Laqueur, Ernst (1880-1947)

 
English | Nederlands

LAQUEUR, Ernst (1880-1947)

LAQUEUR, Ernst, farmacoloog en medicus (Obernigk (Duitsland) 7-8-1880 - Oberwald-Gletsch (Zwitserland) 19-8-1947). Zoon van Siegfried Laqueur, koopman, en Anna Levy. Gehuwd op 1-4-1905 met Margarethe Löwenthal (1883-1959). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren. Bij wet van 15-12-1932 (Staatsblad nr. 610) tot Nederlander genaturaliseerd.

afbeelding van Laqueur, Erns

Ernst Laqueur groeide met twee oudere broers op in een welvarend joods gezin in het plaatsje Obernigk in Silezië. Hij bezocht het gymnasium in het nabijgelegen Breslau, waarna hij geneeskunde studeerde in Heidelberg en Breslau. In juli 1904 behaalde hij zijn artsexamen, en in februari 1905 promoveerde hij aan de universiteit van de laatstgenoemde stad op een onderzoek naar het eiwit caseïne (kaasstof). In datzelfde jaar trad hij in het huwelijk met zijn nicht, de fabrikantendochter Margarethe Löwenthal.

Zijn joodse afkomst zei Laqueur niet veel. Hij voelde zich meer Duitser dan jood en liet zich in maart 1906 met zijn vrouw en pas geboren dochter dopen in de Evangelische Kerk, omdat hij van mening was dat op die manier de bestaande scheidslijnen tussen joden en Duitsers waren te overbruggen. Het jodendom had naar zijn mening slechts in religieuze zin betekenis, al zou zijn verdere levensloop, ook in professionele zin, eerder een illustratie van het tegendeel blijken te zijn.

Laqueur vervulde diverse betrekkingen als assistent en privaatdocent in de fysiologie en farmacologie aan de universiteiten van Heidelberg, Königsberg en Halle. Onenigheid met zijn hoogleraar droeg ertoe bij dat het gezin - er waren inmiddels twee kinderen geboren en er zouden er nog drie volgen - in 1912 naar Groningen verhuisde. Daar werd Laqueur aan de Rijksuniversiteit aangesteld als assistent bij de fysioloog H.J. Hamburger. Diens nieuwe fysiologisch laboratorium genoot grote vermaardheid en was een trekpleister voor talentvolle onderzoekers.

In 1914 werd er in Groningen voor Laqueur een lectoraat in de biologie ingericht, dat hij echter maar korte tijd bekleedde. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meldde hij zich namelijk als arts-vrijwilliger bij het Duitse leger aan, waarna hij in diverse regimenten diende. In 1916 werd hij door de legerleiding naar Berlijn gestuurd als docent aan de Heeresgasschule. Samen met de fysioloog en farmacoloog Rudolf Magnus verrichtte hij aan de Kaiser Wilhelm Akademie bovendien onderzoek naar oorlogsgassen en de behandeling van gasvergiftiging. Zij publiceerden hierover later uitvoerig in het Zeitschrift für die gesamte experimentelle Medizin (13 (1921) 31-179 en 200-290).

In de zomer van 1917 volgde overplaatsing naar Gent in het door de Duitsers bezette België, waar Laqueur werd benoemd tot officier van gezondheid aan het oorlogshospitaal. Tevens kreeg hij per 31 augustus 1917 een aanstelling als hoogleraar farmacologie - later ook fysiologie - aan de medische faculteit van de Vlaamsche Hoogeschool. De oorspronkelijke (Franstalige) universiteit te Gent had in 1914 haar deuren gesloten, maar was twee jaar later door Vlaamse activisten met hulp van de Duitse bezetters als (Nederlandstalige) Vlaamsche Hoogeschool heropend. Na de oorlog werd tegen de docenten, onder wie Laqueur, een proces gevoerd. In 1920 zou hij wegens hoogverraad tot vijftien jaar tuchthuis worden veroordeeld. Dat gebeurde toen bij verstek, aangezien Laqueur nog vóór het einde van de oorlog een tyfusbesmetting had opgelopen en in november 1918 door zijn vrouw mee was teruggenomen naar Duitsland.

