Kloos, Andries Hein (1922-1989)

 
English | Nederlands

KLOOS, Andries Hein (1922-1989)

KLOOS, Andries Hein, vakbonds- en omroepbestuurder (Amsterdam 12-8-1922 - Kortenhoef 8-11-1989). Zoon van Johannes Jacobus Kloos, opzichter bij een scheepvaartmaatschappij, en Seraphina Rosalia Geerts. Gehuwd op 25-9-1947 met Jannetje Adema (1922-1981). Na haar overlijden (20-5-1981) gehuwd op 23-9-1986 met Margaretha Johanna Maria Jorna (geb. 1946). Beide huwelijken bleven kinderloos.

afbeelding van Kloos, Andries Hein André Kloos, jongste en vierde zoon in het gezin Kloos, beleefde een zorgeloze jeugd in Amsterdam-Oost. Na de lagere school volgde hij aan de Tweede Openbare Handelsschool de vijfjarige HBS-A. Met zijn vader kon hij fel discussiëren. Kloos senior, die actief was in het vakbondswerk in Amsterdam, zag overal de grote samenzwering van het militarisme en het kapitalisme, oorzaak van alle ellende. André volgde hem hierin niet; hij zocht daarentegen juist de nuance.

André deed aan atletiek en was een verdienstelijke hardloper. Op de Amsterdamse Sintelbaan leerde hij Janny Adema kennen, Nederlands kampioene bij het hardlopen. Na het eindexamen in 1939 werd André assistent op een accountantskantoor in Amsterdam. In 1942 dook hij onder om aan de arbeidsinzet te ontsnappen. De daarmee gepaard gaande spanningen en de hongerwinter verzwakten zijn weerstand. Eind 1944 kreeg hij tuberculose, waarvoor hij anderhalf jaar lang werd verpleegd in sanatorium 'Zonnestraal' in Hilversum. Aan deze periode zou hij een neiging tot depressiviteit overhouden, en sinds die tijd was hij ook snel moe.

Na zijn herstel vond Kloos in 1946 een baan bij het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) als administratief medewerker op de boekhoudafdeling in Amsterdam. Een jaar later traden Janny en hij in het huwelijk. In de avonduren en de weekends deed hij de MO-studie staathuishoudkunde en statistiek, waarvoor hij in 1952 slaagde. Intussen was Kloos in 1951 medewerker geworden van het wetenschappelijk bureau van het NVV, waarvan hij vanaf 1954 adjunct-directeur was. In 1956 werd hij secretaris-redacteur van het dagelijks bestuur van het NVV, in welke functie hem de zorg voor het blad De Vakbeweging toeviel. In 1958 werd hij lid van de Sociaal-Economische Raad (SER) en in 1962 vice-voorzitter van het NVV. Op 5 juni 1963 volgde de beëdiging tot lid van de Eerste Kamer, waar hij woordvoerder sociaal-economische zaken van de fractie van de Partij van de Arbeid (PvdA) werd, een nevenfunctie die hij bijna twintig jaar zou vervullen.

Toen Kloos begin 1965 naar voren werd geschoven als nieuwe voorzitter van het NVV, sloeg hij dit aanbod af. De zorgen over zijn gezondheid, het feit dat hij zich niet de man vond die de juiste toon wist te vinden om een massa in vervoering te brengen en verlegenheid speelden daarbij een rol. Toen de kandidaat die men vervolgens had benaderd plotseling door ziekte wegviel, besloot Kloos het voorzitterschap op 23 oktober 1965 desondanks op zich te nemen.

Kloos profileerde zich als de representant van een nieuw type vakbondsleider: wars van ideologische bevlogenheid en gericht op zakelijke belangenbehartiging, emoties zoveel mogelijk bedwingend. In het debat voelde hij zich op zijn best. Kloos was meer de man van het overleg dan van de barricade. Bij werkgevers en politici verwierf hij er groot gezag door. Met een zesde zintuig voor publiciteit werd Kloos binnen de kortste keren hèt gezicht van de vakbeweging. Van de SER werd hij vice-voorzitter, van de Stichting van de Arbeid de werknemersvoorzitter en van het overlegorgaan van de drie vakcentrales de voorzitter. Ook in het Internationaal en Europees Verbond van Vrije Vakverenigingen kreeg hij bestuursfuncties.

