Kresse, Hans Georg (1921-1992)

 
English | Nederlands

KRESSE, Hans Georg (1921-1992)

Kresse, Hans Georg, striptekenaar en illustrator (Amsterdam 3-12-1921 - Doorwerth (Gld.) 12-3-1992). Zoon van Ludwig Hermann Georg Kresse, violist, en Hendrina Maria Jordan, telefoniste. Gehuwd op 7-10-1953 met Marragreta Everdina van Ruijven (geb. 1916). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (12-2-1959) gehuwd op 21-4-1959 met Anna Zandstra (geb. 1937). Uit dit huwelijk, dat op 27-5-1983 werd ontbonden, werden 1 zoon en 2 dochters geboren. Bij Wet 7-8-1953 ( Staatsblad nr. 408) genaturaliseerd tot Nederlander.

afbeelding van Kresse, Hans GeorgVan jongs af was Hans Kresse, de enige zoon van een in het Concertgebouworkest spelende Duitse violist en een Nederlandse telefoniste, gegrepen door de tekenkunst. Na de scheiding van zijn ouders in 1923 woonde hij bij zijn moeder, die in 1931 naar Haarlem verhuisde. In 1938 debuteerde de jonge Kresse als striptekenaar met 'Tarzan van de apen' in het padvinderstijdschrift De Verkenner . Hij had geen enkele tekenopleiding genoten en probeerde als typisch natuurtalent allerlei genres uit. Zo tekende hij in 1940 het westernverhaal 'Tom Texan', eveneens voor De Verkenner , totdat dit blad in april 1941 door een Duits verschijningsverbod werd getroffen. Daarna werkte hij als illustrator voor de Kampeer Kampioen , een uitgave van de ANWB. Verder tekende hij illustraties voor het door de Nederlandse padvinders in 1940 uitgegeven boekje Lassowerpen en touwdraaien . Bovendien ontwierp hij boekomslagen voor uitgeverij Arena in Haarlem.

Aangezien Kresse nog steeds de Duitse nationaliteit bezat, vervulde hij vanaf november 1941 - zeer tegen zijn zin - de militaire dienstplicht bij de Wehrmacht in een opleidingskazerne in Paderborn. Het grootste deel van zijn recrutentijd bracht hij echter door in een militaire zenuwinrichting, totdat hij in juni 1942 wegens geestelijke ongeschiktheid werd afgekeurd.

Na terugkeer in Haarlem werd Kresse toegelaten tot een cursus filmtekenen onder leiding van de striptekenaar en architect Henk Kannegieter. Aan het volgen van deze cursus was de verplichting verbonden dat men na voltooiing in dienst zou treden bij de nationaal-socialistische filmonderneming Nederland-Film in Den Haag. Zo kreeg Kresse in januari 1943 een betrekking als tekenaar bij Tekenfilmstudio E. van Putten, die uit Nederland-Film was voortgekomen.

Toen dit bedrijf in mei 1943 werd opgeheven, trad Kresse in dienst bij de Studio's van Marten Toonder. Hij werkte er mee aan verschillende animatiefilms, waaronder de antisemitische tekenfilm Van den Vos Reynaerde naar het gelijknamige boek van de NSB'er Rob van Genechten. Voor De Telegraaf tekende hij enkele sportkarikaturen. Ook verschenen er van eind augustus 1943 tot begin juni 1944 twee verhalen van zijn hand - onder het pseudoniem Henk Zwart - over de Germaanse held 'Siegfried' in het nationaal-socialistische tijdschrift Jeugd . Deze strip was in zijn historisch-realistische stijl geïnspireerd door de Amerikaanse tekenaar Hal Foster, de schepper van 'Prins Valiant', hoewel Kresse vanaf het begin een eigen, krachtiger en minder zoetelijke stijl ontwikkelde.

In het najaar van 1944 raakte Kresse betrokken bij de - late - illegale activiteiten van Toonder. Zo maakte hij illustraties voor Metro , het bij het verzet nogal omstreden illegale blad van Toonder. Na de bevrijding bracht Kresse vanwege zijn Duitse nationaliteit enige tijd in gevangenschap door, waaruit hij door bemiddeling van een van Toonders medewerkers, Dick van Veen, werd bevrijd. Door zijn opsluiting liep hij opnieuw een psychische inzinking op. In 1947 verhuisde hij van Amsterdam naar Doorn, waar hij elf jaar zou wonen.

