Verboom, Jan (1891-1956)

 
English | Nederlands

VERBOOM, Jan (1891-1956)

Verboom, Jan, politicus in Nederlands-Indië (Schiedam 4-2-1891 - Djakarta (Indonesië) 11-11-1956). Zoon van Frans Verboom, behanger-stoffeerder, en Teuntje van Balen. Gehuwd op 15-12-1921 met Emeline Victorien van den Broek (1901-1990). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (10-8-1934) gehuwd op 10-5-1935 met Maria Frederika Wangka (1902-1973). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Verboom, JanJan Verboom groeide op als de oudste van zeven kinderen. Hij was 'een bijzonder begaafde leerling, maar in zichzelf gekeerd en niet gemakkelijk in de omgang' (Ritman). Van 1903 tot 1908 doorliep hij de Rijks-HBS in zijn geboortestad om daarna de Rijks-Normaallessen te volgen. In mei 1909 slaagde hij voor de akte Lager Onderwijs. Daarna stond hij vier jaar voor de klas, eerst in Enschede en vervolgens vanaf 1912 in Amsterdam. In de zomer van 1913 vertrok hij naar Klaten op Midden-Java, waar hij de betrekking aanvaardde van onderwijzer-gouverneur aan de privé-school van de suikerondernemer H.A. Dézentjé. Na diens overlijden in 1921 kreeg Verboom een aanstelling als - aanvankelijk derde - secretaris van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Nederlandsch-Indië te Soerabaja. In deze functie toonde hij zich een bekwaam en toegewijd administrateur. Verder werd hij al spoedig bestuurslid van de in Batavia gevestigde Bond van Nederlandsch-Indische Kunstkringen, waarvoor hij tot 1942 actief bleef.

Met dit alles leefde en werkte Verboom in Soerabaja nu in het hart van de Oost-Javaanse planterswereld. Naarmate het Indonesische nationalisme zich aan het eind van de jaren twintig nadrukkelijker manifesteerde, was daar - maar daar niet alleen - toenemende ongerustheid ontstaan over de toekomst van de Nederlandse leiding over Indië. Vanuit Soerabaja werd, binnen een kleine kring rond de journalist H.C. Zentgraaff, het initiatief genomen tot de oprichting van een nieuwe organisatie, de Vaderlandsche Club. In scherpe bewoordingen zette deze de tegenaanval tegen het Indonesische nationalisme in. In 1929 formeerde de Club zich tot een politieke partij, die onverbloemd voor het Nederlandse belang, en voor dat van de Nederlanders in Indië, wilde opkomen.

Verboom was als secretaris van het Suikersyndicaat en vooraanstaand man in de kleine Soerabajase elite nauw betrokken bij de totstandkoming van de Vaderlandsche Club. Zo werd hem - als 'intellectueel' binnen een wereld van zakenlui - de taak toevertrouwd om samen met G.H.Ch. Hart, eveneens een topfunctionaris van het Suikersyndicaat, een politiek program samen te stellen. Verboom maakte carrière als afdelingsbestuurder in Soerabaja en liet in het verenigingsorgaan Nederlandsch-Indië en op de jaarlijkse ledenvergaderingen in Batavia geregeld van zich horen. Hierbij vestigde hij een reputatie van voorzichtig bestuurder, terwijl de leiding van de Club in de eerste jaren vooral in handen was van scherpslijpers. Zo nam Verboom steeds duidelijk afstand van de radicale Zentgraaff, die hij overigens wel bewonderde. Zijn glansrol in de Vaderlandsche Club kwam na 1935, toen er bij de vermindering van de dreiging van crisis en nationalisme behoefte ontstond aan een gematigder type leiderschap, dat garantie bood voor overleven.

Verboom werd op 15 juni 1935 lid van de Volksraad en tevens benoemd tot lid van het College van Gedelegeerden, dat de Raad vertegenwoordigde buiten de halfjaarlijkse vergaderrondes om. Daartoe verhuisde hij van Soerabaja naar Batavia. Deze goed betaalde betrekking stelde hem in staat zijn werkzaamheden voor het Suikersyndicaat te beëindigen. Verboom was nu toegetreden tot het kleine gilde van Indische beroepspolitici. Hij aanvaardde de leiding van de fractie, trad toe tot het hoofdbestuur en werd tevens hoofdredacteur van het verenigingsorgaan. Deze functies zou hij tot 1942 bekleden. Daarnaast was hij actief als voorzitter van de Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Natuurbescherming.

Als fractieleider in de Volksraad bevestigde Verboom zijn reputatie van voorzichtig en behoudend politicus. Onder zijn leiding ontwikkelde de Vaderlandsche Club zich van een reactionaire tot een conservatieve organisatie. In economisch opzicht voer Verboom een koers die niet ver aflag van die van de gematigder Indonesische nationalisten. Zo uitte hij een tijdlang scherpe kritiek op het financieel-economische beleid van de Nederlandse regering, die zijns inziens handelde tegen het belang van Indië en de inheemse bevolking. Een breuk met zijn verleden als secretaris van het Suikersyndicaat behoeft men hierin niet te zien, daar zijns inziens de belangen van het grootbedrijf niet strijdig waren met die van de 'kleine man'. Bij zijn denken over staatkundige hervormingen zocht hij aansluiting bij de Leidse hoogleraar rechtswetenschap C. van Vollenhoven, voorzover deze ageerde tegen klakkeloze toepassing van westerse bestuurlijke concepten.

