Hoff, Robert van 't (1887-1979)

 
English | Nederlands

HOFF, Robert van 't (1887-1979)

HOFF, Robert van ’t, architect en sociaal hervormer (Rotterdam 5-11-1887 – New Milton (Groot-Brittannië) 25-4-1979). Zoon van Herminus Johannes van ’t Hoff, scheikundige-bacterioloog, en Jeannetta Daniëlla Cornelia Titsingh. Gehuwd op 5-7-1918 met jkvr. Petronella Charlotte Antoinette Wilhelmina Hooft (1898-1979). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

Rob van ’t Hoff groeide, samen met twee jongere zusters, op in een bemiddeld gezin in Rotterdam, waar zijn vader directeur was van de Waterleidingmaatschappij. Het was een kunstzinnig en wetenschappelijk milieu, waarin het streven naar meer sociale gelijkheid van bevolkingsgroepen werd gehuldigd. Met zijn ouders bezocht Rob geregeld de sociaal-utopische woon- en werkgemeenschap ‘Walden’ in het Gooi. De stichter, Frederik van Eeden, en Van ’t Hoff senior waren studievrienden.

In 1905 besloot Van ’t Hoff om voor het architectenvak te kiezen, nadat hij de aannemer bij de bouw van een huis voor een tante had geassisteerd. In 1906 verruilde hij Bilthoven – waar het gezin, komende uit Rotterdam, vanaf 1904 woonde – voor Birmingham. In deze Britse industriestad volgde hij van 1906 tot 1911 een architectenopleiding aan de School of Art. Praktijkervaring deed hij op bij enkele plaatselijke architectenbureaus.

Tijdens zijn eerste studiejaren in Birmingham toonde Van ’t Hoff grote belangstelling voor wat genoemd zou kunnen worden landelijke architectuurtypologieën en handwerk. Hij zou hierin zijn leven lang geïnteresseerd blijven. Ook kende Van ’t Hoff een groot belang toe aan de maatschappelijke relevantie van architectuur – zoals zorgvuldig ontworpen arbeiderswoningen – en bekritiseerde hij de geestdodende werking van de voortschrijdende machinale productie in het bouwproces. De kennismaking met de Britse Arts and Crafts Beweging, waarbij geprobeerd werd deze productievorm met handwerk te verzoenen, speelde voor de ontwikkeling van zijn opvattingen een belangrijke rol. Daarnaast waren ook eerder opgedane indrukken van belang, zoals de houten woningen en alternatieve leefgemeenschappen op ‘Walden’ en het geboortehuis van zijn grootvader: de boerderij ‘’t Hof’, te Grote Lindt in IJsselmonde.

In 1911 verhuisde Van ’t Hoff van Birmingham naar Londen voor een driejarige vervolgopleiding aan de Architectural Association Westminster. Uit deze jaren stammen zijn eerste uitgevoerde ontwerpen, die een voorkeur voor ambachtelijk bouwen verraden, zoals ‘Villa Løvdalla’ voor zijn ouders in Huis ter Heide (1911-1912) en modelboerderij ‘De Zaaier’ in Lunteren (1911-1913). In Londen kwam Van ’t Hoff in aanraking met vernieuwende en radicale groeperingen op zowel maatschappelijk als artistiek terrein. Zo bezocht hij tentoonstellingen van postimpressionisten en Italiaanse futuristen en zag hij het werk van de hierdoor beïnvloede Britse kunstenaars, die zich groepeerden rond het tijdschrift Blast. In juni 1914 reisde Van ’t Hoff naar de Verenigde Staten, waar hij Frank Lloyd Wright bezocht en diens bouwwerken bekeek. In de gebouwen die Van ’t Hoff nadien ontwierp, zou hij de opgedane ervaringen verwerken.

