Copijn, Hendrik (1842-1923)

 
English | Nederlands

COPIJN, Hendrik (1842-1923)

Copijn, Hendrik, tuinarchitect (Groenekan 3-3-1842 - Utrecht 23-12-1923). Zoon van Jan Copijn, boomkweker en architect, en Egbertje van Oostveen. Gehuwd in 1874 met Theodora Geertruida Wilhelmina van Leeuwen (1853-1914). Uit dit huwelijk werden 4 zoons, van wie er 2 jong overleden, en 2 dochters geboren.

afbeelding van Copijn, Hendrik

Henri ('Hein') Copijn stamde uit een geslacht van boomkwekers dat al vanaf 1763 in het Utrechtse Groenekan gevestigd was. In het aanvankelijk vijf kinderen tellende Nederlands-hervormde gezin was Henri de oudste. Toen hij negen was, overleed zijn moeder, waarna vader Copijn met een jongere zuster van zijn vrouw trouwde; uit dit huwelijk zou een zoon, Pieter, worden geboren. Nadat Henri in 1859 in Utrecht de Technische School had doorlopen, ging hij werken bij zijn vader. In die tijd liepen de beroepen van tuinbaas, kweker en tuinarchitect of zelfs architect nog vrijelijk in elkaar over. Al onmiddellijk moest Henri zijn vader helpen bij het inrichten van villatuinen en buitenplaatsen, niet alleen in de provincie Utrecht, maar ook elders in het land.

Spoedig maakte Henri zelf eenvoudige tuinontwerpen. Tot omstreeks 1890 ontwierp hij - met zijn vader samenwerkend in de firma J. Copijn&Zoon - uitsluitend tuinen in de late landschapsstijl. Autodidact als hij was vertoonden deze ontwerpen een opvallende gelijkenis met afbeeldingen in de toenmalige Duitse boeken over tuinkunst. Op een kleine oppervlakte werden vele paden aangelegd met daartussen een grote ellips, waardoor meestal een pad of een beekje kronkelde. Een aantal scheppingen die Copijn in deze landschapsstijl uitvoerde, zijn 'Zandbergen' (1860) in Huis ter Heide, 'Den Hemelschen Berg' (1872-1876) in Oosterbeek.

Copijn - welbespraakt en breed geïnteresseerd - kreeg op den duur ook belangstelling voor maatschappelijke functies. Zo was hij in 1880 medeoprichter, eerste directeur en later commissaris van de Maatschappij 'Een Nationaal Belang'. Het doel van deze naamloze vennootschap was het kweken van siergewassen en vruchtbomen in de spoorwegbermen van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Door middel van reclame wilde men gemeentebesturen bewegen de geteelde sierproducten tegen een billijke prijs af te nemen voor de aanleg van openbare plantsoenen, parken en lanen. Door uitgifte van aandelen van honderd gulden konden particulieren die voorstander waren van gemeentelijke groenvoorzieningen deelnemen in deze onderneming. Tevens werd fruit van de daar gekweekte vruchtbomen te koop aangeboden. Zijn gehele leven was Copijn de stuwende kracht achter 'Een Nationaal Belang', hoewel de maatschappij, ondanks alle inspanningen, steeds klein zou blijven. Daarnaast ging hij in de politiek. Van 1885 tot 1919 maakte Copijn deel uit van de gemeenteraad van Maartensdijk, van 1909 tot 1919 als wethouder.

Na het overlijden van zijn vader, in 1885, zette Copijn het bedrijf voort met zijn twaalf jaar jongere halfbroer, onder de naam Gebroeders Copijn, waarbij Pieter zich beperkte tot werkzaamheden op de kwekerij. De grootste bloeiperiode beleefde het bedrijf tussen 1885 en 1905. Het kreeg steeds prestigieuzere opdrachten, en van lieverlede maakte Copijns sjabloonachtige landschapsstijl plaats voor de 'gemengde of eclectische stijl'. In zijn ontwerpen nam hij deeltuinen op met geometrische en symmetrische vormen, die geïnspireerd waren op de tuinen uit verschillende stijlperioden, zoals de Renaissance, Barok en Rococo. Wanneer het ging om herinrichting van tuinen liet Copijn bestaande bomenrijen intact en legde hij daartussen nieuwe deeltuinen aan. Voorbeelden van zijn in gemengde stijl uitgevoerde ontwerpen zijn het landgoed 'Hydepark' (1885-1888) in Driebergen en 'Rams-Woerthe' (1899) in Steenwijk. In deze jaren zond Copijn ook ontwerpen in voor prijsvragen, waarbij hij soms een eerste prijs behaalde. Van deze inzendingen werden onder andere uitgevoerd het park op het 'Hoogland en Houtwijkerveld' (1888) - het huidige Wilhelminapark in Utrecht - en het Rengerspark (1904) in Leeuwarden.

