Hofstee, Evert Willem (1909-1987)

 
English | Nederlands

HOFSTEE, Evert Willem (1909-1987)

Hofstee, Evert Willem, socioloog (Westeremden (Gr.) 15-10-1909 - Wageningen 11-12-1987). Zoon van Hendrik Hofstee, hoofdonderwijzer, en Caroline Henrietta Venderbosch. Gehuwd op 7-5-1941 met Caroline Henriëtte Venderbosch [sic] (geb. 1915). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.

afbeelding van Hofstee, Evert WillemDe aspiraties van de onderwijzerszoon Willem ('EW') reikten al vroeg verder dan zijn ouderlijk milieu en Groningse geboortegrond. Na het behalen van het HBS-diploma te Winschoten in 1928 koos hij voor de universitaire studie sociale geografie aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, omdat hij dan tevens geschiedenis kon studeren. Hofstees academische opleiding verliep vlot en vlekkeloos. Zowel aan het kandidaatsexamen, in 1931, als het doctoraalexamen, op 12 mei 1933, werd het predikaat cum laude toegekend.

Ook briljante jonge academici als Hofstee ondervonden de gevolgen van de economische crisis van de jaren dertig. Hij slaagde er aanvankelijk niet in een ambtelijke baan te vinden. Aangezien hij in deze periode nog bij zijn ouders woonde en erg zuinig leefde, waren enkele tijdelijke onderwijsbanen - onder andere als leraar aan de HBS te Assen - voldoende om in zijn onderhoud te voorzien. De werkloosheid had ook een voordeel. Hofstee kon zo een aantal jaren ongestoord werken aan zijn proefschrift, waarop hij op 8 juli 1937 met lof bij H.N. ter Veen promoveerde. Hoewel de hoogleraar S.R. Steinmetz, de grondlegger van de sociografische tak binnen de sociologie in Nederland, niet officieel als promotor optrad, heeft deze geleerde sinds Hofstees studietijd een blijvende invloed gehad op zijn werk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de titel van de dissertatie: Het Oldambt. Een sociografie. I: Vormende krachten , waarop overigens geen tweede deel zou volgen.

Pas in 1937 vond Hofstee een baan, en wel in Groningen bij de Noordelijke Economisch-Technologische Organisatie. Een jaar later ging hij daarnaast ook een privaatdocentschap aan de Groningse universiteit bekleden. In de op 18 oktober 1938 uitgesproken openbare les De sociografie, haar ontwikkeling en haar betekenis presenteerde hij de sociografie - geheel in de geest van Steinmetz' visie - als belangrijke tak van wetenschap. Zij was het 'fieldwork' van de sociale wetenschappen, de onmisbare empirische basis voor sociologische generalisaties en adviezen aan de overheid. Hofstee wees bovendien op een ander belangrijk kenmerk van sociografische publicaties. Zij waren, net als historische publicaties, zonder tussenstop van popularisering voor een breed publiek toegankelijk. Ze voldeden daarmee 'aan de hoogste taak van de wetenschap: ontwikkeling en cultuurverrijking voor een zo groot mogelijk aantal medemensen' (p. 17).

Na de Duitse inval was Hofstee van augustus tot december 1940 werkzaam op het algemeen secretariaat van de Nederlandsche Unie bij de afdeling studie, pers en propaganda. Evenals andere medewerkers keerde hij de Unie al snel de rug toe, omdat hij de toen door de Unieleiding gezochte contacten met het fascistische Nationaal Front volstrekt afwees. In 1941 trouwde Hofstee met zijn nicht, die was opgeleid tot lerares tekenen. Tijdens de bezetting ging Hofstee zich - naast de dagelijkse problemen van lijfsbehoud - toeleggen op het toepasbaar maken van wetenschappelijke inzichten in de bestuurlijke praktijk. Hij trad op als adviseur van de Directie van de Wieringermeer en van de Dienst der Zuiderzeewerken. Begin 1944 werd Hofstee samen met 39 anderen gegijzeld als reactie op de aanslag op een Groningse NSB'er. Hij bracht vervolgens drieënhalve maand door in het gevangenenkamp Vught. In die periode werden van verscheidene kanten verzoeken ingediend om hem in vrijheid te stellen, onder andere door de Dienst van Zuiderzeewerken. In april 1944 werd hij ten slotte vrijgelaten. Reeds kort na de bevrijding kon Hofstee van zich doen spreken in de vijfde interfacultaire leergang aan de Groningse universiteit, getiteld 'De reactie van ons volk op de bevrijding', met een rede over de economische aspecten van die reactie.

