Boellaard, Willem Anton Hendrik Cornelius (1903-2001)

 
English | Nederlands

BOELLAARD, Willem Anton Hendrik Cornelius (1903-2001)

BOELLAARD, Willem Anton Hendrik Cornelius, ondernemer en verzetsman (Delft 16-8-1903 - De Bilt 27-1-2001). Zoon van Willem Hendrik Cornelius Boellaard, officier der infanterie, later generaal-majoor, en Margaretha Antoinette Römer. Gehuwd op 3-6-1929 met Anna Louisa barones van Heeckeren (1907-1991), schilderes. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

afbeelding van Boellaard, Willem Anton Hendrik Cornelius

Pim Boellaard werd als enig kind geboren in een patriciërsmilieu, dat - hoewel niet gefortuneerd - in zekere welstand leefde. Zijn vader en beide grootvaders waren hoge legerofficieren, maar Pim volgde een andere carrière. Na de HBS, die hij vanwege de wisselende standplaatsen van zijn vader doorliep in Den Haag, Vlissingen en Bergen op Zoom, studeerde Boellaard vanaf 1922 aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool in Rotterdam. Hij was actief in het Rotterdamsch Studenten-Corps. Op 17 juni 1925 behaalde hij het diploma handelseconomie.

Na een buitenlandse stage in Brussel kwam Boellaard per 13 december 1926 in dienst bij verzekeringsmaatschappij 'De Nederlanden van 1845' in zijn woonplaats Den Haag. Hij maakte hier voorspoedig carrière. Na de Brusselse stage vervulde Boellaard vanaf oktober 1925 zijn militaire dienstplicht op de School voor Verlofsofficieren der Bereden Artillerie in Ede. In oktober 1926 verliet hij de dienst als reserve tweede luitenant. Vier jaar later zou hij worden bevorderd tot reserve-eerste luitenant en in juni 1939 tot reserve-kapitein der artillerie.

In juni 1929 trad Boellaard in het huwelijk met An barones van Heeckeren, de kunstzinnige dochter van een Haagse departementale ambtenaar, die hij had leren kennen bij het tennissen. In 1930 werd hun enig kind Willem geboren.

In 1933 werd Boellaard directeur van het kantoor van de 'De Nederlanden van 1845' in Utrecht. Na enkele jaren in de stad boven het kantoor te hebben gewoond, huurde het gezin in 1938 de villa 'Kloosterend' in De Bilt. Naast zijn werk in het verzekeringswezen was Boellaard actief op verscheidene maatschappelijke terreinen. Zo was hij onder meer secretaris van het Utrechtsch Stedelijk Orkest en regent van het Utrechtse Burgerweeshuis. Toen er in januari 1935 in het na de Eerste Wereldoorlog door Frankrijk bezette Saargebied onder internationaal toezicht een referendum werd gehouden over hereniging met Duitsland, was hij voorzitter van een stembureau.

In augustus 1939 werd Boellaard - 36 jaar oud - gemobiliseerd en als reserve-kapitein bij het 2de Regiment Veld Artillerie gelegerd in Poeldijk ten zuiden van Den Haag. Bij de Duitse inval, in mei 1940, was hij met zijn batterij betrokken bij de beschieting van het nabijgelegen vliegveld 'Ockenburg', nadat dit door Duitse luchtlandingstroepen was ingenomen. Hij werd in juni gedemobiliseerd en hernam zijn Utrechtse werkzaamheden.

Vanaf de zomer van 1940 was Boellaard als gewestelijk commandant van Utrecht actief in de zogeheten Ordedienst (OD). Deze verzetsgroep, die grotendeels bestond uit (reserve-)officieren, werd in september 1941 getroffen door een grote arrestatiegolf. Indien Boellaard er toen niet in was geslaagd hieraan te ontkomen en onder te duiken, zou hij zeker tot degenen hebben behoord die na het 'eerste OD-proces' in mei 1942 werden terechtgesteld. Tijdens zijn onderduik bleef Boellaard - als gewestelijk OD-commandant - actief in het verzet. Zijn werk bestond onder meer uit het heropbouwen van de op militaire leest geschoeide organisatie, het inzamelen van wapens, het bepalen en doorgeven van afwerpterreinen voor wapens uit Groot-Brittannië en inlichtingenwerk. Na verraad werd hij op 5 mei 1942 alsnog gearresteerd.

