Koch, Pieter Frans Christiaan (1901-1991)

 
English | Nederlands

KOCH, Pieter Frans Christiaan (1901-1991)

Koch, Pieter Frans Christiaan, schilder (Beek (Gld.) 15-7-1901 - Wassenaar 27-10-1991). Zoon van Pieter Frans Christiaan Koch, huisarts, en Wilhelmina Petronella van Leeuwen Boomkamp. Gehuwd op 7-5-1934 met jkvr. Hedwig Maria de Geer (1905-1988). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

afbeelding van Koch, Pieter Frans Christiaan

Pyke Koch groeide met drie veel oudere zusters op in een mooie oude villa in het Gelderse dorpje Beek waar zijn vader huisarts was. Het gezin was protestants, maar niet orthodox en had een brede culturele belangstelling, vooral voor muziek. Van moederszijde telde de familie verscheidene dominees en musici. Pyke speelde al jong vol overgave viool. Hij bezocht het gymnasium in het nabijgelegen Nijmegen, waar zijn medeleerlingen hem 'Pyke' noemden, een bijnaam die hij later als voornaam handhaafde. Als lastige puber werd hij echter al na enkele jaren naar een jongensinternaat gestuurd, eerst in Zetten, daarna in Zeist. In 1920 schreef hij zich in als student rechten aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij vrijwel zijn hele verdere leven zou blijven wonen. Hij werd lid van het Utrechtsch Studenten Corps en trad op als Stehgeiger in het studentenzigeunerorkest 'Zigane'. In die jaren ontstonden enkele belangrijke en duurzame vriendschappen, onder andere met de kunsthistoricus en musicus Hans Philips, met de jurist, medicus en latere schrijver Cola Debrot en met de tandarts Taecke Botke. Deze zou de belangrijkste verzamelaar van Kochs werk worden; hij bezat uiteindelijk bijna een kwart van diens kleine oeuvre.

In zijn studententijd maakte Koch soms tekeningen. Dat deed hij volgens zijn vrienden niet onverdienstelijk; er is alleen vrijwel niets bewaard gebleven om het te staven. In de zomer van 1927 wierp hij zich echter plotseling en zonder aanwijsbare reden met zoveel passie op het schilderen dat alles daarvoor moest wijken, ook de rechtenstudie die hij al bijna had voltooid. In 1928 debuteerde hij op de voorjaarstentoonstelling van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging 'De Onafhankelijken' met de twee eerste schilderijen die hij had gemaakt en waaraan hij maandenlang had gewerkt, Dolores' ontbijt en Vrouw met grammofoon. Critici waren zeer onder de indruk van het nieuwe, schijnbaar uit het niets naar voren gekomen talent. Hij cultiveerde trouwens ook zelf dit imago van de volkomen autodidact.

Toch was Koch schildertechnisch en kunsthistorisch niet helemaal een onbeschreven blad. Zo kreeg hij in die vroege jaren adviezen van de technisch zeer veelzijdige kunstenaar Erich Wichman en volgde hij colleges over schildermaterialen van de chemicus J. Zwikker aan het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht. Via tentoonstellingen en tijdschriften als Der Querschnitt en Variétés was hij enigszins op de hoogte van wat er internationaal in de beeldende kunst speelde: hij kende - althans van afbeeldingen - het grimmige realisme van Georg Grosz, Otto Dix en andere schilders van de 'Neue Sachlichkeit', en het Franse en Belgische surrealisme. In eigen land bewonderde hij het werk van Carel Willink en Charley Toorop. Hij kende laatstgenoemde al sinds zijn jongensjaren ook persoonlijk: zij was bevriend met zijn oudste zuster Minie en haar echtgenoot, de psychiater August Stärcke, een van de eerste Freudianen in Nederland. Koch was verder een gepassioneerd filmliefhebber. Als lid van de Utrechtse afdeling van de Filmliga zag hij de nieuwste films uit Rusland, Duitsland en Frankrijk.

