Rengelink, Jan Willem (1912-1999)

 
English | Nederlands

RENGELINK, Jan Willem (1912-1999)

RENGELINK, Jan Willem, omroepbestuurder (Winterswijk 10-10-1912 - Hilversum 12-4-1999). Zoon van Gerrit Rengelink, textielarbeider en vakbondsbestuurder, en Gesiena Hendrika Roeterink, fabrieksarbeidster. Gehuwd op 25-5-1938 met Sophia de Brave (geb. 1915). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.

afbeelding van Rengelink, Jan Willem Wim Rengelink was het middelste kind in een relatief arm gezin met vier kinderen in Winterswijk, van wie er een op jonge leeftijd overleed. Zijn vader was een textielarbeider die via de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de moderne vakbeweging een nieuw bestaan opbouwde. Toen Gerrit Rengelink in 1920 bezoldigd voorzitter werd van de Algemeene Nederlandsche Bond van Textielarbeiders, verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Wim de vijfjarige-HBS volgde, maar nooit afmaakte. Op vijftienjarige leeftijd begon hij als jongste bediende op het partijkantoor van de SDAP. Via cursussen bij de marxistische socioloog Rudolf Kuyper schoolde de jonge Rengelink zich verder in sociaal-economische vraagstukken. In het praktische werk voor de SDAP ontwikkelde hij een onmiskenbaar journalistiek en organisatorisch talent. Zo was hij in 1935 secretaris van de SDAP-commissie die het Plan van de Arbeid ontwikkelde. In 1936 werd hij redacteur van het aan de partijpropaganda gebonden colportageweekblad Vrijheid, Arbeid, Brood!. In datzelfde jaar verloofde hij zich met een collega op het SDAP-kantoor, Fiet de Brave. Het in 1938 gesloten huwelijk zou meer dan zestig jaar, tot aan Rengelinks dood, duren.

Toen de SDAP onder voorzitter Koos Vorrink zich eind juli 1940 weigerde uit te leveren aan het Duitse bezettingregime en de partij spoedig daarop werd geliquideerd, sloot Rengelink zich met een groot aantal andere sociaal-democraten kortstondig aan bij de Nederlandsche Unie. Hij zag daarin een mogelijkheid om - zoals hij later in zijn (ongepubliceerde) autobiografie schreef - 'mijn Nederlanderschap en afkeer van het nationaal-socialisme te tonen (…) zonder mijn trouw aan de SDAP te verloochenen'. Deze stap leidde echter tot een breuk met Vorrink, die de Unie en haar leiders diep wantrouwde.

In het najaar van 1940 raakte Rengelink ook betrokken bij enkele bescheiden verzetsactiviteiten van het Comité voor Vrij Nederland. Begin februari 1941 werd hij gearresteerd en in mei tot negen maanden tuchthuis veroordeeld wegens het verspreiden van een pamflet waarin tot sabotage werd opgeroepen. Rengelink zat zijn tijd uit in een Duitse gevangenis in Coesfeld bij Münster. Na zijn terugkeer ging hij werken als kassier en personeelsfunctionaris op het Centraal Brouwerijkantoor.

Spoedig raakte Rengelink weer betrokken bij het verzet. Daar toonde hij opnieuw zijn grote organisatorische gaven. Voor de verzetsorganisatie de Vrije Groepen Amsterdam ontplooide hij tal van activiteiten, zoals spionage, bevoorrading van verzetsgroepen, het verzorgen van onderduikplaatsen, de vervaardiging van het illegale blad Vrije Gedachten en het vervalsen van bonkaarten en persoonsbewijzen. Een deel van de bezettingsjaren leefde hij gescheiden van zijn vrouw, die vanwege haar joodse achtergrond een andere identiteit had aangenomen en via bemiddeling van de vroegere directeur van het wetenschappelijk bureau van de SDAP Hein Vos een betrekking had gekregen als secretaresse van de Octrooiraad.