Boellaard werd door de Duitsers opgesloten in de gevangenis van Scheveningen ('het Oranjehotel'). Hier werd hij als enige Nederlander en als 'specimen' - zoals hij het zelf uitdrukte - van het Nederlandse verzet, ondervraagd door zowel de Reichsführer-SS H. Himmler als door het hoofd van het Reichssicherheitshauptamt R. Heydrich. Deze uitzonderlijke ervaring zou door Boellaard direct na de bevrijding worden beschreven in zijn bijdrage 'Verhoor door Heinrich Himmler' aan de bundel Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd (I (1947) 596-601). Nog uitvoeriger komt deze ondervraging ter sprake in het autobiografische De angst voor lafheid. Dagboek over oorlog en verzet (1997), een titel die refereert aan zijn angst tijdens de verhoren 'door te slaan', wat overigens niet gebeurde. De angst voor lafheid is gebaseerd op dagboeknotities op velletjes glad toiletpapier die Boellaard in een economieboek verstopte. Deze werden door de bibliothecaris de gevangenis uitgesmokkeld en bleven gedurende de gehele bezettingsperiode bewaard.

Op 29 september 1942 werd Boellaard overgebracht naar de SD-gevangenis in het Oost-Brabantse Haaren, waar in april 1943 het zogeheten 'tweede OD-proces' werd gevoerd. Opnieuw zag hij kans tijdens zijn verblijf clandestiene aantekeningen te maken - ditmaal in een dagbijbel - , en ook die bleven bewaard. Toen hij op 27 april 1943 de uitspraak hoorde, kreeg Boellaard tegen zijn verwachting in niet de doodstraf, maar werd hij als 'Nacht-und-Nebel'-gevangene afgevoerd. Na een kort verblijf - van 7 tot 26 oktober 1943 - in het strafkamp Amersfoort werd hij overgebracht naar een van de zwaarste concentratiekampen, namelijk het volledig van de buitenwereld afgesloten kamp Natzweiler-Struthof in de Elzas. Een jaar later, in september 1944, werd Boellaard van Natzweiler overgebracht naar het concentratiekamp Dachau bij München, waar hij van 9 september 1944 tot 22 januari 1945 in het buitencommando Dachau-Allach verbleef.

Medegevangenen in beide kampen prezen Boellaards fiere houding en bleven altijd erkentelijk voor de steun die hij hun wist te geven. Het behoud van zelfrespect zag hij als een voor iemands overlevingskansen beslissende mentale opgave. Boellaard bleek in staat goede contacten te onderhouden met gevangenen uit andere sociale en levenbeschouwelijke milieus dan het zijne. In Dachau was Boellaard de 'vertrouwensman' van de Nederlandse gevangenen, voorzitter van het Nederlandsch Comité en - namens zijn landgenoten - lid van het International Prisoners Committee, een overleg dat al enige tijd clandestien fungeerde en na het vertrek van de SS in de openbaarheid trad. Hij zag het als een belangrijke taak de politieke en levensbeschouwelijke verdeeldheid onder de Nederlandse politieke gevangenen te overbruggen; de gezamenlijkheid van zijn landgenoten was voor hem een zwaarwegend doel op zichzelf.

Boellaards faam onder zijn medegevangenen is ook te danken aan zijn initiërende rol bij de repatriëring. Toen de Nederlandse regering geen haast maakte om ex-politieke gevangenen uit Dachau op te halen, terwijl andere landen wel bussen en vertegenwoordigers stuurden, zag Boellaard kans in mei 1945 naar Nederland te komen en met steun van onder anderen prins Bernhard een colonne vrachtwagens te organiseren. Hij werd als majoor opgenomen in de staf van de Prins en zou zijn verdere leven met hem bevriend blijven.