Dit alles leverde Koch belangrijke impulsen voor zijn eigen werk. Hij ontwikkelde een schilderstijl die enerzijds extreem realistisch was in de weergave van materie zoals huid, stoffen en steen, anderzijds sterk geformaliseerd in de opbouw van de voorstelling, met figuren en objecten die frontaal in een ondiepe toneelachtige ruimte zijn geplaatst. Hoewel zijn figuren onrustbarend echt aandoen, zijn ze niet naar bestaande personen geschilderd, maar samengesteld uit geobserveerde details. Hetzelfde geldt voor de achtergronden. De schilderijen zijn dus een soort in de geest gevormde collages, waarvan de lassen onzichtbaar zijn gemaakt.

Omstreeks 1930 schilderde Koch bij voorkeur de rafelige randen van de geordende maatschappij: straatscènes in achterbuurten, een urinoir, kermistaferelen en prostituees. Met die thematiek stond hij dicht bij de genoemde Duitse voorbeelden Grosz en Dix, maar zijn inspiratie putte hij vooral uit de Duitse cinema. Voor Asta Nielsen, de grote diva van de stomme film, had hij een aan fetisjisme grenzende bewondering. In 1929 maakte hij een portret van deze filmster, met gifgroen gezicht, op basis van filmfoto's. Details van haar verschijning in verschillende filmrollen, de ogen, een hoed, een hand, keren terug in zijn indrukwekkendste vroege schilderijen, Bertha van Antwerpen en De schiettent, beide uit 1931.

De bijna oudmeesterlijke fijnschildertechniek die Koch zich in korte tijd had eigengemaakt, oogstte verbazing en bewondering, maar zijn thematiek werd vaak nogal schokkend gevonden. Misschien zat er aanvankelijk in zijn stellingname ook wel iets van studentikoze provocatie. Niettemin nam hij zijn kunstenaarschap buitengewoon serieus. Wat hij ambieerde was zoiets als de verbeelding van de moderne mens in al diens psychische complexiteit en ambiguïteit. Zo gaf hij de hoeren en kermisvrouwen op zijn schilderijen de allure van godinnen. Traditionele beeldsymboliek speelde in zijn werk een bescheiden rol. Veel belangrijker was het Freudiaanse gedachtegoed waarmee hij via zijn zwager Stärcke vertrouwd was geraakt, en de invloed van film en van literatuur. Les Chants de Maldoror (1869) van de Comte de Lautréamont was levenslang Kochs favoriete boek. Onder zijn vrienden telde hij meer schrijvers - Debrot, Jan Engelman, Martinus Nijhoff, Adriaan Roland Holst, Simon Vestdijk - dan schilders. De dichter Roland Holst gaf eens een treffende karakteristiek van zijn werk: 'Willink schildert: de wereld. Koch schildert: het leven'.

De schiettent, dat in 1931 door enkele Rotterdamse notabelen werd gekocht en geschonken aan Museum Boymans van Beuningen, vestigde Kochs reputatie, en hij kon voortaan hoge bedragen vragen voor zijn werk. Met Willink, Raoul Hynckes, Dick Ket en Wim Schuhmacher vormde hij de kern van het magisch realisme, de dominante stroming van de jaren dertig. Met die term was hij, in tegenstelling tot zijn collega's, niet ongelukkig. Jaren later definieerde Koch het magisch realisme als een kunst die bestaat bij de gratie van de dubbelzinnigheid: zij vertoont een wereld die van de gewone wereld is afgesneden door een subtiele, bijna onzichtbare snede met een scheermes, in plaats van, zoals volgens hem bij het surrealisme het geval was, met een bijlslag.

Tussen 1927 en 1931 had Koch een gestage productie van ongeveer vier schilderijen per jaar; veel meer was met zijn arbeidsintensieve, uiterst precieze techniek niet mogelijk. De schiettent was dan ook pas zijn vijftiende schilderij. Daarna daalde het tempo aanzienlijk en werd het niveau van zijn werk ook wat wisselvalliger. Dat is in feite de rest van zijn leven zo gebleven. Verspreid door de tijd zijn er telkens schilderijen ontstaan die niet onderdeden voor zijn vroege meesterwerken, maar hij heeft lange periodes gekend waarin hij fysiek en mentaal niet goed tot werken in staat was.