Wat de staatkundige toekomst van Nederlands-Indië betreft, hoopte Verboom op een nauwer samengaan tussen Nederlanders en de inheemse bevolking. Zijn voorzichtigheid verhinderde evenwel dat deze opvatting in praktische voorstellen werd omgezet. Voorgestelde hervormingen - van welke zijde ook - werden angstvallig-kritisch bezien. Zo stelde de Vaderlandsche Club van Verboom zich niet alleen afhoudend op tegenover voorstellen van de kant van de regering en gematigde nationalisten, maar ook ten aanzien van initiatieven van Nederlandse Indocentristen als J.A. Jonkman en W.M.F. Mansvelt, die een zelfbewuster Indische gemeenschap wilden organiseren, waarin de Indonesische bovenlaag meer aansluiting zou kunnen vinden bij de Europese groep, en 'Indië' als staatkundige en economische entiteit sterker zou komen te staan tegenover aanspraken vanuit Nederland. Hoewel voor al deze zaken in eerste instantie enig begrip werd getoond, was Verbooms streven er vervolgens vooral op gericht het hele probleem van tafel te vegen; de schrijver E. du Perron bedacht voor deze discussietechniek dan ook het werkwoord 'verbomen'. Het adagium van 'blijf zitten waar je zit en verroer je niet' werd zo verheven tot de hoogste bestuurlijke wijsheid.

Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië zat Verboom vanaf eind maart 1942 gevangen in de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng. Begin februari 1944 werd hij overgebracht naar het interneringskamp Tjimahi, eveneens in de buurt van Bandoeng. De ontberingen van de internering doorstond hij redelijk goed. Na de Japanse capitulatie in augustus 1945 was hij actief binnen een ad hoc samenwerkingsverband, de Verbonden Politieke Partijen, dat desgewenst kon optreden als politieke vertegenwoordiging van de Europese groep. Als zodanig was hij in oktober 1946 aanwezig op de minderhedenconferentie te Pangkal Pinang en woonde hij van augustus tot november 1949 de Ronde-Tafelconferentie in Den Haag bij. Bij deze gelegenheden wierp Verboom zich op als verdediger van de belangen van de Indische ambtenaren en Indo-europeanen. Ook steunde hij pogingen op westelijk Nieuw-Guinea een vestigingsplaats voor deze groep te maken. Vooral zijn optreden op de Ronde-Tafelconferentie voor het behoud van Nieuw-Guinea was niet zonder betekenis.

Niet op het terrein van de politieke besluitvorming, maar op dat van de praktische behartiging van de belangen van de Nederlandse groep vond Verboom in de naoorlogse jaren emplooi. Hoewel hij naar Indische normen de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots was gepasseerd, kwam hij er maar niet toe, het verdwijnende 'Indië' de rug toe te keren. Er bleef te veel werk te doen waarvoor hij zich verantwoordelijk achtte. Hij was actief binnen de Nederlands-Indische Bond van Ex-Krijgsgevangenen, -Geïnterneerden en Gerepatrieerden (NIBEG). Tot aan de soevereiniteitsoverdracht van december 1949 nam hij als secretaris van die bond deel aan het overleg met de Voorlopige Federale Regering over de voorbereiding van de diverse rehabilitatiemaatregelen. Verder bleef Verboom tot aan zijn plotselinge overlijden in 1956 een stuwende kracht achter de Stichting 'Pelita', die in 1947 in Batavia was opgericht met financiële steun van de Indische regering, voor hulpverlening aan Nederlandse oorlogsgetroffenen. Nadat het bestuur naar Nederland was verlegd, bleef hij in Djakarta achter als gedelegeerd lid van het dagelijks bestuur van deze organisatie.

In deze jaren ontwikkelde Verboom zich tot een soort éminence grise van de Nederlandse gemeenschap in Djakarta, aarzelend en ogenschijnlijk schuchter, maar met vaste standpunten. Vermeldenswaard is Verbooms advies (in 1952) aan de onderlaag van de Indo-europese groep om niet het Indonesische burgerschap te aanvaarden, maar te emigreren naar Nederland. Daarmee keerde hij zich vierkant tegen de politiek van het Nederlandse Hoge Commissariaat, dat er de voorkeur aan gaf voor deze groep in Indonesië zelf een reeks (goedkope) sociale voorzieningen op te bouwen.

L: Behalve necrologieën in o.a. de Indische Courant voor Nederland , 17-11-1956, NIBEG-Orgaan , 23-11-1956 en 7-12-1956 en door J.H. Ritman, in Tong Tong 7 (1956) 19: P.J. Drooglever, De Vaderlandse Club, 1929-1942. Totoks en de Indische politiek (Franeker 1980); J.Th. Gantvoort, 'Jan Verboom (1891-1956), een Schiedammer die carrière maakte in Nederlands-Indië', in Scyedam. Blad van de Historische Vereniging Schiedam 17 (1991) 5 (dec.) 179-187.

I: Scyedam. Blad van de Historische Vereniging Schiedam 17 (1991) 5 (dec.) 186 [Verboom in 1936/1937; foto: collectie Van Helsdingen].

P.J. Drooglever


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013