Op verzoek van dezelfde Hein Vos werd Rengelink direct na de bevrijding, in juli 1945, hoofd Voorlichting van de Algemene Commissie voor Wederopbouw en Volkshuisvesting, waaruit eind februari 1947 het departement van Wederopbouw en Volkshuisvesting voortkwam. Deze stap - die ook een verhuizing van Rengelinks gezin naar Den Haag inhield - leek een breuk met de socialistische beweging, maar dat was het zeker niet. In het wederopbouwwerk kwamen immers vele sociaal-democraten tot innige samenwerking, en dat leidde soms tot curieuze taferelen. Zo schreef de rijksambtenaar Rengelink de propagandabrochure Woningen, woningen, woningen (1949) over het volkshuisvestingsbeleid van minister en partijgenoot J. in 't Veld. Deze brochure werd echter uitgegeven door de Partij van de Arbeid (PvdA), de partij waarvan Rengelink vanaf het begin lid was

In 1949 kreeg Rengelink het aanbod om secretaris van de PvdA te worden als opvolger van Kees Woudenberg, die met pensioen zou gaan. Maar hij verkoos een andere, naar zijn mening meer uitdagende en gevarieerde, nieuwe functie. Op 1 december 1949werd Rengelink bezoldigd bestuurslid van de socialistische omroepvereniging VARA. Een verhuizing naar Hilversum - in september 1950 - was daarvoor noodzakelijk. In het nieuwe VARA-bestuur hadden, naast voorzitter Jaap Burger - van 1952 tot 1962 tevens fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer - , ook J.B. Broeksz en J.W. Lebon zitting. Met hen had Rengelink, behalve eenzelfde achtergrond, bestuurlijk talent en een ongekend arbeidsethos, een rotsvast socialistisch geloof in een betere toekomst gemeen. Samen vormden zij een ijzersterk kwartet, dat tot ver in de jaren zestig niet alleen de VARA, maar ook de gehele Nederlandse omroep zou domineren.

In omroepkwesties koos Rengelink principieel stelling tegen commerciële omroep. Hij geloofde stellig in de leidende rol van omroepverenigingen bij het opbouwen en instandhouden van een cultuur die op beschavingsidealen was gebouwd. Zo schreef hij in het programmablad van de VARA, De Radiogids, van 24 december 1949 over de socialisten, die samen met christenen 'het gemeenschappelijk beginsel van vrijheid, menselijke waardigheid, gemeenschapszin en vrede' koesterden. Hij beklemtoonde daarbij dat er niet alleen programma's moesten worden gemaakt die tegemoetkwamen aan de wens van de grootst mogelijke publieksgroep. 'Want de VARA is meer dan een amusementsfabriek. Hoe groot de betekenis van verpozing en ontspanning ook moge zijn, de VARA heeft een hogere roeping. Zij moet en wil dag aan dag werkzaam zijn aan de geestelijke vernieuwing, die in deze dynamische tijd nodig is'.

Hoewel Rengelink zich ook bemoeide met de radio-uitzendingen - zoals het populaire familieprogramma Showboat op de zaterdagavond - , was hij bij de VARA vooral aangesteld om de komst van de televisie mede vorm te geven. De ontwikkeling hiervan was door de Duitse bezetting gestagneerd, maar het bedrijfsleven - met de NV Philips' Gloeilampenfabrieken voorop - drong na de bevrijding aan op een snelle start. Rengelink manifesteerde zich met veel elan in de commissies die probeerden de positie van de omroepverenigingen ook bij dit nieuwe medium te waarborgen. Om die reden werd hij op 31 mei 1951 secretaris van de Nederlandse Televisie Stichting (NTS), het samenwerkingsverband van de vier grote omroepen.

Op 2 oktober 1951 verzorgde de NTS de eerste experimentele uitzending vanuit Studio Irene in Bussum, waarna spoedig uitzendingen van de afzonderlijke omroepen volgden. Toen het 9 oktober 's avonds de beurt was aan de VARA, toonde Rengelink begrip voor degenen die wezen op het risico van 'culturele vervlakking'. In een drie dagen tevoren aan de VARA-radiorubriek Dingen van de Dag gegeven interview verklaarde hij dat 'wij beginnen met televisie, bezield met de bedoeling er toch wat beters van te maken. En zoekend en tastend zullen wij onze weg moeten vinden'.