In 1934 trouwde Koch met de Utrechtse studente kunstgeschiedenis freule Heddy de Geer, dochter van de vooraanstaande CHU-politicus jonkheer Dirk Jan de Geer, die onder meer Tweede-Kamerlid, minister en tweemaal regeringsleider was. Het paar woonde een klein jaar in Den Haag, maar keerde toen terug naar het huis aan de Oude Gracht 341 in Utrecht, waar Koch eerder had gewoond en waar ook enkele van de genoemde bevriende schrijvers voor korte of langere tijd onderdak vonden.

In de jaren dertig valt in de kunst van Koch een groeiende bewondering te bespeuren voor Italiaanse renaissanceschilders, zoals Andrea Mantegna en Piero della Francesca. Hun werken kon hij in de jaren 1937-1939 ter plaatse bestuderen tijdens langdurige verblijven in Florence, waar zijn vrouw was gaan wonen - zij hield er een soort pension. In Italië werd ook zijn belangstelling voor het fascisme verder aangewakkerd. De kiem was misschien al gelegd toen hij eind jaren twintig omging met de romantisch-anarchistische fascist Erich Wichman. In de jaren dertig kwam daar een inspirerend contact bij met Ernst Voorhoeve, een oom van Kochs vrouw, die de leider in Nederland was van de rechts-nationalistische beweging Verdinaso. In zijn cultuuropvatting een aanhanger van de pessimistische geschiedfilosoof Oswald Spengler, en antidemocratisch en anticommunistisch in zijn politieke overtuiging, zag Koch in het fascisme dat door de Italiaanse dictator Benito Mussolini met zoveel elan werd uitgedragen, een toekomst voor het Oude Europa. Kochs bekende schilderij Zelfportret met zwarte band, dat uit 1937 dateert en in 1938 door de Utrechtse burgerij werd geschonken aan het honderdjarige Centraal Museum, wordt vaak gezien als een publieke bekentenis van zijn fascistische gezindheid, hoewel het de vraag is of het oorspronkelijk wel als zodanig was bedoeld.

Teruggekeerd in Nederland, liet Koch zich tijdens de Duitse bezetting aanvankelijk meeslepen door het nationaal-socialisme. In november 1940 werden de leden van Verdinaso en dus ook Koch opgenomen in de NSB (waartegen ze zich in de jaren dertig hadden verzet). In 1940 en begin 1941 publiceerde hij in het weekblad De Waag enkele artikelen over cultuurpolitiek onder nationaal-socialistische vlag. In januari 1941 reisde Koch met een kunstenaarsdelegatie naar Berlijn, waar een ontmoeting met de Duitse minister van Openbare Voorlichting en Propaganda, Joseph Goebbels, op het programma stond. Van die reis keerde hij, naar eigen zeggen, gedesillusioneerd terug. In april 1941 zegde hij zijn lidmaatschap van de NSB op. In 1942 verkocht hij nog wel een werk aan de overheid, de grote grisaille Het wachten, en in 1943 kwam nog een serie door hem ontworpen postzegels met Germaanse tekens uit. Van een actieve inzet voor de nationaal-socialistische cultuurpolitiek is in die jaren echter geen sprake meer geweest, en hij trad ook niet met nieuw of oud werk in de openbaarheid: op tentoonstellingen werden alleen het zelfportret en de grisaille geëxposeerd, die in overheidsbezit waren. Zijn navrante vroege werk maakte hem ook niet het meest geschikt om als boegbeeld voor de Nieuwe Orde te dienen. Koch leefde en werkte de laatste jaren van de bezetting tamelijk teruggetrokken. De kleine schilderijtjes die hij maakte, a-typische maar zeer fraaie vruchtenstillevens en sterrenbeelden, gebruikte hij vooral als ruilwaar voor voedings- en genotmiddelen. Uit correspondentie met vrienden valt op te maken dat hij ten aanzien van fascisme en nationaal-socialisme inmiddels wel van inzicht was veranderd.