Na zijn herstel ontving Laqueur het aanbod aan de Universiteit van Amsterdam te komen werken, als assistent van de pas benoemde hoogleraar Isidore Snapper, een bekende van hem uit de Groningse tijd. Laqueur accepteerde het aanbod, en in 1919 vertrok hij met zijn gezin naar Amsterdam. Reeds een jaar later nam Laqueur een van de onderdelen van Snappers leerstoel over, te weten de geneesmiddelenleer. In dit vak werd hij per 1 november 1920 in Amsterdam benoemd tot gewoon hoogleraar. In 1923 kreeg hij bovendien de beschikking over een eigen onderzoeksgebouw: het Pharmaco-therapeutisch laboratorium aan de Polderweg in Amsterdam-Oost.

Ongeveer terzelfder tijd slaagden twee Canadese onderzoekers, Fred Banting en Charles Best, er voor het eerst in uit de dierlijke pancreasklier een stof te extraheren die onmisbaar bleek te zijn voor een normaal verloop van de suikerstofwisseling. Deze stof, insuline genoemd, vond als geneesmiddel al spoedig toepassing in de behandeling van suikerziekte en stimuleerde verder onderzoek naar de bereiding van dit soort substanties - hormonen - uit dierlijk materiaal. Aan de Polderweg begon men direct in 1923 met de productie en de ijking van insulinepreparaten. Laqueur was daarmee de eerste in Europa die insuline voor klinische toepassing wist te produceren.

Intussen was Laqueur in contact gekomen met de fabrikant Salomon van Zwanenberg, directeur van Zwanenberg's Slachterijen en Fabrieken in Oss, die de mogelijkheid om de klieren en organen van geslachte dieren te gebruiken voor geneeskundige doeleinden verder wilde exploreren. Van Zwanenberg en Laqueur richtten daartoe - samen met de wiskundige J.F. van Oss, die het contact tussen hen beiden tot stand had gebracht - in 1923 de NV Organon op, een commercieel bedrijf 'voor de bereiding van orgaanpreparaten op wetenschappelijke grondslag'. De in Amsterdam begonnen insulineproductie werd naar Oss verplaatst en vormde aanvankelijk de belangrijkste bron van inkomsten van Organon. Maar met de isolatie van nieuwe hormonen en vitaminen werden de producten van Organon gevarieerder, en het farmaceutisch bedrijf groeide uit tot een bloeiende onderneming.

Ook in andere landen ontstonden in de eerste helft van de 20ste eeuw vruchtbare samenwerkingsverbanden tussen universitaire laboratoria, de vleesverwerkende industrie en farmaceutische bedrijven, waarbij de eerste wetenschappelijke onderzoeksresultaten inbrachten, de tweede garant stond voor de beschikbaarheid van klieren en organen, en de derde zich toelegden op de productie van geneesmiddelen. In Nederland was Laqueur in dit opzicht een pionier, die niet door toeval of door omstandigheden in deze richting werd geduwd, maar uit volle overtuiging. De 'symbiose tusschen wetenschap en industrie' (Ongepubliceerde rede) koesterde hij als een ideaal, ook al stuitte dit ideaal toentertijd in academische kringen nog op grote tegenstand en wantrouwen. Ook in de Amsterdamse gemeenteraad en het college van curatoren werden meermalen kritische vragen gesteld over zijn commerciële connecties.

Laqueur was - met een onderbreking in de periode van 1923 tot 1927 - lid van de raad van beheer van Organon. Als wetenschappelijk adviseur was hij verantwoordelijk voor de ijking van de producten van het bedrijf - de vaststelling van de hoeveelheid werkzame stof - en de klinische toetsing. Ook anderszins had Laqueur grote invloed. Zo had hij onder andere laten vastleggen dat tien procent van de nettowinst van het bedrijf moest worden besteed aan wetenschappelijk onderzoek.