In het verlengde van zijn kampervaring lag Boellaards lidmaatschap, van november 1945 tot december 1947, van de 'Commissie van onderzoek inzake het verstrekken van pakketten door het Rode Kruis en andere instanties aan Nederlandse politieke gevangenen in het buitenland gedurende de bezettingstijd, alsmede inzake het evacueren van Nederlandse gevangenen'. De falende hulpverlening van het Nederlandse Rode Kruis werd zo mede door hem blootgelegd. Ondanks deze bevindingen was Boellaard vanaf 1945 voorzitter en van 1947 tot 1949 Kringcommissaris van de afdeling Utrecht van het Rode Kruis. Zijn omgang in het kamp met politiek geëngageerde medegevangenen leidde - naar hij zelf verklaarde - tot een directere politieke betrokkenheid. Zo was hij van 1946 tot 1950 lid van de Provinciale Staten van Utrecht voor de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.

Boellaard speelde een belangrijke rol in tal van naoorlogse organisaties van oorlogsslachtoffers, zoals de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de Bezettingstijd (Expogé) - waarvan hij in september 1945 een van de oprichters was - , de Stichting Oranjehotel en het Comité Verzetsmonument Utrecht. Hij was eind jaren veertig een van de initiatiefnemers van de jaarlijkse reünies van oud-Natzweilers en zette zich sterk in om in elk geval onder deze groep gevangenen de eenheid te bewaren.

Boellaard was de oprichter op 10 februari 1961 van het Nederlands Dachau Comité. Als oprichter en eerste voorzitter (1961-1964) van het Nederlands Dachau Comité had hij zitting in het Internationaal Dachau Comité en had hij een sleutelpositie in de strijd om het behoud van het voormalige kamp. Boellaard streefde ernaar de herdenking van de doden te vrijwaren van elk politiek of religieus misbruik, zoals dat vooral dreigde van de kant van communisten, de rooms-katholieke kerk en de regering van de Duitse deelstaat Beieren. De oprichting van het Nederlands Dachau Comité - in het heetst van de Koude Oorlog, toen verenigingen van ex-gevangenen veelal communistische mantelorganisaties waren en als zodanig werden tegengewerkt - vereiste tot op kabinetsniveau zorgvuldig manoeuvreren. Boellaard werd erevoorzitter van zowel het Nederlands Dachau Comité als van de Vriendenkring van Oud-Natzweilers. In 1969 kreeg hij de Bronzen penning van de Stichting 1940-1945 voor zijn inspanningen ten behoeve van de kampoverlevenden. Van 1977 tot 1979 was hij voorzitter van het in opbouw zijnde Informatie- en Coördinatiecentrum Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO).

Boellaard hield zich zijn leven lang bezig met de geschiedschrijving van oorlog en bezetting en met de psychologie van zijn vervolgers. Hij volgde de berechting van oorlogsmisdadigers op de voet, bezat een omvangrijke boekencollectie over de Tweede Wereldoorlog en becommentarieerde als officiële meelezer hoofdstukken van het geschiedwerk van L. de Jong Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (14 dln.; 1977-1991), in het bijzonder de passages over de OD.

In het najaar van 1945 verliet Boellaard de staf van de Prins om zich weer te wijden aan het levensverzekeringswezen. Hij zette zijn directeurschap in Utrecht voort tot 1949, toen hij adjunct-directeur werd van de 'De Nederlanden van 1845'. Als directeur - sinds 1952 - luidde zijn motto 'Op tijd is te laat'. Het verhaal gaat, dat hij persoonlijk met zicht op de ingang waarnam wie van zijn ondergeschikten te laat op kantoor arriveerden.

In 1954 stapte Boellaard over naar het Onderling Levensverzekeringsgenootschap 'De OLVEH van 1879', waarvan hij tot 1968 'oudste directeur' was. Toen deze onderneming in het laatstgenoemde jaar opging in AGO, werd hij daar lid van de raad van bestuur en van 1970 tot 1975 lid van de raad van commissarissen.