Na de oorlog nam Koch langzaam weer de draad op. In 1950, rijkelijk laat dus en pas na deelname in 1949/50 aan tentoonstellingen in binnen- en buitenland, onder andere aan de Biennale in Venetië, werd hij vanwege zijn handelwijze tijdens de bezetting door een ereraad alsnog bestraft met een tentoonstellingsverbod van een jaar. Zijn fascistische sympathieën bleven nadien als een schaduw over elk publiek optreden hangen en beïnvloedden de interpretatie van zijn werk, zelfs met terugwerkende kracht. Was zijn weergave van mensen op schilderijen zoals Bertha van Antwerpen en De schiettent vroeger al hard en meedogenloos genoemd, na de oorlog werden die kwalificaties vaak verbonden met zijn politieke stellingname. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen Koch in 1955 in het Amsterdamse Stedelijk Museum een kleine eenmanstentoonstelling had. Uit de recensies stelde hij zelf een gestencilde bloemlezing samen. Boven een van de secties plaatste hij het bitse motto: 'Pyke Koch: is he human?'

Niet alleen Koch, ook Willink en andere coryfeeën van het magisch realisme ondervonden in die tijd, waarin abstracte kunst domineerde, een flinke neergang in de waardering voor hun werk. Maar vanaf de jaren zestig groeide de belangstelling weer gestaag, ook internationaal. Op grote buitenlandse overzichten van de Europese kunst van de jaren twintig en dertig of van de verschillende vormen van realisme uit die periode, waren de Nederlandse magisch-realisten steevast vertegenwoordigd. Koch was echter van de groep Nederlandse schilders de enige van wie ook het recente werk hoog werd aangeslagen en door musea werd gekocht, al leek het ver af te staan van de actualiteit.

In de naoorlogse periode werd het werk van Koch lichter en kleuriger. Tot de hoogtepunten behoren enkele portretten van de bevriende jkvr. J.C. van Boetzelaer, die Koch omstreeks 1950 schilderde en die een heel directe relatie tonen met de Italiaanse portretkunst van een Pisanello of Piero della Francesca. In de loop van de jaren vijftig hernam hij soms zijn vroege werk, althans wat thematiek betreft. Door de verbetering van zijn gezondheidstoestand lukte het hem ook om het tempo weer wat op te voeren. Bertha van Antwerpen keerde, na een afwezigheid van enkele tientallen jaren, terug in een van de figuren op het magistrale schilderij Vrouwen in de straat uit 1962-1964, dat ooit een Engelse bezoeker aan Kochs atelier de uitroep 'What royalties!' ontlokte, zoals de schilder met genoegen memoreerde. De vrouw uit De schiettent lijkt te zijn gereïncarneerd in De contorsioniste uit 1955-1963 en De grote contorsioniste uit 1957, terwijl Mercedes de Barcelona een opvolgster heeft gekregen in de vrouw van Het signaal uit 1975. Ook een vooroorlogs schilderij met een gezicht op een formeel aangelegde Florentijnse tuin gaf decennia later aanleiding tot twee nieuwe versies, namelijk het prachtige elegische Souvenir d'un songe uit 1966 en Extase uit 1967.

Bij de tentoonstelling van Kochs werk in het Amsterdamse Stedelijk Museum in 1972 waren veel jonge kunstenaars - zelf geen realisten - vol bewondering voor de intensiteit van zijn schilderijen en voor de meticuleuze zorg die hij had besteed aan de presentatie ervan: de plaatsing op de wanden, de bepaling van de achtergrondkleur en de positionering van de schilderijen ten opzichte van het invallende daglicht, om de beleving optimaal te maken. De tentoonstelling was bedoeld als een overzicht van het gehele oeuvre, maar telde toch slechts 24 schilderijen, ontstaan over een periode van 43 jaar. Dat was geheel conform Kochs eigen wens: hij was onverbiddelijk in zijn zelfkritiek.

In 1982 voltooide Koch de grote versie van De koorddanser, een soort verhuld zelfportret, waarbij hij als een oude circusartiest in een lege kamer zijn act op het slappe koord nog eens uitvoert. Het was een mooi laatste schot, vond de schilder ook zelf. Nieuw werk durfde hij niet goed meer aan, bang voor de klap die een mislukking zou geven. Hij gaf het schilderen dus ruim voor zijn dood in 1991, op negentigjarige leeftijd, op. De laatste jaren leed hij aan de ziekte van Alzheimer.

