s-Gravenhage 1987); Van rederijkerskamer tot theater. Vijf eeuwen cultureel leven in Rijswijk (Rijswijk 1991).

I: Van rederijkerskamer tot theater. Vijf eeuwen cultureel leven in Rijswijk (Rijswijk 1991) 45 [Foto: Museum Rijswijk].

Koen Vossen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013