Schilperoort, Anne Peter (1919-1990)

 
English | Nederlands

SCHILPEROORT, Anne Peter (1919-1990)

Schilperoort, Anne Peter, jazzmusicus en orkestleider ('s-Gravenhage 4-11-1919 - Leiderdorp (Z.-H.) 17-11-1990). Zoon van Gijsbert Schilperoort, leraar en later directeur van een handelsdagschool, en Anna Petronella Burgdorffer. Gehuwd op 14-7-1945 met Xenia Mary Karelson (geb. 1924). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na echtscheiding (3-2-1950) op 18-12-1969 gehuwd met Johanna Christina Sparenburg (1930-2018). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Schilperoort, Anne PeterZijn eerste muziekonderricht kreeg Peter Schilperoort in de gebruikelijke vorm van pianolessen. Maar al na twee jaar kwam hieraan een einde. Hij bleek een muzikale autodidact, die, na vroege experimenten met mondharmonica en blokfluit, zichzelf verscheidene andere instrumenten leerde bespelen. Toen hij leerling was van de Haagse Dalton-HBS - de school van zijn vader -, wist hij als zestienjarige gitarist een plaats te verwerven in een bestaand orkestje. De klarinettist van dit ensemble maakte hem wegwijs op een voor 17,50 aangeschafte klarinet, een nadien zorgvuldig gekoesterde mascotte.

Na het eindexamen HBS-B volgde Schilperoort de MTS in Haarlem. Daar bleek spoedig zijn grote belangstelling voor de techniek, waarbij, meer dan de uitwerking van minutieuze details, het verloop van processen hem boeide. Een ontmoeting met de gitarist en latere journalist Otto Gobius bracht de jonge Schilperoort in 1938 in contact met het Haagse ensemble 'The Bouncers'. Via dit gezelschap en andere Haagse bands kwam hij in 1939 terecht bij de 'Swing Papa's', een semi-professioneel orkest met nationale faam, dat zich vooral toelegde op de muziek van Duke Ellington. Was Schilperoorts muzikale interesse aanvankelijk vooral gericht op de zogeheten Chicago School en de vroeg gestorven, legendarische klarinettist Frank Teschemacher, sindsdien luisterde hij ook naar Barney Bigard. Een echt idool heeft Schilperoort overigens nooit gehad, al zou hij later, ten behoeve van een artikel in de Amerikaanse Encyclopedia of Jazz van 1960, de klarinettisten Omer Simeon, Benny Goodman en Buddy DeFranco als bewonderde voorbeelden noemen.

Eind 1941, tijdens de Duitse bezetting, maakte Peter Schilperoort met de 'Swing Papa's' zijn eerste plaatopnamen, als gitarist en klarinettist. Ondanks naamsverandering in 'Slingervaders' of 'Residentie Dansorkest' nam de werkgelegenheid voor de 'Swing Papa's' af, en uiteindelijk werd het orkest in 1943 opgeheven. Schilperoort ging vervolgens gitaar spelen in ensembles die Hawaii- en Spaanse muziek brachten, een repertoire dat, in tegenstelling tot de 'negroïde en plutocratische' jazz, wèl door de Duitsers werd toegestaan.

Intussen had Schilperoort het MTS-diploma behaald en was hij in 1941 begonnen aan een studie werktuigbouwkunde aan de Technische Hoogeschool te Delft. Toen hij in maart 1943 behoorde tot de studenten die weigerden de door de bezetter gevergde loyaliteitsverklaring te tekenen, zag hij zich echter gedwongen deze studie te onderbreken. Schilperoort werd beroepsmuzikant en kwam in dienst bij het dansorkest van Klaas van Beeck, dat radio-uitzendingen verzorgde. Daarnaast gaf hij klarinetles in Den Haag. Hierbij profiteerde Schilperoort van zijn aangeboren vermogen in korte tijd de essentie van waar hij mee bezig was te doorgronden en die aan anderen uit te leggen. Op die manier compenseerde hij zijn eigen technische tekortkomingen. Met een huisgenoot, de pianist en fotograaf Frans Vink, werden plannen gemaakt voor een naoorlogs jazzinstituut: voorlopig, ter herkenning, 'Swing College' genoemd. Ook Schilperoort moest in de laatste maanden van de bezetting alles aanpakken om in leven te blijven. Zo werkte hij onder meer als opschepper bij de Haagse Centrale Keuken. Tevens repeteerde hij zoveel mogelijk met Vink om bij de spoedig verwachte bevrijding over een up-to-date repertoire te beschikken.