Later in 1951 zag Rengelink tijdens een reis door de Verenigde Staten welke enorme vlucht televisie in dat land al had genomen. Hij kwam met tal van goede programma-ideeën terug, maar zag ook vele uitzendingen waarvan hij zich voornam dat die nooit onder zijn leiding op de Nederlandse televisie te zien zouden zijn, zoals bijvoorbeeld bokswedstrijden en quizprogramma's met buitensporige prijzen. Mits met een richtinggevend idee gemaakt, kon de televisie in zijn ogen de horizon van kijkers verbreden en de Europese samenwerking bevorderen. Rengelink zag het als zijn voornaamste bestuurlijke taak ruimte te maken voor creatieve programmamakers die aan dergelijke cultuuridealen vorm en inhoud zouden kunnen geven.

Na een aarzelende start groeide de televisie vanaf 1960 uit tot een medium dat de radio verre zou overvleugelen. Vooral als programmacommissaris van de NTS - sinds 1969 de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) - stond Rengelink aan de wieg van vele nieuwe programma's. De twee belangrijkste waren ongetwijfeld het NTS Journaal, dat op 5 januari 1956 voor het eerst de lucht in ging, en Sport in Beeld, dat drie jaar later, op 5 april 1959, begon. Voor beide programma's had Rengelink jarenlang bij de omroepverenigingen moeten pleiten. Hij won dit gevecht met het argument dat een gezamenlijke aanpak van een nieuws- en sportprogramma een zodanig groot publiek naar de televisie zou trekken dat de programma's van de omroepen beter zouden worden bekeken. In tegenstelling tot vele andere omroepbestuurders was hij er zodoende van overtuigd dat het voortbestaan van het verzuilde omroepbestel het best gediend was met een sterk samenwerkingsverband. Dankzij behendig bestuurlijk laveren slaagde Rengelink erin de redacties van het Journaal en Sport in Beeld meer vrijheden te geven ten opzichte van omroepverenigingen.

In de loop der jaren nam Rengelinks begrip voor de noden van de NTS toe. Op 1 oktober 1964 trad hij zelfs met veel stampei af als programmasecretaris van de NTS, nadat de omroepen - waaronder zijn eigen VARA - hadden geweigerd akkoord te gaan met zijn voorstellen om de NTS een eigen programmastaf te geven. De actie had succes. De NTS kreeg haar eigen staf en Rengelink keerde op 22 december 1965 terug in zijn oude positie. Het dagblad De Telegraaf wees in een commentaar over deze kwestie op de invloed die Rengelink inmiddels had verworven: 'Ondanks zijn heerschappij over de VARA en ondanks zijn sleutelpositie in de NTS probeert J.W. Rengelink zijn invloed uit te breiden. De NTS, zo meent hij, moet worden uitgebouwd tot een meer zelfstandige tv-omroep, met een grotere staf, eigen uitvoerende kunstenaars en medewerkers en meer eigen programma's. De NTS als nieuwe zuil. Twee zuilen voor Rengelink. Zo bestiert deze machtige man het bestel. Hij is bekwaam, degelijk en toegewijd, maar ook saai, fantasieloos en zonder de flonkering van enige artisticiteit. Deze SDAP'er van de oude stempel heeft een roeping: hij wil het hele omroepbestel in dienst stellen van zijn overtuiging'.

Rengelink als superbestuurder in de omroep, dat was een observatie die vaker werd gemaakt en die niet zonder een grond van waarheid was. In de jaren zestig had hij immers een reeks bestuurlijke taken bij NOS en VARA in zich verenigd, die hem tot de spil van het omroepbestel maakten. Ook zijn internationale contacten waren fenomenaal uitgebreid, want Rengelink wilde televisie inzetten om wederzijds begrip in Europa te bevorderen. In de European Broadcasting Union (EBU), het samenwerkingsverband van publieke omroepen in (West-)Europese landen, stond hij onder meer aan de wieg van de Eurovisie-uitzendingen en de dagelijkse nieuwsuitwisseling van televisiejournaals.