Van ’t Hoffs bekendste werk is het landhuis voor de Amsterdamse zakenman A.B. Henny in Huis ter Heide, dat hij in 1915 tekende, maar dat pas vier jaar later werd opgeleverd. Vanwege de betonnen constructie – pilaren en vloeren – sprak men wel van de ‘Betonvilla’. In tal van internationale architectuurhistorische overzichtswerken wordt dit bouwwerk opgevoerd als een mijlpaal in de geschiedenis van moderne architectuur in Nederland. De functionele, ornamentloze esthetiek wordt geïnterpreteerd als stijlkenmerken van moderne, nieuw zakelijke architectuur. Voor Van ’t Hoff was ook het morele en sociale aspect van de bouw belangrijk. Hij was als architect van het gebouw een typische ‘hoofdarbeider’, maar hij werkte ook zelf als ‘handarbeider’ op de bouwplaats aan de uitvoering van het werk. In samenwerking – zij aan zij met de bouwvakkers en aannemer – probeerde hij het onderscheid tussen heren en knechten op te heffen, in ieder geval bij dit bouwproject.

In 1917 raakte Van ’t Hoff betrokken bij De Stijl, een belangrijke vernieuwingsbeweging binnen de Nederlandse architectuur en beeldende kunst. Vanaf 1918 heeft hij het gelijknamige tijdschrift De Stijl – dat verscheen onder de bezielende leiding van Theo van Doesburg – gedurende een korte periode financieel ondersteund. Evenals andere Stijlkunstenaars als de schilder Piet Mondriaan, de vormgever Gerrit Rietveld en de architect J.J.P. Oud publiceerde Van ’t Hoff zijn ideeën in dit blad en werd zijn werk hier afgebeeld. Deze publicitaire activiteiten hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de bekendheid van Van ’t Hoffs werk binnen de internationale artistieke avant-garde.

Dat Van ’t Hoff veel belang hechtte aan De Stijl kan ook worden afgeleid uit woonboot ‘De Stijl’ in Loosdrecht-Breukelen, die hij in 1918 voor zichzelf ontwierp. Na zijn huwelijk, in juli van dat jaar, met de toen negentienjarige jonkvrouwe Petronella Hooft ging hij hierop wonen. In de woonboot organiseerde het jonge paar tentoonstellingen van De Stijl om deze beweging te helpen bevorderen. Ook het ontwerp en de inrichting van de boot dienden een voorbeeldfunctie te vervullen. Zo vervaardigde Gerrit Rietveld hiervoor de meubels, naar ontwerp van Van ’t Hoff.

Van ’t Hoff werkte vanaf omstreeks 1918 samen met de Utrechtse architect P.J. Klaarhamer aan woningbouwprojecten. Om het woningtekort, dat na de Eerste Wereldoorlog in Nederland heerste, te helpen opheffen, onderzocht hij de mogelijkheden die standaardisatie en prefabricage konden bieden. Tegelijkertijd besteedde Van ’t Hoff in deze ontwerpen aandacht aan alternatieve samenlevingsvormen. Aldus probeerde hij als architect in concrete situaties sociale veranderingen door te voeren.

Naast zijn werkzaamheden als ontwerpend architect richtte Van ’t Hoff zich ook op theoretische en ideologische verdieping. Al in zijn Londense jaren had hij zijn aandacht gericht op de geschiedenis van sociale utopieën, waarbij vooral lezing van H.P.G. Quacks zesdelige werk De socialisten (1875-1901) inspirerend werkte. Terug in Nederland had Van ’t Hoff contact met de pacifistische ex-predikant Bart de Ligt, voor wie hij in 1918, samen met Van Doesburg, aan het ontwerp van een woning werkte. Ook onderhield hij een vriendschap met de politiek actieve kunstenaar Chris Beekman. In 1919 werd hij lid van de Communistische Partij in Nederland en van de Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectueelen.

Eind 1919 probeerde Van ’t Hoff De Stijl om te vormen tot een meer politieke groepering. Hij vroeg Van Doesburgs medewerking bij een actie om vrije postwisseling tussen Nederlandse en Russische kunstenaars te bevorderen om beter op de hoogte te blijven van de postrevolutionaire ontwikkelingen in de Sovjetunie. Toen Van Doesburg steun weigerde, leidde dat niet alleen tot grote onenigheid met Van Doesburg, maar zegde Van ’t Hoff ook zijn lidmaatschap van De Stijl op.