Op zaterdag 5 mei 1945 trad de band van Vink en Schilperoort voor het eerst in de openbaarheid als 'The Quartet of the Dutch Swing College'. Gitarist Otto Gobius voegde zich erbij, en vervolgens trok men met nog enkele collega's voor een half jaar naar de 'Canada Club' in Apeldoorn. Deze samenstelling bood de mogelijkheid om, naast swingrepertoire, ook jazzmuziek in Chicagostijl en stukken van Ellington te spelen. Met enkele wijzigingen in de bezetting en onder leiding van Peter Schilperoort nam 'The Orchestra of the Dutch Swing College', zoals de zesmans formatie was gaan heten, in 1946 deel aan het concours van de 'Hot Club de Belgique' in Brussel en werd daar winnaar.

Een jaar later werd de band uitgenodigd voor het slotfeest van het Brusselse filmfestival. Daar hoorde Schilperoort het Parijse orkest van Claude Luter - met Boris Vian op trompet - spelen. Het viel hem op dat deze Fransen een duidelijke muzikale richting hadden gekozen, namelijk die van de oude New-Orleansmuziek. Schilperoort besloot iets dergelijks te doen. In een nieuwe samenstelling van trompet, trombone, twee klarinetten, plus een viermans ritmesectie werd nu gekozen voor één stijlopvatting: de vaak als 'dixieland' aangeduide Oude Stijl. Goed ingestudeerde collectieven en vrije solo's werden het handelsmerk van Peter Schilperoorts 'Dutch Swing College Band' (DSC-band). Het jazzinstituut dat hem voor ogen had gestaan, is nooit werkelijkheid geworden; de band die de naam ervan voerde des te meer.

Radio-uitzendingen - via de Wereldomroep - en opnamen voor de eerste handelsplaten - onder het label Decca - volgden in 1948. De DSC-band reisde naar België en naar Groot-Brittannië, waar het jaar daarop wederom plaatopnamen werden gemaakt. Internationaal bekende jazzsolisten als Sidney Bechet, Oran 'Hot Lips' Page, Albert Nicholas of Nelson Williams lieten zich door Schilperoort en de zijnen begeleiden. In 1952 kon de zevende verjaardag van de band worden gevierd met het eerste live-optreden van een Nederlands jazzorkest op de televisie.

Op dat moment had de DSC-band formeel nog steeds de amateurstatus, want de meeste leden waren student en dus niet steeds beschikbaar. In 1953 pakte Schilperoort zijn tijdens de Duitse bezetting afgebroken studie werktuigbouwkunde weer op. In september 1955 nam hij afscheid van zijn orkest en trad in dienst bij de vliegtuigfabriek Fokker. Op 3 juli 1956 behaalde hij het ingenieursdiploma. Maar ondanks zijn fascinatie voor luchtvaart en het vliegbrevet dat hij op zak had, vergde de routine van een achturige werkdag te veel van een man als Schilperoort, die gewend was in nachtelijke uren jazzmuziek te spelen.

In 1959 nam Schilperoort ontslag bij Fokker om zich aan hobby's als fotografie en zeilen te wijden. Ook was hij beschikbaar als ambulant muzikant. Soms trad hij op met de DSC-band, die onder leiding van pianist Joop Schrier was verdergegaan. Vaker speelde hij met een eigen kwartet of kwintet, dat enige malen voor de radio optrad en een reeks EP's (45-toeren platen met verlengde speelduur) opnam. Zo kwam Schilperoort in contact met muzikanten van een jongere generatie en met modernere opvattingen dan de zijne. De bebopstijl was aan hem echter niet besteed; zijn voorkeur bleef uitgaan naar de traditionele speeltrant. Toen gitarist-banjo-ist Arie Ligthart van de DSC-band, die al jarenlang de zakelijke belangen van het orkest behartigde, voorstelde om mee te profiteren van de 'Trad-boom' (de herleefde belangstelling voor jazzmuziek in Oude Stijl), die Groot-Brittannië overspoelde, en van de DSC-band een professionele formatie te maken, was Schilperoort graag bereid de muzikale leiding weer op zich te nemen.