In mei 1946 werd Hofstee hoogleraar aan de Landbouwhoogeschool Wageningen. Aanvankelijk betrof zijn leeropdracht het vakgebied van de sociale en economische geografie, alsmede de sociale statistiek. Van daaruit heeft hij het gewicht van de sociale wetenschappen in het algemeen en de sociologie in het bijzonder met niet aflatende energie vergroot. In het academisch jaar 1954/1955 werd zijn leeropdracht in overeenstemming gebracht met de colleges die hij gaf: empirische sociologie en sociografie. In 1956, bij de herziening van het statuut van de Landbouwhogeschool, volgde de totstandkoming van de zelfstandige studierichting Sociologie. Hiermee loste Hofstee de belofte in die hij tien jaar eerder tegenover de benoemingscommissie had uitgesproken.

Naast zijn sociografische belangstelling, die een direct gevolg was van zijn studie in Amsterdam, ging Hofstee zich in zijn wetenschappelijk werk gaandeweg op de demografie richten. Al in 1949 werd hij voorzitter van een commissie die onderzoek moest doen naar de ontwikkeling van het aantal geboorten in Nederland. Het voor Nederlandse begrippen netelige vraagstuk werd voortvarend aangepakt, bijvoorbeeld door een enquête waarin expliciet geïnformeerd werd naar het toepassen van bewuste geboortebeperking.

Steeds weer werd Hofstees wetenschappelijke belangstelling gevolgd door de behoefte daarvoor ook institutionele kaders te scheppen, in de overtuiging dat sociaal-wetenschappelijke planning voor de maatschappij noodzakelijk was. Toen in 1967 een commissie werd ingesteld die moest adviseren over het oprichten van een demografisch instituut, was Hofstee als voorzitter van de Sociaal-Wetenschappelijke Raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen - waarvan hij sinds 1951 lid was - zowel opdrachtgever als uitvoerder. Het in 1968 uitgebrachte rapport leidde in 1970 tot de oprichting van het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut. Hofstee was van 1970 tot 1980 voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur van dit nieuwe instituut.

Omdat het Hofstee ontbrak aan het materiaal om de 19de-eeuwse demografie van Nederland te ontrafelen, liet hij daartoe op gemeentelijk niveau de gegevens van de burgerlijke stand tussen 1851 en 1881 verzamelen. In de jaren rond 1970 probeerde hij ook de periode vanaf de Franse tijd tot 1850 te reconstrueren. Aangezien de bronnen hier minder in aantal en lacuneuzer waren, werd meer gevergd van Hofstees creativiteit. Datzelfde gold voor de presentatie van de verzamelde gegevens. In samenwerking met een speelgoedfabrikant werd een legpuzzel van Nederland vervaardigd met de gemeenten als de samenstellende delen. Van elke gemeente bestonden er uitvoeringen in tien verschillende arceringen. Voor ieder demografisch verschijnsel werd de puzzel opnieuw gelegd en vervolgens gefotografeerd. In de vroege publicaties van Hofstee zijn vele voorbeelden van de resultaten van deze 'kartofoot'.

De werkzaamheden op het gebied van de loop der bevolking hadden alle tot doel de contemporaine ontwikkelingen te duiden. Hofstees eigen belangstelling had een duidelijk historische component. In 1954 publiceerde hij een bijdrage over de regionale verschillen in de ontwikkeling van het geboortecijfer in Nederland: 'Regionale verscheidenheid in de ontwikkeling van het aantal geboorten in Nederland in de 2de helft van de 19de eeuw' (Akademie-dagen 7 (1954) 59-106). Achteraf kan men constateren dat Hofstee ook internationaal voorop liep op zijn vakgebied. In de marge van deze publicatie schetste hij ook de contouren van de huwelijkspatronen tussen West-Europese en Oost-Europese landen. Als dit in 1965 door J. Hajnal in een Engelstalige publicatie ook gebeurt, blijkt het binnen de historische demografie als een revolutionaire vondst te worden beschouwd.

Hofstees uitgesproken mening over de maatschappelijke achtergronden van de historische en regionale ontwikkelingen van het Nederlandse geboorteniveau leverden een jarenlange polemiek op met collega-socioloog F. van Heek. Hofstee zag sociaal-economische omstandigheden als doorslaggevend. Hij wees op de komst van wat hij een modern-dynamisch cultuurpatroon noemde. Dit patroon trok langzaam van noordwest naar zuidoost over het land. Van Heek van zijn kant beklemtoonde de invloed van het rooms-katholicisme als beslissende factor. Hofstees lange rij van publicaties vond in 1981 zijn bekroning met het verschijnen van Korte demografische geschiedenis van Nederland van 1800 tot heden . De bevindingen uit 1954 stonden ook hierin nog fier overeind, al waren hier en daar enkele nuanceringen aangebracht.