Na de breuk met de Stijlbeweging verkocht Van ’t Hoff zijn woonboot. Hij verhuisde met zijn vrouw naar het Noord-Hollandse Laren, waar in 1922 hun enige dochter, Megan, zou worden geboren. Voor zichzelf en voor zijn ouders ontwierp hij in deze jaren twee uiterst eenvoudige huizen, die hij overigens nooit tot zijn oeuvre heeft gerekend. Voor hem waren het anonieme arbeiderswoningen, waar geen vernieuwende of artistieke pretenties aan ten grondslag lagen. In Laren beëindigde Van ’t Hoff zijn ontwerparbeid als architect en wijdde hij zich vooral aan literatuurstudie. Een open brief aan Van Doesburg, die werd gepubliceerd in De Stijl (7 (1927) nr. 79/84, 24), ondertekende hij met ‘ex-architect’. Hierna zou hij slechts incidenteel nog ontwerpen maken.

In 1922 vertrok Van ’t Hoff met zijn vrouw en pasgeboren dochter Megan voor vijf jaar naar Londen, waar in 1924 zoon Walter werd geboren. Hier probeerde hij bij anarcho-communistische groeperingen medestanders te vinden voor zijn politieke streven naar meer sociale gelijkheid; overigens tevergeefs. Ook bestudeerde hij in de Reading Room van het British Museum ideeën van sociaal-utopisten. Zo nu en dan had hij nog contact met Stijlleden. Hij bezocht bijvoorbeeld Mondriaan in Parijs (1931); hij ondersteunde financieel de laatste uitgave van De Stijl (1932) en hij correspondeerde met Oud (1945-1947) over architectuur en over De Stijl.

Deze periode van literatuurstudie leidde in 1926 tot een publicatie die kan worden beschouwd als Van ’t Hoffs belangrijkste theoretische werk. In het acht pagina’s tellende manifest Abolition –op kosten van de auteur uitgegeven door de Londense uitgeverij Freedom Press – pleitte hij in een dreunend staccato voor afschaffing van wat hij beschouwde als misstanden in de bestaande maatschappij op het gebied van voeding, huwelijk, wonen en werk. Aan het eind van Abolition riep hij op in opstand te komen: ‘Are we afraid to humanize, too much attached to make-believe, to realize what sorrow means? What, then, prevents us or deprives us of the right to live as man should live? Kneel down alone? No more – we progress together’ (p. 8). Maar ook dit initiatief liep uit op een mislukking. Aan de massale opstand en verzet, waartoe hij in Abolition opriep, is nooit gevolg gegeven. Overigens publiceerde Van ’t Hoff zijn tekst anoniem. Niet zozeer om als staatsgevaarlijke persoon in de luwte te kunnen blijven, maar omdat hij zichzelf niet als leider of als intellectueel van anderen wilde onderscheiden.

In 1928 verbleef Van ’t Hoff negen maanden op de April Farm Co-operative Association te Coopersburg in de Amerikaanse staat Pennsylvania. Charles Garland, de oprichter van deze leefgemeenschap, had hem gevraagd ontwerpen te maken voor nieuwe gebouwen ter vervanging van de bestaande. Maar omdat Van ’t Hoff onenigheid kreeg met Garland over de nieuwe opzet van de commune is het project niet uitgevoerd. Weer een teleurstelling rijker keerde Van ’t Hoff eind 1928 naar Laren terug.

Begin jaren dertig verbleef Van ’t Hoff geregeld met zijn gezin in het Zwitserse kuuroord Davos vanwege ziekte van zijn dochter. In 1937 vestigde hij zich definitief met zijn vrouw en kinderen in New Milton in het Britse graafschap Hampshire, waar hij een teruggetrokken leven leidde. Om in zijn levensonderhoud te voorzien verrichtte hij onderhoudswerkzaamheden op een landgoed in de buurt. Verder verbouwde hij een aantal jaren lang zijn eigen woning. Zo maakte hij onder andere een studieruimte achter zijn huis. Verwijderd van de maatschappij en afgezonderd van zijn gezin las Van ’t Hoff daar boeken van sociaal-utopisten – met name van William Thompson – , die hij in originele druk verzamelde. Jarenlang leefde hij een relatief anoniem bestaan. Hij vond bevrediging in zijn werk als perfectionistische ambachtsman, in de intimiteit van een gezinsleven en in de studie van sociaal-utopieën.