Vanaf 1960 waren Schilperoort en zijn collega's - onder wie vele nieuwe gezichten - beroepsmusici. Jaren van tournees naar alle werelddelen volgden: drie maanden door Zuid-Amerika, concertreizen naar Nieuw-Zeeland, Australië, Oost- en Zuid-Afrika, Thailand, Maleisië, alsmede optredens op de inmiddels vertrouwde Europese podia. Tussen 1963 en 1967 was de DSC-band wekelijks te horen op het illegale radiostation 'Veronica', in door het sigarettenmerk 'North State' gesponsorde uitzendingen. In de jaren zestig en zeventig beleefden Schilperoort en de zijnen hun gouden tijd. Nadat het met platenmaatschappij Philips tot een breuk was gekomen, bracht de band sinds mei 1970 zijn opnamen zelfs op een eigen DSC-label uit. Samenwerking met blueszanger Jimmy Witherspoon, pianist Teddy Wilson, trompettist Billy Butterfield en accordeonist Johnny Meyer leverde - zeker muzikaal gesproken - uitstekende resultaten op, maar de voortdurende distributieproblemen deden de onderneming zakelijk mislukken. Te gretig was Schilperoort ingegaan op onjuiste adviezen, zoals hij wel vaker gemakkelijk te beïnvloeden was. Na 1980 speelde de band weer voor het Philipslabel.

Peter Schilperoort was een man van tegenstellingen. Hij combineerde een neiging tot slordigheid - ook in de sociale omgang - met perfectionisme waar het zijn muziek betrof, onverschilligheid met hartelijkheid, kribbigheid met vriendelijkheid. Voor zijn omgeving was het dan ook niet altijd eenvoudig met hem op te trekken, al had men respect voor zijn ongewoon brede belangstelling. Medemuzikanten omschreven Schilperoort wel als egocentrisch, hoewel hij anderen ruime kansen bood naar voren te treden. Problemen met zijn gezondheid - eerst de spieraanhechtingen aan zijn vingers, later een virusaandoening - maakten hem het spelen vaak moeilijk en belemmerden hem bij het reizen. Na een hernieuwde aanval van de virusziekte, in het midden van de jaren tachtig, kon hij zelfs niet langer klarinet spelen. Zijn laatste optredens in het openbaar waren voornamelijk als gitarist, op dezelfde wijze als hij eens zijn loopbaan was begonnen.

Peter Schilperoorts grootste verdienste ligt niet op het instrumentale vlak, maar in zijn rol van oprichter, instructeur en stimulator van Nederlands internationaal bekendste jazzensemble. Decennialang wist hij 'The Dutch Swing College Band' bijeen te houden, op een onveranderlijk hoog niveau en steeds met zijn eigen muzikale integriteit als voornaamste graadmeter. Schilperoort was 'een jazzamateur in de ware zin', zoals op zijn crematie werd gezegd.

A: Documentatie betreffende A.P. Schilperoort bij het Nederlands Jazz Archief te Amsterdam.

P: Discografie: W.A. Eschauzier, 'The Swing Papa's, 1935-1943. Discografie', in Doctor Jazz nr. 8 (april 1964); The Dutch jazz & blues discography, 1916-1980 . Onder eindred. van Wim van Eyle ([Utrecht] 1981) 71-79, 195-196, 210-211.

L: Behalve necrologieën op 19-11-1990 o.a. in Algemeen Dagblad , De Telegraaf , Haagsche Courant , NRC Handelsblad en Trouw : Rhythme , 15-9-1955, 15-7-1956 en okt./nov. 1958; 'Dutch Swing College naar wereldsucces?', in Haagsch Dagblad , 7-12-1959; interview door Rob van den Dobbelsteen, in Het Parool , 13-8-1977 (PS); Jazz & geïmproviseerde muziek in Nederland . Onder eindred. van Wim van Eyle (Utrecht [etc.] 1978) 139; Hans Langeweg, '35 jaar Dutch Swing College Band', in Doctor Jazz Magazine nr. 92 (juni 1980) 45-47; interview door Henk Kleinhout, in Jazz Nu 10 (1987/1988) 394-397; Yvo van Holtz, 'Het D.S.C. op herhaling', in Doctor Jazz Magazine nr. 132 (mrt. 1991) 40-42; Dutch Swing College Band [Brochure met foto's] (Z.pl. 1993)

I: Algemene Muziek Encyclopedie. Onder hoofdred. van J. Robijns en M. Zijlstra XI (Weesp 1983) 74 [Schilperoort in 1981].

Lex Lammen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 10-07-2023