Zijn collega's van het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) beschouwden Kloos als een echte intellectueel. Zij kenden hem niet alleen als bestuurder, maar ook als schrijver van vele achtergrondartikelen bij actuele vraagstukken in onder meer De Vakbeweging en Socialisme en Democratie. Kloos onderscheidde zich van zijn collega's van NKV en CNV ook door zijn belangstelling voor beeldende kunst, in het bijzonder voor glaskunst; in zijn vrije tijd schilderde hij en studeerde hij moderne talen.

Kloos' voorzitterschap van het NVV viel in een periode waarin het loonpolitieke systeem ingrijpend veranderde. Al vóór 1965 keerde hij zich tegen de geleide loonpolitiek en pleitte hij voor meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor vakbeweging en werkgevers. Van de vrije loonvorming maakte Kloos als NVV-voorzitter een speerpunt. Eind 1967 bereikten werkgevers en werknemers na jarenlang touwtrekken een akkoord over een nieuwe aanpak van de loonpolitiek. De centrale positie van de overheid zou daarin sterk worden teruggedrongen. Een jaar later diende minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid B. Roolvink ter regeling van de vrije loonvorming het ontwerp van wet op de Loonvorming bij de Tweede Kamer in.

Intussen had de vakbeweging onder aanvoering van Kloos haar tanden laten zien. Een poging van het kabinet-De Jong (1967-1971) in mei 1968 voor het daaropvolgende jaar een loonpauze af te kondigen strandde in de Tweede Kamer. Veel fracties bezweken daar onder de druk van de vakbeweging. Vervolgens liep deze, wederom onder aanvoering van Kloos, te hoop tegen het wetsontwerp van Roolvink. Hierin was bepaald dat de regering, via het onverbindend verklaren van CAO-afspraken of via het afkondigen van een loonpauze, moest kunnen blijven ingrijpen. Kloos - die een haast persoonlijke vete met de eigenzinnige, uit het CNV afkomstige minister ontwikkelde - plakte er het etiket 'de knevelwet van Roolvink' op. Hij dreigde dat het NVV, samen met het NKV, uit het loonoverleg in de Stichting van de Arbeid en de SER zou stappen, als het ontwerp werd aangenomen. Ditmaal faalde de druk. In de Eerste Kamer, waar het ontwerp op 10 februari 1970 werd behandeld, haalde Kloos alles uit de kast: ongebruikelijk lange redevoeringen, talloze interrupties en vooral veel hartstocht, maar het ontwerp sneuvelde er niet door. Hierna voerde Kloos het dreigement uit en boycotten NVV en NKV een klein jaar lang het centrale loonoverleg.

Kloos' ideaal van een moderne vakbond was een alles omvattend sociaal-economisch service-instituut. Daarom wilde hij het NVV omsmeden van een overkoepelend orgaan van negentien grote en kleine vakbonden tot een organisatorische eenheid. Kloos was niet alleen van mening dat de federale structuur kostbaar en weinig efficiënt was, hij vond ook dat het NVV hierdoor steeds minder adequaat kon reageren op de technologische ontwikkelingen en de nationale en internationale concentratie van ondernemingen. Tot grote teleurstelling van Kloos ontbrak het aan voldoende draagvlak om deze rigoureuze herstructurering door te voeren. Integendeel, terzelfder tijd werd er namelijk gewerkt aan een meer decentrale bestuursstructuur, die de afzonderlijke bonden juist een grotere invloed op de beleidsbepaling op verbondsniveau moest bezorgen.

Meer succes had Kloos met de herziening van de beginselen en doeleinden van het NVV. Een commissie onder zijn leiding stelde een minder antithetische houding voor door de nadrukkelijke verwerping van religie en levensbeschouwing als organisatieprincipe en door dogma's als socialisatie en planmatige ordening uit de statuten te halen. Als richtsnoer zouden de grondrechten van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens moeten gaan gelden, ten teken dat het NVV niet alleen was gericht op de werknemers, maar ook op de samenleving als geheel. Een grotere afstand ten opzichte van de PvdA hoorde hierbij.