Zijn grootste en eervolste opdracht ontving Copijn van de zeer gefortuneerde Etienne baron van Zuylen van Nijenvelt van de Haar. Deze had tussen 1892 en 1912 bij het Utrechtse dorpje Haarzuilens kasteel 'De Haar' laten bouwen. Op het ongeveer honderd hectaren grote terrein rondom dit kasteel legde Copijn vanaf 1894 tot 1914 - met onderbrekingen - een landschappelijk park aan, met daarin in verschillende stijlen aangelegde deeltuinen. Zo waren er een Franse tuin in barokstijl, een Romeinse tuin met kegelvormig geknipte buxusstruiken, een met clematisranken begroeide berceau, alsmede vlakke parken met geschoren buxussen en een 'grand canal' naar het voorbeeld van het paleis van Versailles. 'Hier heeft hij vooral getoond te kunnen schilderen met boomen en heesters, met gazon en water', aldus de Utrechtse hortulanus J.K. Budde (Eigen Haard (1922)). Aangezien de opdrachtgever al onmiddellijk bomen wilde hebben die schaduw gaven, liet Copijn circa zesduizend bomen, die veertig tot zestig jaar oud waren, uit andere Utrechtse buitenplaatsen overbrengen naar De Haar. Ook hiervoor was geen moeite teveel. Toen bleek dat er in Utrecht enkele bochten waren die een probleem opleverde voor het vervoer van de grote exemplaren, werden eenvoudigweg enkele hoekhuizen opgekocht en afgebroken.

Op den duur verslechterde de verhouding tussen Henri en zijn halfbroer Pieter. De laatstgenoemde stapte in 1900 uit de vennootschap en begon een eigen boomkwekerij. Het volgende jaar nam Henri zijn zoon Louis op in de firma, die sindsdien de naam H. Copijn&Zoon voerde. Enige jaren later werd ook Copijns schoonzoon Cristiaan Hendrik Schouten in het bedrijf opgenomen. Steeds meer ontwierp de firma Copijn tuinen in allerlei verschillende stijlen. Zoveel mogelijk kwam zij tegemoet aan de wensen en de smaak van haar opdrachtgevers. Door de jaren heen slaagden de Copijns er uitstekend in met hun tijd mee te gaan en de laatste mode te volgen. Ook in latere jaren ontving de firma tal van aantrekkelijke opdrachten, zoals het ontwerp van het 'Kolspark' - het latere Julianapark - tussen Utrecht en Zuilen, dat in 1903 werd aangelegd. Het werd vrijwel geheel door zoon Louis ontworpen en onder zijn leiding uitgevoerd. Na 1900 had Copijn zich namelijk geleidelijk uit het bedrijf teruggetrokken. Zijn wethouderschap nam hem steeds meer in beslag.

Henri Copijn is altijd een eenvoudige man met een beminnelijk karakter gebleven. Zijn hele leven heeft hij hard gewerkt en heel zuinig geleefd. Zijn kennis van en belangstelling voor bomen en houtachtige gewassen was buitengewoon groot. Met veel enthousiasme bracht Copijn zijn vakkennis over op jongeren, die hij graag met adviezen terzijde stond. Tijdens het minst drukke jaargetijde - in juli en augustus - maakte hij met zijn naaste familieleden of met zijn vriend de Groningse hortulanus A. Fiet en ook wel met leden van de Deutsche Dendrologische Gesellschaft tochten door interessante natuurgebieden in Duitsland en Oostenrijk. Copijn overleed op 81-jarige leeftijd in het Utrechtse Diaconessenhuis.

A: Persdocumentatie over H. Copijn en ontwerptekeningen bij de afdeling Speciale Collecties van de Bibliotheek van de Landbouwuniversiteit te Wageningen.

P: Eenige afbeeldingen van tuinen door ons ontworpen en uitgevoerd(Groenekan 1920).

L: Behalve herdenkingsartikelen en necrologieën o.a. door J.K. Budde, in Eigen Haard46 (1922) 187 en in Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 27-12-1923: J.K. B[udde], 'De kweekerijen van de heeren H. Copijn& Zoon te Groenekan bij Utrecht', in Onze Tuinen, 16-8-1918; C.S. Oldenburger- Ebbers, 'De tuinarchitecten Hendrik Copijn (1842-1923) en Lodewijk Wilhelmus Copijn (1878-1945)', in Groen 41 (1985) 5-14; Bonica Zijlstra, 'Henri Copijn (1842-1923)', in idem, Nederlandse tuinarchitectuur, 1850-1940 (Zutphen 1991) 67-75; Carla S. Oldenburger-Ebbers [e.a.], Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur. Deel Oost en Midden: Gelderland, Utrecht (Rotterdam 1996); Heimerick Tromp, 'Cuypers, Copijn en het park van kasteel De Haar', in Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond... 95 (1996) afl. 2-3, 67-74.

I: Bonica Zijlstra, Nederlandse tuinarchitectuur, 1850-1940 (Zutphen 1991) 67 [Foto: Speciale Collecties Centrale Bibliotheek Universiteit Wageningen].

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013