In september 1945 begon in het dagblad Trouw Kresses eerste verhaal over het Toonderachtige beertje 'Robbie' te verschijnen. Tot april 1946 zouden hiervan drie verhalen worden geplaatst. Een strip van geheel andere aard ontstond begin 1945. Kresse stelde toen aan Toonder voor een strip te ontwerpen over een vikingheld in de trant van 'Siegfried'. Toonder voelde echter meer voor een 'fantasy'-verhaal, en zo kwamen zij tot een compromis. De Noorman, naar het idee van Toonder 'Eric' geheten, moest zijn avonturen beleven in het onhistorische Atlantis, waar alles mogelijk zou zijn: auto's, motoren, vliegtuigen en pistolen, maar ook monsters, sprookjesfiguren, Egyptenaren en indiaanse Atlantiden. Met de laatstgenoemden wist Toonder Kresses hart te stelen, want deze had een diepgaande belangstelling voor indianen opgevat. In zijn werk zou dit geregeld tot uiting komen. Toch ontstond bij Kresse al gauw een zekere tegenzin tegen de ongeloofwaardige wereld van Atlantis. Hij liet daarom zijn held het door een atoombom vernietigde Atlantis per vliegtuig ontvluchten, om via het Rome van keizer Commodus weer in Noorwegen terecht te komen. En hoewel 'Eric' daarna ook nog een aantal grote reizen zou ondernemen, speelden de verhalen zich vervolgens grotendeels af in Noord-Europa, terwijl de fantasy-elementen steeds meer op de achtergrond zouden komen te staan.

De eerste aflevering van 'Eric de Noorman' verscheen op 5 juli 1946 in het Belgische dagblad Het Laatste Nieuws . Pas in december 1947 konden de lezers van het Nederlandse Tom Poes Weekblad met Kresses held kennismaken. Enkele maanden later namen ook verschillende Nederlandse lokale dagbladen de strip op. Daarmee begon de zegetocht van 'Eric' over de wereld. Op het hoogtepunt van zijn roem, in het midden van de jaren vijftig, werden de in oblongformaat uitgevoerde stripboekjes in oplagen van 75.000 exemplaren uitgebracht. Vertalingen zouden volgen in het Engels, het Frans, het Spaans en het Portugees, de Scandinavische talen en het Fries.

De verhalen van 'Eric de Noorman' werden opgezet als tekststrip, maar soms ook gepubliceerd als ballonstrips. Aanvankelijk werden de teksten geschreven door Dirk Huizinga, maar steeds vaker begon Kresse de plot naar eigen inzichten te moduleren. Later leverde ook Jan Waling Dijkstra een belangrijk aandeel in de teksten, maar door diens eigenzinnigheid kwam het tot een breuk met de tekenaar. Kresse zelf begon zich allengs beter te documenteren, waardoor kleding, wapens en burchten op een meer historisch verantwoorde wijze konden worden weergegeven. Vanaf 1949 ging hij van de pen over op het penseel, waardoor zijn tekeningen steeds krachtiger en naturalistischer werden.

Een artistiek hoogtepunt bereikte Kresse in 1952 met de tetralogie rond het onoverwinnelijke zwaard Tyr. Geleidelijk nam echter zijn belangstelling voor zijn schepping af, wat aan de oppervlakkiger stijl van de latere verhalen is te merken. In 1954 raakte Kresse enige tijd ernstig overspannen. Een lange reis door Scandinavië bracht hem er weer bovenop. In 1958 verhuisde hij naar Maarn. Van 1975 tot 1984 was hij woonachtig in Halsteren, waarna hij tot zijn dood in Doorwerth woonde. Vaak verbleef hij ook geruime tijd in zijn tweede woning in Frankrijk. In 1964 besloot hij eindelijk, na 66 'Eric'-verhalen, er een punt achter te zetten. 'Op het laatst was het een drama aan het worden', zei hij hierover. 'Ik moest steeds op het laatste moment een tekst doorbellen. Ik werd er stapelgek van. Er waren toen hele periodes dat ik nauwelijks naar bed ging' ( Algemeen Handelsblad , 27-1-1968). Van 1966 tot 1974 tekende hij nog wel een reeks ballonstrips over 'Erwin', de zoon van 'Eric', voor het jeugdweekblad Pep .

Maar Kresse tekende nog veel meer dan alleen 'Eric de Noorman'. Hij deed dat sinds 1947, toen zijn vaste aanstelling bij de Toonder Studio's afliep, steeds als freelance tekenaar, maar hij bleef tot in 1953 uitsluitend voor Toonder werken. Daarna werd de Geïllustreerde Pers zijn voornaamste werkgever. In het Tom Poes Weekblad verscheen van hem in 1947 en 1948 de Grieks-mythologische strip 'Xander'. Zijn voorliefde voor indianen kwam al in 1946 tot uiting in het door hem zelf geschreven en geïllustreerde, poëtische kinderboek De gouden dolk , een van zijn origineelste creaties, die later herdrukt zou worden. Verder publiceerde hij enkele indianenstrips, waarvan 'Matho Tonga' van 1948 tot en met 1954 in Ons Vrije Nederland en het Belgische weekblad De Zweep verscheen.