Gezien zijn bestuurlijke spilfunctie in de Nederlandse omroep was het niet verwonderlijk dat Rengelink een moeizame laatste periode meemaakte. Jonge programmamakers bepleitten in de roerige jaren zestig en zeventig 'democratisering' en zij bestempelden hem met het grootste gemak tot 'regent'. Maar Rengelink herkende in sommige nieuwe groepen het socialistisch idealisme waarmee hij zelf was opgegroeid en bleef dus in gesprek. Zijn behendigheid was ook zo groot dat hij alle uitdagingen en crises overleefde. Hij gaf zijn medewerkers weliswaar ruimte om ook radicaal-linkse programma's te maken, maar eiste wel dat die een bepaalde kijkdichtheid moesten halen. Als dat niet lukte - wat meestal het geval was - moesten die programma's weer worden geschrapt. Op vergelijkbare wijze reageerde hij op de kennisgeving van de afdeling televisiedocumentaires van de VARA dat daar voortaan beslissingen door 'het collectief' zouden worden genomen, met de mededeling dat dan ook bij het falen van een enkel programma het collectief ter verantwoording zou worden geroepen, inclusief eventueel onvermijdelijke ontslagen. Dat hielp, zij het op de langere termijn niet altijd afdoende: een heftige machtsstrijd tussen verschillende facties en stromingen zou de omroepvereniging blijven teisteren.

Rengelink kon in die strijd, waarop ook hij geen greep kreeg, bestuurlijk nog net overeind blijven tot zijn pensionering bij de VARA op 1 februari 1976. Hierna zette hij zich nog jaren als tijdelijk bestuurder in voor tal van organisaties op het terrein van omroep, onderwijs en bejaardenzorg.

A: Archief-J.W. Rengelink (o.a. een tweedelige, niet gepubliceerde autobiografie: Dat was het dan: een autobiografie (1992)) in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid te Hilversum; documentatiemap J.W. Rengelink bij de VARA te Hilversum; Beschrijvingsbrief congres SDAP 1946 (met bijgevoegd verslag van J.W. Rengelink over zijn handelen in de eerste maanden van de bezetting) in het Archief van de SDAP in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie o.a.: Het verbond van het verraad (Amsterdam 1940); Radio-omroep in De West (Hilversum 1952); Televisie in de Verenigde Staten (Hilversum 1952); De dolle satelliet (Amsterdam 1958); Commerciële televisie. Sprong in het duister! (Hilversum 1959); Tienjarig bestaan NTS (Hilversum 1960), Eurovision News Exchange. How it started: a historical review (Hilversum 1975); 25 Years of Eurovision (Genève 1979). Samen met I. Mug stelde hij verscheidene voorlichtingsboekjes samen o.a.: Koningin Wilhelmina, 1898-1948 (Amsterdam 1948); Here we are Uncle Sam. Holland calling you (Heemstede 1949); Burgerschap en burgerzin (Amsterdam 1951); Volk in verdrukking en verzet, 1940-1945 (Amsterdam 1959); Van zessen klaar (Amsterdam 1959); Europa onze toekomst (Z.pl. ca. 1960).

L: Susanne Piët, 'Wie is Rengelink de man achter de NOS?', in De Tijd 5-9-1970; Renso H. van Bergen, 'Jan-Willem Rengelink', in Aether 52 (juli 1999) 10-11; C.H. Wiedijk, Koos Vorrink. Gezindheid, veralgemening, integratie. Een biografische studie (Groningen 1986); Huub Wijfjes en Eric Smulders, 'Sport en omroep. Een symbiose', in Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994. Onder red. van Huub Wijfjes (Zwolle 1994) 240-271; Leo Akkermans, Televisie. Beginjaren van een nieuw beroep (Amsterdam 2003); Ad van Liempt, Het Journaal. Vijftig jaar achter de schermen van het nieuws (Amsterdam 2005).

I: Tekening uit familiebezit [Rengelink in 1964; tekening door Bert Robbe uit 1964].

Huub Wijfjes


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013