Schevichaven, Jakob van (1866-1935)

 
English | Nederlands

SCHEVICHAVEN, Jakob van (1866-1935)

SCHEVICHAVEN, Jakob van (pseudoniem Ivans), ondernemer en schrijver (Sneek 20-6-1866 - 's-Gravenhage 20-5-1935). Zoon van Samuel Reinier Johan van Schevichaven, leraar natuurkunde, later directeur van een levensverzekeringsmaatschappij, en Martina Margaretha Paulina Maria Mellink. Gehuwd op 9-8-1894 met Sophia Elizabeth Vreedenberg (1872-1920). Uit dit huwelijk werden, behalve 1 zoon die jong overleed, 2 dochters geboren. Na echtscheiding (7-11-1914) gehuwd op 18-11-1914 met Jeanne Marie Ki�s (1886-1943). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

afbeelding van Schevichaven, Jakob van Jakob van Schevichaven groeide vanaf november 1867 op in Amsterdam, als enig kind in een vrijzinnig-protestants gezin. Zijn vader, leraar natuurkunde aan het Barlaeus-Gymnasium, was in 1880 een van de oprichters van de Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente, doorgaans kortweg aangeduid als ‘De Algemeene’. In december 1879 overleed zijn moeder. In de daaropvolgende vijf jaar maakte Jakob met zijn vader verscheidene buitenlandse reizen. Tijdens hun bezoeken aan onder meer België, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland deed Jakob zijn liefde voor de natuur op.

Van jongs af voorbestemd voor een carrière in het bedrijf van zijn vader bezocht Van Schevichaven eerst van 1879 tot 1882 de Openbare Handelsschool in Amsterdam. Na het eindexamen kreeg hij twee jaar privé-onderricht van zijn vader ter voorbereiding op het staatsexamen. Vervolgens ging hij in september 1884 rechten studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf het begin van zijn studie nam Van Schevichaven vol enthousiasme deel aan het verenigingsleven en speelde hij een vooraanstaande rol in het Amsterdamsch Studenten Corps, onder meer als quaestor (1886) en rector (1887). Bovendien leverde hij elk jaar trouw een literaire bijdrage aan de corpsalmanak. Op 24 januari 1888 behaalde Van Schevichaven het doctoraalexamen, en nog op 7 november van hetzelfde jaar promoveerde hij op een omvangrijke dissertatie over het Wettelijk karakter van het contract van levensverzekering.

Na zijn studie trad Van Schevichaven in dienst bij zijn vader in het kantoor van ‘De Algemeene’ in Amsterdam. De levensverzekeringsmaatschappij was inmiddels uitgegroeid tot een florerend bedrijf met diverse bijkantoren over de grenzen, tot in Oostenrijk-Hongarije, Zuid-Afrika en Rusland toe. Eind augustus 1889 vertrok Van Schevichaven naar Boedapest om er een Hongaars filiaal op te zetten en buitenlandse ervaring op te doen. Toen hij na vier jaar, in 1893, terugkeerde naar Amsterdam, werd hij secretaris van de directie van ‘De Algemeene’. Het jaar daarop trouwde hij met de ingenieursdochter Sophia Vreedenberg. Tussen 1898 en 1903 zouden uit dit huwelijk drie kinderen worden geboren. In deze jaren woonde het gezin in Bussum, tot het in 1902 terugkeerde naar Amsterdam.

In deze jaren bleef Van Schevichaven in tal van publicaties het nut van een levensverzekering onder de aandacht brengen van het publiek. Hij deed dit onder meer in Van leven en sterven. Het verleden en heden der levensverzekering (1896), een lijvig standaardwerk dat tientallen jaren als verplicht studiemateriaal op dit gebied zou gelden. Het boek werd (gedeeltelijk) vertaald in onder meer het Duits, Russisch en Japans.