Laqueurs universitaire laboratorium profiteerde daar uiteraard van. Het was voor de aanschaf van apparatuur en de aanstelling van personeel niet langer volledig afhankelijk van gemeentelijke subsidies. Laqueur en zijn medewerkers wisten deze gunstige omstandigheden ten volle te benutten; ze bevonden zich in de voorhoede van het endocrinologisch onderzoek en genoten grote bekendheid in buitenlandse wetenschappelijke kring. In de internationale wedloop om de ontdekking van hormonen was Laqueurs groep in 1925 bij de isolatie van het vrouwelijke hormoon - door hem 'menformon' gedoopt, later bekend als oestrogeen - net iets later dan een groep concurrerende onderzoekers. Het mannelijke hormoon testosteron werd in 1935 wel als eerste aan de Amsterdamse Polderweg uit stierentestikels geïsoleerd en chemisch gedetermineerd.

De reputatie van Laqueur maakte hem tot een veelgevraagd spreker. In de jaren dertig werd hij een aantal keren uitgenodigd voor tournees langs universiteiten in de Verenigde Staten en hield hij geregeld lezingen en voordrachten in Europese steden. In Amsterdam riepen verder de gebruikelijke professorale plichten. Daarnaast was hij actief in een aantal steuncomités voor vluchtelingen uit Duitsland en Centraal Europa.

De opkomst van het nationaal-socialisme in zijn vaderland deed Laqueur besluiten zijn Duitse nationaliteit op te geven. Eind 1932 werd hij tot Nederlander genaturaliseerd. 'Ik was in de laatste tien jaren overtuigd', schreef hij in 1941 in een redevoering voor Organon, 'dat voor mijn kinderen en mij Holland het land was, waaraan wij ons geheel moesten geven, omdat hier nog aanwezig was, waarom ik ten deele het vroegere Duitschland heb lief gehad' (Ongepubliceerde rede). Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog achtte hij het zijn plicht in Nederland te blijven. Het scheepsbiljet voor de Verenigde Staten, waar hij op 30 april 1940 een buitenlandse lezingentoer zou beginnen, liet hij dan ook ongebruikt.

Onder de Duitse bezetting werd Laqueur, tezamen met de andere joodse hoogleraren, op 23 november 1940 uit zijn functie ontheven en per 1 maart 1941 ontslagen. Ook de toegang tot zijn laboratorium werd hem ontzegd. Het als 'joodse onderneming' aangemerkte bedrijf Organon kwam onder beheer te staan van de Berlijnse firma Schering AG. Laqueur werd onder druk gezet zijn aandelenpakket (17,5 procent) te verkopen. Hij was daartoe bereid in ruil voor emigratie van hem en zijn gezin, maar de pogingen hiervoor toestemming te krijgen liepen uiteindelijk op niets uit.

Laqueur bracht de bezettingsjaren in Nederland door, vrijgesteld van het dragen van de davidster. Wat daarbij precies de doorslag heeft gegeven - aanbevelingsbrieven van vooraanstaande personen, zijn verdiensten en onderscheidingen als Duits militair tijdens de Eerste Wereldoorlog, zijn wetenschappelijk aanzien en zijn internationale contacten, het feit dat hij zich in 1906 in de Evangelische Kerk had laten dopen of nog andere factoren - is niet goed uit te maken. Wel werden twee van Laqueurs gehuwde dochters met hun gezin respectievelijk joodse echtgenoot naar het concentratiekamp Bergen-Belsen gedeporteerd. Beiden overleefden de oorlog, maar zijn oudste dochter bezweek kort na de bevrijding alsnog aan tyfus, evenals haar man.

Behalve met deze persoonlijke verliezen werd Laqueur na de bevrijding geconfronteerd met de sterke verwijdering tussen hemzelf en de Van Zwanenberg-tak in de leiding van Organon, die tijdig uit Nederland had weten weg te komen en met krachtige anti-Duitse gevoelens was teruggekeerd. Mede vanwege de 'voorkeursbehandeling' die Laqueur gedurende de bezettingsjaren had gekregen, werd hij met wantrouwen en reserve tegemoet getreden. Ook de positie van Laqueurs zoon in het bedrijf was een bron van conflict.