De statutenwijziging was voor Kloos gewenst om het NVV bij de tijd te brengen, maar er lagen ook strategische doeleinden aan ten grondslag. Kloos was een uitgesproken voorstander van één ongedeelde vakbeweging en zag in de veralgemening van het NVV een belangrijke impuls voor federatievorming met de confessionele partners, die eveneens worstelden met het identiteitsvraagstuk en bezig waren ideologisch geladen obstakels voor nauwere samenwerking op te ruimen. Op initiatief van het NKV kwam in 1969 een proces van overleg op gang, maar dat zou traag verlopen en pas in 1976 uitmonden in de Federatie van Nederlandse Vakverenigingen (FNV). Kloos kon er geen vaart in brengen, omdat nogal wat NVV-bonden nut en noodzaak van nauwere samenwerking niet zagen, terwijl hijzelf te ver afstond van de confessionele belevingswereld om met begrijpelijke aarzelingen daar pragmatisch overweg te kunnen.

Kloos had aanvankelijk ook politieke ambities, maar die verdampten naarmate zijn partij, de PvdA, meer in de greep kwam van Nieuw Links. Ideologisch had hij niets gemeen met deze groepering, en haar polariserende methodes wees hij af. Toch werd er aan hem getrokken, want Kloos gold in brede kring als de veelbelovende man. Hij stelde zich echter niet beschikbaar voor de politiek en hield het bij het lidmaatschap van de Eerste Kamer.

In het najaar van 1970 kondigde Kloos zijn aftreden aan als voorzitter van het NVV. Het vakbondswerk was hem niet alleen fysiek steeds zwaarder gaan vallen, ook ervoer hij dit in toenemende mate als een eenzijdige invulling van zijn leven. Toen hem het voorzitterschap van de socialistische omroepvereniging VARA werd aangeboden, dacht hij daar zijn culturele en intellectuele interesses meer aan bod te kunnen laten komen. Op een buitengewoon congres op 9 januari 1971 nam hij afscheid van het NVV.

Op 7 mei 1971 begon Kloos bij de VARA. Het zou een lijdensweg worden. Binnen de omroep was een machtsstrijd gaande tussen 'rekkelijken', die vanuit humanistische beginselen een veelzijdig programma wilden maken, en een sociaal-radicale groepering, voor wie de VARA dienstbaar moest zijn aan de compromisloze strijd tegen het kapitalisme. De laatstgenoemde groepering, waarbinnen een marxistisch dogma als arbeiderszelfbestuur het goed deed, had de tijdgeest mee, werd steeds dominanter en trok zich steeds minder aan van het omroepbestuur.

Kloos' start bij de VARA was al ongelukkig. Het personeel was niet gekend in zijn benoeming en had een andere kandidaat - André van der Louw, één van de voormannen van Nieuw Links - naar voren geschoven. Bovendien begon Kloos op een moment dat de ontmanteling van de noodlijdende NV De Arbeiderspers zo goed als was voltooid. De hoofdvestiging aan het Amsterdamse Hekelveld was dichtgegaan en dagblad Het Vrije Volk omgevormd tot een regionale krant met edities in Rotterdam en Arnhem. Honderden ontslagen waren het gevolg. Hoewel verscheidene NVV-bonden - het NVV was mede-eigenaar van De Arbeiderspers - al jarenlang hadden aandrongen op sanering, werd het debacle Kloos als president-commissaris van de uitgeverij in linkse kring, en dus ook door de sociaal-radicalen binnen de VARA, persoonlijk aangerekend. Dat hij sinds 1969 een mooie, met moderne kunst ingerichte bungalow in Landsmeer bewoonde, werd hem evenmin in dank afgenomen.

Toen Kloos aantrad, heerste er bij de VARA een financiële chaos. Temidden van alle deining wist hij van de omroepvereniging een gezonde bedrijfstak te maken, maar programmatisch kreeg hij geen greep op de omroep. Het ging voor hem definitief verkeerd toen de VARA in 1973 een ondernemingsraad kreeg en het voorzitterschap van die raad in handen kwam van Nieuw Linkser Jan Nagel. In de talrijke discussies over bevoegdheden van de ondernemingsraad en medezeggenschap van medewerkers op afdelingsniveau trok Kloos haast altijd aan het kortste eind. Een eindeloze reeks conflicten vloeide eruit voort. De verhoudingen raakten verpest en Kloos vereenzaamde. Naarmate de animositeit toenam, kwam hij killer en rigider over op het personeel. Breed verspreid wantrouwen werd zijn deel. Hij moest het op den duur afleggen tegen de vele informele leiders, die binnen de VARA ruim gebruik wisten te maken van de mogelijkheden die de ver doorgeschoten democratisering hun bood. Toen hem eind 1979 de benoeming van een televisiedirecteur werd opgedrongen, in wie hij geen enkel vertrouwen had, hield hij het voor gezien. In april 1980 verliet hij als een verbitterd man de VARA.