Boellaard speelde een rol in diverse directeuren- en werkgeversverenigingen en was van 1963 tot 1969 voorzitter van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van het Levensverzekeringswezen. In 1968, na zijn pensionering, werd hij voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs in Utrecht. Hij bleef betrokken bij de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam - zoals 'zijn' Nederlandsche Handels-Hoogeschool sinds 1939 heette - en was onder meer voorzitter van de Hogeschoolraad.

Tijdens zijn lange leven maakte Boellaard ingrijpende sociale veranderingen mee. De sociale onrust van de jaren zestig en zeventig wist hij - zoals veel van zijn generatiegenoten - niet altijd te waarderen. Zo had hij grote moeite met langharige dienstplichtigen, de vrouwenbeweging en met satire die het koningshuis betrof. Hoewel hij bekrompenheid en verbittering onder voormalige verzetsvrienden slecht verdroeg, had ook hij - bij uitstek een man van 'God, Vaderland en Oranje' - wel 'even wat moeten wegslikken' toen kroonprinses Beatrix in mei 1965 haar verloving met de Duitse diplomaat Claus von Amsberg aankondigde.

Boellaard combineerde zijn carrière met een druk bezet sociaal leven met tal van hobby's - zoals astronomie, natuurbehoud, vogels en sport - en activiteiten met familie en vrienden. Na tot op zeer hoge leeftijd actief betrokken te zijn gebleven bij tal van zaken en personen, stierf Pim Boellaard in 2001 op 97-jarige leeftijd in de villa 'Kloosterend' in De Bilt, waar hij meer dan zestig jaar had gewoond.

Hoewel Pim Boellaard de eerste mannelijke 'burger' was in twee families vol hoge legerofficieren, was zijn militaire afkomst van grote invloed op zijn levensloop en -stijl. Hij verkeerde in de hoogste kringen en verklaarde zijn moed als reserve-officier in de eerste meidagen en daarna in het vaderlands verzet mede uit het feit dat 'generaties van generaals' hem voor waren gegaan. Zijn grote reputatie als verzetsman dankt hij echter aan zijn samenbindend vermogen, waardoor hij in het kamp de saamhorigheid van de gevangenen wist te bevorderen en na de oorlog zorgde dat de oud-Natzweilers, anders dan andere groepen van ex-gevangenen, niet verdeeld raakten.

A: Familiearchief-Boellaard in Het Utrechts Archief te Utrecht. Archief-W.A.H.C. Boellaard in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.

P: Behalve artikelen met oorlogsherinneringen in verzetsbladen en vele bijdragen over het levensverzekeringswezen: Napoleon II (1811-1832) ('s-Gravenhage 1932); Duitsch verzekeringswoordenboek ('s-Gravenhage [etc.] 1941); '29 April 1945: Dachau bevrijd. De dood bleef tot het laatst dreigen', in Elseviers Weekblad, 29-4-1950; Dirk Boellaard (1740-1826), zijn voor- en nageslacht (Rotterdam 1995).

L: Interview met W.A.H.C. Boellaard en G. van Dedem, in Defensiekrant, 28-4-1983; J.W.M. Schulten, De geschiedenis van de Ordedienst. Mythe en werkelijkheid van een verzetsorganisatie ('s-Gravenhage 1998); Pim Reijntjes, 'Pim Boellaard, vertrouwensman van de Nederlanders', in idem, Dachau. Verhalen uit een concentratiekamp ([Hollandsche Rading] 2005) 97-100; Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd (Amsterdam 2005); eadem, Biografie van een verzetsheld. Het leven van Pim Boellaard (1903-2001) (Amsterdam 2008).

I: Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd (Amsterdam 2005) fotokatern [Foto: NIOD/WAHCB. Boellaard na de bevrijding van Dachau, begin mei 1945].

Jolande Withuis


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013