Intussen was Van Schevichaven ook buiten zijn vakgebied actief geworden. Al in 1894, een jaar na zijn terugkeer uit Boedapest, had hij een kort toneelstuk, Een Hongaarsch duel, geschreven. Hierbij gebruikte hij voor het eerst het pseudoniem Ivans, dat hij vormde uit zijn aaneengeschreven initialen ‘J. van S.’. Vier jaar later volgde het bij een prijsvraag bekroonde toneelstuk Zonsopgang (1898), gevolgd door Schipbreuk (1900) en Edel metaal (1901). In het algemeen gold dat het publiek de opvoeringen meer waardeerde dan de critici in de pers. Omstreeks 1900 trad hij toe tot het bestuur van Het Nederlandsch Tooneelverbond en de Commissie van Beheer en Toezicht van de Tooneelschool in Amsterdam.

Gaandeweg eiste de uitbreiding van de internationale activiteiten van ‘De Algemeene’ – inmiddels de grootste levensverzekeringsmaatschappij in Nederland – alle aandacht van Van Schevichaven op. Voortdurend was hij op reis: hij bezocht de buitenlandse bijkantoren en verkende in verscheidene landen de uitbreidingsmogelijkheden. ‘De Algemeene’ belegde op grote schaal over de grenzen, en wel met zodanig succes dat de premies voor de klanten laag konden blijven. In 1908 werd Van Schevichaven, als opvolger van zijn vader, directeur van ‘De Algemeene’.

In zijn privé-leven ondervond Van Schevichaven in deze jaren grote tegenslagen. In 1909 overleed zijn enige zoon op vijfjarige leeftijd. Met zijn huwelijk ging het toen al slecht vanwege de geestesziekte van zijn echtgenote. Vóór de officiële echtscheiding in 1914 werd uitgesproken, waren zij waarschijnlijk al jaren uit elkaar. Vrijwel onmiddellijk hertrouwde Van Schevichaven met de bijna twintig jaar jongere Jeanne Kiës. Met haar en zijn twee dochters verhuisde hij naar Bussum, waar in 1915 een derde dochter werd geboren.

Hoewel Van Schevichaven er in deze jaren niet meer toe kwam fictie te schrijven, bleef hij wel op zijn eigen vakgebied publiceren. Zo verscheen van zijn hand – naast talrijke bijdragen in De Verzekeringsbode en in buitenlandse jaarboeken en vakbladen – onder meer Zaaien en oogsten. Het bedrijf der levensverzekeringsmaatschappijen populair verklaard aan het Nederlandsche publiek (1906). Pas in 1913 schreef Van Schevichaven eindelijk weer een toneelstuk, namelijk het pacifistisch getinte Het land van eer, dat echter niet veel aandacht trok. Toen zijn volgende stuk, De man uit Frankrijk , maar niet wilde vlotten, besloot hij het om te werken tot een detectiveroman, die in 1917 verscheen. Voor de tweede maal bediende hij zich daarbij van het pseudoniem Ivans. Het boek werd een groot verkoopsucces, en nog datzelfde jaar kwam hij met een tweede in Hongarije gesitueerde detective, Het spook van Vöröshegy (1917).

Van Schevichaven werd bij het schrijven van deze detectiveromans geïnspireerd door de boeken van de Britse auteur sir Arthur Conan Doyle over de speurder ‘Sherlock Holmes’ en zijn metgezel ‘dr. Watson’. Bij Van Schevichaven vonden deze figuren van de scherpzinnige detective en zijn niet zo slimme assistent hun pendant in de Britse speurder ‘Geoffrey Gill’ (‘G.G.’) en de Nederlandse advocaat ‘mr. Willy Hendriks’. Hoewel zij hem als voorbeeld dienden, verschillen de werken van Conan Doyle nogal van de romans van Van Schevichaven. Van ingenieuze en spannende plots is in zijn romans namelijk niet altijd sprake. Wel besteedde hij veel aandacht aan het oproepen van een bepaalde sfeer, de zo exact mogelijke weergave van historische gebeurtenissen, en de beschrijving van de natuur in een – meestal buitenlandse – streek. Zijn vele reizen kwamen hem daarbij goed van pas.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het met ‘De Algemeene’ steeds slechter. Als gevolg van de bolsjewistische revolutie van oktober 1917 waren de Russische aandelen van de maatschappij waardeloos geworden. Door de ineenstorting van Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie in 1918 verslechterde de situatie van het bedrijf verder. Pogingen de zaken te verbeteren door in Frankrijk, België en Hongarije buitenlandse valuta goedkoop in te kopen en later duur te verkopen hadden een averechts effect, omdat juist van de oorlogvoerende landen de koersen na 1918 sterk daalden. Aan de ontstane problemen werd echter weinig ruchtbaarheid gegeven in de hoop dat de firma er in enkele jaren weer bovenop zou komen.