Het totale oeuvre van Koch - over een periode van 55 jaar - telt slechts zo'n 120 schilderijen en 65 tekeningen. Daarnaast ontwierp hij in opdracht postzegels - die in de wereld van de filatelie zeer worden geprezen - sluitzegels en ex-libris, theaterdecors, enkele interieurs en de lantaarns die de Utrechtse binnenstad sieren. Ondanks zijn geringe productie kon hij er van bestaan: hij was de duurste schilder van Nederland, en bovendien leefde hij sober, geheel geabsorbeerd door zijn werk.

In terugblik kan Pyke Koch worden gezien als een van de belangrijkste Nederlandse schilders van de twintigste eeuw. Zijn kunst is indringend en rijk geschakeerd: uitdagend, soms hard en cru, maar ook vol ironie en humor, en soms sentiment en tederheid. Enerzijds spiegelt ze daarmee de complexiteit van zijn karakter, anderzijds echter onttrekt ze zich door haar gelaagdheid en ambiguïteit aan de eenduidige autobiografische lezing die auteurs veelal van zijn schilderijen geven. Koch vond zelf dat het kunstwerk veel belangrijker is dan de maker; dat deze als het ware achter zijn werk moet verdwijnen en geen dwingende betekenis moet opleggen, maar alle ruimte moet laten voor de interpretatie en de beleving van de toeschouwer. Conform die artistieke overtuiging meed hij de openbaarheid. Hij was vaak zelfs niet aanwezig bij openingen van tentoonstellingen waaraan hij deelnam en gaf geen interviews. Bij een eerste ontmoeting wekte hij eerder de indruk van een wat gereserveerde heer van stand dan van een artiest. In de omgang deed hij zich echter kennen als een boeiende persoonlijkheid, gevoelig, intelligent, geestig, met een uitzonderlijk scherp waarnemingsvermogen en psychologisch inzicht, maar bovenal met een volstrekte overgave aan zijn kunst.

A: Archivalia betreffende Koch berusten in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie en in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, beide te 's-Gravenhage.

P: Zie voor een bibliografie van Kochs eigen geschriften en de oeuvrecatalogus van zijn beeldende werk de onder L genoemde tentoonstellingscatalogus Pyke Koch (Rotterdam 1995), 201-263, 278.

L: J. Engelman, Pyke Koch (Amsterdam 1941); C. Blotkamp, Pyke Koch (Amsterdam 1972); C. Debrot, 'Pyke Koch. Van close-up tot long-shot', in Tirade 19 (1975) 578-584; Annemiek Ouwerkerk en Louis van Tilborgh, Een schilderij centraal. Zelfportret met zwarte band van Pyke Koch [Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum] (Utrecht 1980); C. Blotkamp, Pyke Koch [Tentoonstellingscatalogus Institut néerlandais in Parijs e.a.] (Parijs [etc] 1982-1983); Louis van Tilborgh, 'Freudian motifs in the oeuvre of Pyke Koch', in Simiolus 15 (1985) 131-150; J. Steen, 'Magisch Realisten en tijdgenoten', in Magisch Realisten en tijdgenoten in de verzameling van het Gemeentemuseum Arnhem. Onder red. van Jan Brand en Kees Broos [Tentoonstellingscatalogus] (Arnhem [etc.] 1992) 4-44; Pyke Koch. Schilderijen en tekeningen / Paintings and drawings [Tentoonstellingscatalogus Museum Boymans van Beuningen] (Rotterdam 1995); Pyke Koch. Réalisme magique aux Pays-Bas [Tentoonstellingscatalogus Musée cantonal des Beaux-Arts te Lausanne] (Lausanne 1995); Fresco's & Fellini. Pyke Koch geïnspireerd door Italië [Tentoonstellingscatalogus Frisia Museum] (Spanbroek 2004).

I: Pyke Koch. Schilderijen en tekeningen / Paintings and drawings [Tentoonstellingscatalogus Museum Boymans van Beuningen] (Rotterdam 1995) afbeelding tegenover titelblad [Koch begin jaren vijftig].

Carel Blotkamp