Zeer belangrijk was ook Kresses werk als illustrator. Zo maakte hij omslagen en illustraties voor tijdschriften van de Geïllustreerde Pers als Panorama , Margriet , Revue , Donald Duck en het Duitse weekblad Praline . Voor de populaire jeugdboekenseries Arendsoog , Winfair , De Vijf , Pim Pandoer en de Winterboeken van uitgeverij Amsterdam Boek ontwierp hij zeer gevarieerde omslagen. In 1965 startte hij in Pep een serie over 'Vidocq', een politiecommissaris in het Napoleontische Frankrijk, over wie toen juist enkele publicaties waren verschenen.

In 1972 zette Kresse voor de uitgeverij Casterman een serie stripalbums op over de onderwerping van de Noord-Amerikaanse indianen. Tot 1982 verschenen hiervan negen albums, die in twaalf talen werden vertaald. De serie was uitstekend getekend, historisch verantwoord en serieus didactisch bedoeld, maar veel te traag van opzet. In deze jaren leed Kresse reeds aan een bij tekenaars niet ongebruikelijke oogziekte, waarvan hij overigens bij het tekenen weinig last ondervond. Kort voor zijn dood begon hij met een nieuwe serie over de Mongolenaanvoerder Djengiz Khan.

Kresse had inmiddels in de stripwereld de waardering gekregen die hij verdiende. In 1976 kreeg hij de Stripschapprijs en in het volgende jaar de 'Prix Alfred', een Franse stripprijs. De gereserveerde Kresse moest van al dat eerbetoon niet veel hebben. 'Hou toch op met dat woord kunstenaar', placht hij te zeggen, 'ik ben gewoon een handwerksman' (Wassington en Van Eijck, 5).

Hans Kresse behoorde tot de belangrijkste striptekenaars en illustratoren van Nederland in de 20ste eeuw en heeft verschillende Nederlandse striptekenaars geïnspireerd, hoewel niemand erin slaagde zijn technisch volmaakte stijl goed na te volgen.

A: Persoonlijke bescheiden betreffende H.G. Kresse in beheer bij de Stichting Hans G. Kresse te Arnhem.

P: De avonturen van Eric de Noorman (20 dln.; 's-Gravenhage 1976-1991); Kresse bibliofiel (11 dln.; 's-Gravenhage 1983-1994); Theo Keijzer, Hans G. Kresse: bibliografie ([Alkmaar] 1988); Hans Matla, Stripkatalogus 1998 (9de herz. en uitgebr. dr.; 's-Gravenhage 1998).

L: Overzicht van publicaties over H.G. Kresse tot en met 1988 in de onder P genoemde bibliografie van Keijzer, 81-86. Verder: Jacques Vos, 'Hans G. Kresse', in Lexicon van de Jeugdliteratuur [febr. 1987] (Alphen aan den Rijn 1982- ); Marten Toonder, Het geluid van bloemen. Autobiografie . II: 1939-1945 (Amsterdam 1993) 138, 150, 192, 198, 427-428, 448; idem, Onder het kollende meer Doo. Autobiografie . III: 1945-1965 (Amsterdam 1996) 28-29, 92-93, 125, 128, 184-186; John Wigmans, 'De jeugd van Hans G. Kresse', in Viking. Een uitgave van De Kressekring 2 (1994) 2 (juli) 12-15 en 3/4 (okt.) 24-29, 3 (1995) 1 (febr.) 12-14 en 3 (aug.) 14-15, 4 (1996) 2 (juni) 8-11; Joan van der Wyck en John Wigmans, 'Hans G. Kresse, ''plaatjespoeper'' met fenomenaal talent', in NIC Nieuwsbrief (nov. 1996); Dick Matena, Eric de Noorman. Mijmeringen bij een oeuvre (Amsterdam 1998); Bob de Vries [e.a.], Eric de Noorman en de anderen. Uit het werk van Hans G. Kresse ('s-Gravenhage 1998); Mette Peters en Egbert Barten, Meestal in 't verborgene. Animatiefilms in Nederland, 1940-1945 (Abcoude 2000).

I: Viking. Een uitgave van De Kressekring 1 (1990) 3/4 (dec.)

G.R. Zondergeld


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013