De negen jaren bij de VARA hebben Kloos voor de rest van zijn leven getekend. Hij voelde zich beschadigd. Twijfel aan zichzelf sloop binnen. Het besef dat er voor hem op 58-jarige leeftijd geen serieuze carrière meer in zat, maakte hem extra depressief. Een enkel commissariaat, het voorzitterschap van de Omroepraad (1980-1983), het lidmaatschap van de Eerste Kamer tot 1 mei 1982 en vanaf mei 1982 het lidmaatschap van de Adviescommissie voor het Industriebeleid (de commissie-Wagner II) restten hem nog. Door de dood van zijn vrouw Janny bij een auto-ongeluk in mei 1981 - vrijwel voor zijn ogen - raakte zijn leven totaal ontredderd. Solitair van aanleg, isoleerde hij zich in Kortenhoef, waar hij sinds juni 1978 woonde, steeds meer van zijn omgeving. Toch kwam het in 1986 nog tot een tweede huwelijk met de 24 jaar jongere Margreet Jorna.

André Kloos behoorde tot de generatie die de ervaringen van de jaren dertig en de bezettingstijd met zich meedroeg. Zijn inzet was dan ook allereerst gericht op het bereiken van concrete resultaten, niet door het bestormen van de barricades vanuit ideologische bevlogenheid, maar door overleg met zoveel mogelijk betrokken partijen. In de jaren dat hij werkzaam was bij het NVV, kwam zijn talent als bestuurder tot volle wasdom. Hij werd de eerste man van de vakbeweging in Nederland, en een glansrijke carrière in de politiek leek in het verschiet te liggen, maar politiek bedrijven in een tijd waarin het linkse radicalisme de boventoon voerde, stond hem - de man van het overleg en van fatsoenlijke omgangsvormen - niet aan. Dat ook de VARA in de ban van dat radicalisme was, had hij aanvankelijk niet in de gaten. Zijn zakelijke stijl van besturen - '[Ik] kan niet tegen ouwehoeren' (Bibeb (1980)) - botste met de bedrijfscultuur. Het mislukken als voorzitter van de VARA heeft Kloos nooit kunnen verkroppen. Na dat echec werd weinig meer van hem vernomen. Na een lang ziekbed overleed hij in 1989. Het FNV-magazine maakte er niet eens melding van.

A: Archief-Kloos in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Behalve artikelen o.a. in De Vakbeweging, Socialisme en Democratie, Co-öp Nederland, Het Parool en Het Vrije Volk: Naar democratie in de onderneming. De ontwikkeling van de medezeggenschap der werknemers in de onderneming en de wijze waarop deze gestalte krijgt in de wettelijke ondernemingsraad (Amsterdam 1953); 'Over de vakbeweging', in Mens en medemens. Aspecten der sociale werkelijkheid (Utrecht [etc.] 1965) 70-98; Het achterste van de tong. Oordeel en vooroordeel van een man uit de vakbeweging (Bussum 1969).

L: Behalve necrologieën o.a. door Henk Langerak, in Algemeen Dagblad, 10-4-1989; door A.F. van Zweeden, in NRC Handelsblad, 10-4-1989 en door J.J. van der Lee, in Socialisme en Democratie 47 (1990) 14 en 23: interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 12-9-1970; H. Amerika, 'De wapensmid van de vakbeweging. André Kloos (1922), Nederlands vakbondsleider', in Onze Jaren 45-70. Onder red. van A.F. Manning [e.a.] VII (Amsterdam 1974) 3327; Gerard Mulder [e.a.], De val van de Rode Burcht. Opkomst en ondergang van een krantenbedrijf (Amsterdam 1980); interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 24-5-1980; Ernest Hueting [e.a.], Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, 1906-1981 (Amsterdam 1983); Verheffend, vooruitstrevend, verstrooiend. Vijfenzeventig jaar 'Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs', 1925-2000. Onder red. van Daan Dijksman (Amsterdam 2000).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: ANEFO].

J. Bosmans


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013