Tegelijkertijd ontving Laqueur uit het buitenland vele uitnodigingen en blijken van waardering door vakgenoten, zoals de toekenning van de Zweedse Berzelius Medaille en de uitnodiging tot het houden van de prestigieuze Harvey Lecture in Los Angeles, beide in 1946. Tijdens zijn daaropvolgende reis door Noord- en Zuid-Amerika dwong ziekte hem in Buenos Aires een zware operatie te ondergaan, die hem enkele maanden in Argentinië hield. Na zijn terugkeer in Nederland liep het conflict binnen Organon verder op. Nog voordat hij zijn loopbaan opnieuw richting kon geven, overleed Laqueur in 1947 op 67-jarige leeftijd tijdens een vakantie in Zwitserland.

Ernst Laqueur is te beschouwen als een van de grondleggers van de moderne endocrinologie. Als onderzoeker gaf hij bovendien gestalte aan enkele belangrijke vernieuwingen die zich in het natuurwetenschappelijk (laboratorium)onderzoek aan het voltrekken waren. Ten eerste wat betreft de samenwerking tussen universiteit en industrie, een samenwerking die Laqueur als een der eersten exploreerde en die in de naoorlogse periode een geweldige vlucht zou nemen. Ten tweede wat betreft de organisatie van het wetenschappelijk werk. In Laqueurs laboratorium had de soloarbeid van individuele onderzoekers plaatsgemaakt voor het groepsgewijze onderzoek. Artsen, chemici, biologen en farmaceuten werkten er samen. De wetenschappelijke successen van het laboratorium aan de Polderweg waren de prestaties van een team; ook in dit opzicht was het laboratorium van Laqueur zijn tijd vooruit. Laqueur zelf komt uit alles wat er over hem is nagelaten minder naar voren als een typische geleerde dan als een goede en creatieve manager. Zijn laboratorium dreef voor een belangrijk deel op zijn grote organisatorische talenten en op zijn vermogen de juiste mensen in zijn groep op te nemen.

A: Het persoonlijk archief van E. Laqueur is in familiebezit. Documentatiedossier-E. Laqueur in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam. Bedrijfsarchief Organon te Oss [hierin o.a. biografisch getinte ongepubliceerde rede]. Dossier-Laqueur in German and Jewish Intellectual Emigré Collection in University at Albany (State University of New York).

P: Behalve enkele tientallen - veelal met anderen geschreven - artikelen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde o.a. samen met Antonie Grevenstuk, Insulin. Seine Darstellung, physiologische und pharmakologische Wirkung mit besonderer Berücksichtigung seiner Wertbestimmung (Eichnung) (München 1925); samen met anderen, De endocrine ziekten en haar orgaan- en hormoontherapie (2 dln.; Leiden [etc.] 1935); samen met anderen, Hormonologie. Phsysiologie en pharmacologie van de hormonen: klinische toepassing van hormoon- en orgaanpreparaten (Amsterdam 1948).

L: Behalve necrologieën o.a. door S.E. de Jongh, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 91 (1947) 2406-2408, door M. Tausk, in Het Hormoon 12 (1947) 3-6 en door Ina E. Uyldert, in Amsterdamsche Studenten-Almanak voor het jaar 1948 (Amsterdam z.j.) 100-103: Marius Tausk, Organon. De geschiedenis van een bijzondere Nederlandse onderneming (Nijmegen 1978); Erik L. Noach, 'Pharmacology in the Netherlands'. T.g.v. het XIth International Congress of Pharmacology: Amsterdam, The Netherlands, 1-6 July, 1990 (Amsterdam 1990); Nelly Oudshoorn, 'Laqueur en Organon. Het universitaire laboratorium en de farmaceutische industrie in Nederland', in Gewina 22 (1999) 12-22; Peter Jan Knegtmans, 'Laqueur, onderzoeksleider en ondernemer', in Tot nut en eer van de stad. Wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Onder red. van P.J. Knegtmans en A.J. Kox (Amsterdam 2000) 90-94.

I: Marius Tausk, Organon. De geschiedenis van een bijzondere Nederlandse onderneming (Nijmegen 1978) 12.

Annet Mooij


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013