Naarmate het slechter ging met ‘De Algemeene’ werd Van Schevichaven productiever als auteur van fictie. Naast detectiveromans publiceerde hij in 1919 een quasi-historische roman, Het verre koninkrijk. Een verhaal van strijd en avontuur, en in 1920 verscheen de verhalenbundel Juffrouw Mientje. In de meeste van deze verhalen gaf Van Schevichaven – sinds 1907 lid van de vrijmetselaarsloge – blijk van belangstelling voor het paranormale. Het was een element dat later in zijn werk zou terugkeren, zoals in de ‘G.G.’-romans Avonturiers (1932) en ‘Waldfriede’ (1933) en in de verhalen ‘De gele vlek’ 1926 en ‘De Witte hond’ (1927). Terzelfder tijd schreef Van Schevichaven met Piet’s groote reis (1920) het eerste van zijn in totaal vier jongensboeken.

In 1921 werd duidelijk dat de ondergang van de ‘De Algemeene’ onvermijdelijk was. Er moest zelfs een noodwet worden uitgevaardigd om het faillissement te regelen. Pas toen werd voor de buitenwereld duidelijk wat er bij de maatschappij was misgegaan. Daar Van Schevichaven al zijn geld in de firma had geïnvesteerd, betekende het in alle opzichten een persoonlijk drama. De schrijverij werd nu in plaats van hobby een pure noodzaak om geld te verdienen. In 1925 verruilde hij met zijn gezin opnieuw Bussum voor Amsterdam.

In 1922 verscheen De donkere poort, de twaalfde en laatste roman uit de ‘G.G.’-serie. Van Schevichaven beschrijft hierin het overlijden van speurder ‘Geoffrey Gill’ in het Hongarije van vlak na de Eerste Wereldoorlog, dat beheerst wordt door de communisten. Het is het eerste boek waarin de auteur zijn afschuw uitte van het communisme. De ‘G.G.’-roman De man op den achtergrond (1918) werd in 1922 onder dezelfde titel verfilmd als een Duits-Nederlandse coproductie onder regie van Ernst Winar. In Nederland werd deze film een groot succes. De ervaringen die Van Schevichaven opdeed bij de verfilming, verwerkte hij in zijn jongensboek Jan Brummel’s leertijd (1923).

Na de ‘G.G.’-serie schreef Van Schevichaven tussen 1923 en 1925 zes detectives met de vrouwelijke speurder ‘May O’Neill’ als hoofdpersoon. In het zesde en laatste boek van de ‘May’-serie, Het geheim van den koepel (1925), wordt ‘Geoffrey Gill’ weer ten tonele gevoerd. Het geldt dan ook tevens als het eerste deel van de zogeheten tweede ‘G.G.’-serie, want tussen 1925 en 1930 schreef Van Schevichaven nogmaals twaalf romans met de populaire detective als hoofdpersoon. Intussen raakte zijn werk – en in het bijzonder zijn ‘G.G.’-romans – ook in het buitenland bekend dankzij vertalingen, onder meer het in Duits, Zweeds en Ests. Zijn gedwongen publicatie-ijver bracht Van Schevichaven er in 1925 toe ook korte verhalen en novellen te schrijven, soms met detectiveachtige elementen. In de tien laatste jaren van zijn leven zou hij er hiervan een honderdtwintigtal publiceren in velerlei tijdschriften, met name in Ons Eigen Tijdschrift en in De Praktische Huisvrouw, het advertentieblad van warenhuis Vroom & Dreesmann.