In 1945 ontwierp Van ’t Hoff – voor zover bekend althans – nog eenmaal een wooncommune. De verschrikkingen en vernietigende kracht van de Tweede Wereldoorlog hadden hem emotioneel zeer geraakt. Als reactie hierop tekende hij voor de wederopbouw van de door de Duitse bombardementen zwaar getroffen Coventry op eigen initiatief een groot collectief woongebouw, bestaande uit woonvleugels, eetzalen, vergaderruimte en kinderkamers. Hij hoopte dat deze Britse industriestad zou worden opgebouwd volgens een nieuwe samenlevingsvorm op een meer collectieve grondslag. Via Oud – met wie hij bevriend was gebleven – probeerde Van’t Hoff dit ontwerp te publiceren in een Nederlands architectuurtijdschrift. Beide pogingen liepen echter op niets uit. Wederom was zijn hoop op een andere samenleving in een diepe teleurstelling geëindigd.

Van ’t Hoff overleed in 1979 op 91-jarige leeftijd in zijn huis in New Milton. Al tusssen 1941 en 1945 had hij eigenhandig een overzicht van zijn oeuvre samengesteld. Van foto’s van uitgevoerde werken en ontwerptekeningen had hij elf panelen gemaakt, die een sterk gereduceerd beeld gaven van zijn werk. Zo ontbraken verwijzingen naar de woningen in Laren uit 1920 en naar het manifest Abolition uit 1926. In 1973, zes jaar voor zijn dood, schonk hij deze oeuvrepresentatie aan het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam.

Terwijl Van ’t Hoff op deze manier de aandacht voor zijn werk en voor zijn ideeën doelbewust versterkte, wenste hij als persoon altijd op de achtergrond te blijven. Zo heeft hij nooit toestemming gegeven om een portretfoto te publiceren en er is geen foto van hem bekend. Deze pogingen de beeldvorming over zijn persoon te regisseren typeren hem. In een kleine kring van architecten genoot Van ’t Hoff bekendheid, maar breder weerklank hebben zijn ideeën nauwelijks gevonden. Hij was zich daarvan bewust en verkoos isolement en studie boven het doen van concessies. Vóór alles stelde hij zijn sociaal-utopische streven, dat hij in zijn werk als architect echter nooit heeft kunnen verwezenlijken.

A: Bouwkundig archief van R. van ’t Hoff (presentatietekeningen en foto’s van werken) en architectuurboeken in het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam. De bibliotheek van sociaalutopische literatuur van Van ’t Hoff in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties: ‘Architectuur en haar ontwikkeling’, in De Stijl 1 (1918) 5 (mrt.) 57-59, ibidem 2 (1919) 4 (febr.) 40-42 en ibidem 2 (1919) 5 (mrt.) 54-55; ‘Aanteekeningen bij bijlage XX’, ibidem 2 (1919) 10 (aug.) 114-116.

L: Behalve necrologieën o.a. door N.H.M. Tummers, in NRC Handelsblad, 3-5-1979 en door J. Leering, in Wonen TA/BK (1979) 11 (nov.) 2-3: R. Banham, Theory and design in the first machine age (New York 1960); E. Vermeulen, ‘Robert van ’t Hoff’, in C. Blotkamp [e.a.], De beginjaren van De Stijl, 1917-1922 (Utrecht 1982) 209-231; E.R.M. Taverne en D. Broekhuizen, ‘In de schaduw van Mondriaan. Brieven van Rob van ’t Hoff aan J.J.P. Oud (1945-1947)’, in Jong Holland 9 (1993) nr. 1, 38-52; E.R.M. Taverne en D. Broekhuizen, ‘De dissidente architecten: J.J.P. Oud, Jan Wils en Robert van ’t Hoff’, in C. Blotkamp [e.a.], De vervolgjaren van De Stijl, 1922-1932 (Utrecht 1995) 365-396; D. Broekhuizen, ‘Abolition (1926). Robert van ’t Hoffs visioen van een revolutie’, in Jong Holland 12 (1996) nr. 3, 38-46.

Dolf Broekhuizen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013