De stroom invloedrijke publicaties vormt slechts de helft van Hofstees openbare leven. Hij was tevens lid van vele commissies, raden en besturen. Daarnaast adviseerde hij maar liefst vijf ministeries. Het resultaat van dit arbeidzame leven is een rijke erfenis, zowel wetenschappelijk als institutioneel. De prijs die Hofstee hiervoor betaalde, was het nagenoeg geheel samenvallen van leven en werk. Binnen het gezin had Hofstees echtgenote de meeste taken. Zij en de kinderen wisten en accepteerden dat de deur van de studeerkamer tot half elf 's avonds gesloten bleef. Ook voor zijn hobby, het tuinieren, bleef relatief weinig tijd over, en zelfs activiteiten buiten de universitaire wereld stonden niet los van de wetenschap. Het voordeel van zijn bestuurslidmaatschap van de Nutsspaarbank bijvoorbeeld vond Hofstee dat hij er zijn academische kennis in de praktijk kon brengen.

Op 30 oktober 1980 beëindigde Hofstee zijn hoogleraarschap met een zeer persoonlijk getinte afscheidsrede, Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid (Wageningen 1980). Hierin stond hij uitvoerig stil bij de Verlichting. Die heeft weliswaar voor meer vrijheid en gelijkheid gezorgd, zo betoogde hij, maar ook voor het hyperindividualisme dat aan het einde van de 20ste eeuw eerder eenzaamheid dan broederschap doet voelen. De hoogleraar die decennia lang de overheid geadviseerd had, constateerde bezorgd dat die overheid haar macht had verloren en dat er in het geseculariseerde Nederland geen andere instantie meer was die normerend vermocht op te treden.

Voor een man met Hofstees verleden moet deze analyse van hemzelf pijn hebben gedaan. In 1938 begon hij zijn academische carrière immers met het aanprijzen van de sociografie als een praktische wetenschap, die de grondslag vormde voor ingrijpen in het staatkundig en economisch leven. Wellicht verklaart dit geloof in de maakbaarheid van de samenleving Hofstees grote dadendrang.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties: Ontstaan, doel en werkprogramma van de commissie voor het geboorte-onderzoek (Amsterdam 1949); 'Population pressure and the future of Western civilization in Europe', in The American Journal of Sociology 55 (1949/1950) 523-532; 'Enkele opmerkingen over het probleem van selectie bij migratie', in Sociologisch Jaarboek 6 (1952) 3-25; 'De selectie van kolonisten en de ontwikkeling van de plattelandscultuur in de IJsselmeerpolders', in Langs gewonnen velden. Facetten van Smedings werk . Onder red. van A.J. Zuur [e.a.] (Wageningen 1954) 268-297; De vorming van de demograaf ('s-Gravenhage 1954); '75 jaar ontwikkeling van de Nederlandse landbouw', in Driekwart eeuw plattelandsgroei, 1888-1963 . Onder red. van A. Lammerts van Bueren en Edw. Katan (Arnhem 1963) [Jubileumnummer van het Tijdschrift der Nederlandsche Heidemaatschappij 1963] 92-129; Het uitgiftebeleid voor de zuidelijke IJsselmeerpolders (Meppel 1965); Milieubederf en milieubeheersing als maatschappelijke verschijnselen. Poging tot een overzicht van de maatschappij-wetenschappelijke problematiek van een actueel onderwerp (Amsterdam 1972); De demografische ontwikkeling van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Een historisch-demografische en sociologische studie (Deventer 1978); 'Opmerkingen over de organisatie en de infra-structuur van het sociaal-wetenschappelijk bedrijf in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog', in Onder de 'ZWO-Bannier'. Opstellen aangeboden aan dr. J.H. Bannier... ('s-Gravenhage 1979) 43-55; 'Sociale en economische ontwikkelingen in de plattelandssamenleving, 1935-1985', in Huishouding (1985) 91-113; 'Over regionale en lokale vrouwenoverschotten en vrouwentekorten in Nederland', in Tussen empirie en reflectie. Verzamelde opstellen voor G.A. Kooy . Onder red. van C. de Hoog [e.a.] (Wageningen 1985) 31-40.

L: Behalve necrologieën door A.K. Constandse, in Sociologia Ruralis 28 (1988) 3-6; D.J. van de Kaa, in Demos 4 (1988) 5; G.A. Kooy, in Mens en Maatschappij 63 (1988) 2-4; R.A. de Moor, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1989 (Amsterdam [etc.] 1989) 159-164: Frank Inklaar, Van Amerika geleerd. Marshall-hulp en kennisimport in Nederland ('s-Gravenhage 1997).

I: Gemengde Bedrijvigheid. Een kwart eeuw Wageningse sociologie 1946-1971. Aangeboden aan prof.dr. E.W. Hofstee _ (Wageningen 1971) tegenover titelpagina.

Th.L.M. Engelen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013