De periode na het faillissement van ‘De Algemeene’, toen Van Schevichaven als broodschrijver moest zien rond te komen, waren ‘harde jaren’, zo schreef hij later, ‘want met schrijven kan men in Nederland niet genoeg verdienen om te leven’. Hij herinnerde zich ‘dat er oogenblikken waren, waarop algeheele ruïne als ’t ware voor de deur stond’ (geciteerd in: De Leeuw, 88). In deze situatie kwam enige verbetering toen Van Schevichaven eind 1928, na lang ‘bedelen’ om een baan, mededirecteur werd van het Bureau Colonial International in Den Haag: een door enkele grote Nederlandse en Nederlands-Indische ondernemingen in het leven geroepen instelling die ‘bolsjewistische’ activiteiten in de koloniën moest tegengaan. Door deze nieuwe werkkring zag hij zich gedwongen in 1929 van Amsterdam naar Den Haag te verhuizen. Naast zijn functie bij het Bureau Colonial International, was Van Schevichaven tot zijn ontslag in 1934 tevens werkzaam bij het Crisis Bureau In- en Uitvoer van het ministerie van Economische Zaken en Arbeid. Zijn slechte ervaringen in de laatstgenoemde betrekking zou hij verwerken in de postuum verschenen ‘G.G.’-roman Anoniem (1936).

Van Schevichavens werk bij het Bureau Colonial International was geen toeval. Hij was inmiddels een actieve anticommunist geworden. Het feit dat ‘De Algemeene’ mede door de Russische Revolutie ten onder was gegaan, droeg hieraan in niet geringe mate bij. In 1929 en 1930 publiceerde Van Schevichaven acht korte artikelen onder de titel ‘Over Bolsjewisme’ in De Hollandsche Revue. Terzelfder tijd leverde hij hierover kritische bijdragen aan het rechtse Politiek Economisch Weekblad, sinds 1930 De Rijkseenheid. Ook in zijn fictie nam Van Schevichaven stelling tegen het ‘rode gevaar’. De ‘West-Indische roman’ Verborgen angels (1930) en Slinksche wegen. Een roman uit het Delische plantersleven (1931), over de dreigende communistische infiltratie in de Nederlandse koloniën, verschenen eerst als feuilleton in het Politiek Economisch Weekblad. Zijn afkeer van het bolsjewisme, vrees voor het verlies van de koloniën en in het algemeen de angst voor de moderne samenleving met haar verval van normen en waarden zouden hem er begin mei 1935 toe brengen lid te worden van de Nationaal-Socialistische Beweging.

In 1931 en 1932 publiceerde Van Schevichaven opnieuw een serie van zes boeken, ditmaal rond de Nederlandse amateur-detective ‘Gerard van Panhuis’: de zogeheten Dennenberg-serie. Het grootste succes had hij echter met zijn ‘G.G.-boeken’. In 1933 begon hij nog aan een derde serie detectiveromans rondom ‘Geoffrey Gill’. Deze reeks kwam, door het plotselinge overlijden van Van Schevichaven op 68-jarige leeftijd aan een hartaanval, niet verder dan negen titels, waarvan de twee laatste postuum verschenen.

A: Collectie-Van Schevichaven en persdocumentatie betreffende J. van Schevichaven in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Brieven van J. van Schevichaven in de Universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Utrecht.

P: 'Primaire bibliografie' in de onder L genoemde publicatie van De Leeuw, 266-290. Bibliografische overzicht op de Ivans/Van Schevichaven-site op internet: http://home.hccnet.nl/c.w.bal/

L: Kees de Leeuw m.m.v. Erna Kok en Charlotte Sienema, Een nuchtere romanticus. Leven en werk van Ivans, mr. Jakob van Schevichaven, 1866-1935 (Soesterberg 2004). Hierin: 'Secundaire bibliografie', 291-300; Kees de Leeuw, 'Jakob van Schevichaven ofwel Ivans. Nederlands eerste professionele detectiveschrijver', in Boekenpost 15 (2007) afl. 88 (mrt.-apr.) 4-6.

I: http://home.hccnet.nl/c.w.bal/ [Van Schevichaven in 1932]

Kees de Leeuw


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 19-03-2014