Vrijburg, Gerhard Sietse (1905-1989)

 
English | Nederlands

VRIJBURG, Gerhard Sietse (1905-1989)

VRIJBURG, Gerhard Sietse, polititiek activist (Buitenzorg (Java, Nederlands-Indië) 26-1-1905 - Winterswijk 6-5-1989). Zoon van Bouwe Vrijburg, gouvernementsveearts, tevens eigenaar van melkveehouderijen in Nederlands-Indië, en Jikke Johanna Smeding. Gehuwd op 3-11-1928 met Anna Gertrude Johanna van Heeckeren van der Schoot (1910-2001). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren. Na echtscheiding (5-3-1970) op 4-7-1974 gehuwd met Geraldine Henriette Elbers (1909-1991). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Vrijburg, Gerhard Sietse

At Vrijburg groeide op in Nederlands-Indië als de benjamin in een welgesteld gezin van vier kinderen. Zijn jeugd was dienovereenkomstig geprivilegieerd en onbezorgd. Hij bracht zijn lagere en middelbare schooljaren door in Buitenzorg en Bandoeng en studeerde, na het eindexamen HBS in 1922, bouwkunde aan de Technische Hoogeschool in Bandoeng. In mei 1926 studeerde hij af als civiel ingenieur, waarna hij in Nederland zijn dienstplicht vervulde als piloot bij de Luchtvaartafdeeling van de Koninklijke Landmacht.

Na zijn afzwaaien in de rang van reserve tweede luitenant aanvaardde Vrijburg in januari 1928 een betrekking als civiel ingenieur in Batavia bij de (latere) Hollandsche Beton-Maatschappij. Aan het eind van datzelfde jaar trad hij in het huwelijk. Zijn vrouw had hij leren kennen via haar broer, die tijdens diens HBS-tijd in de kost was bij Vrijburgs ouders. Zij kwam weliswaar uit een adellijke en gefortuneerde familie - rijkdom vergaard met een kinineonderneming - maar het standsverschil vormde geen beletsel. De sociale status van de familie Vrijburg werd gelijkwaardig genoeg geacht voor een dergelijke verbintenis. In 1936 begon Vrijburg met geld van zijn schoonfamilie het Ingenieursbureau Ingenegeren en Vrijburg (IBIV) in Bandoeng. Waar zijn compagnon, ingenieur A.C. Ingenegeren, meer de technische deskundige was, onderscheidde Vrijburg zich vooral door zijn inventiviteit en organisatietalent. Ondanks de crisisjaren ging het de onderneming voor de wind. Toen in mei 1941 een nieuw hoofdkantoor werd betrokken, bezat IBIV al bijkantoren in Batavia en Soerabaja.

De Tweede Wereldoorlog doorkruiste de voorspoedige gang van zaken. Vrijburg werd eind 1941 op Borneo gestationeerd als commandant van een eskader bommenwerpers. Zijn optreden tijdens de Japanse inval leverde hem het Bronzen Kruis op. Na de capitulatie in maart 1942 raakte hij krijgsgevangen en verbleef hij in verschillende interneringskampen in Tjimahi op West-Java. Vandaar keerde Vrijburg in september 1945 uit gevangenschap terug om, na een kort dienstverband bij het hoofdkwartier van het Rode Kruis in Batavia, eind oktober te worden aangesteld als verbindingsofficier bij het Britse interim-bewind. Als 'field security manager'werd hij medeverantwoordelijk voor de veiligheid in Bandoeng en onderhandelde hij met de Indonesische vrijheidsstrijders over de vrijlating van ontvoerde Europeanen. Maar zo nodig gaf Vrijburg ook zelf leiding aan gewapende acties om gevangengenomen landgenoten te bevrijden. Opnieuw ontving hij voor zijn 'vindingrijkheid, doorzetting en durf' het Bronzen Kruis.

Vanaf mei 1946 bekleedde Vrijburg als hoofdingenieur in de rang van majoor een staffunctie bij de afdeling bases en bevoorrading op het departement van Verkeer en Waterstaat. Een van zijn taken was het aan zijn heropgerichte ingenieursbureau gegunde beheer over het Amerikaanse militaire goederendepot op Nieuw-Guinea, het grootste in de gehele regio. Vrijburg kweet zich deskundig van deze logistiek en organisatorisch complexe klus. In september 1948 ging hij tenslotte met groot verlof en hervatte hij zijn werkzaamheden als directeur bij IBIV. Toen zijn vader in deze periode naar Nederland vertrok, nam Vrijburg van hem de leiding over van diens twee melkveehouderijen, 'De Friese Terp' in Pengalaengan, ten noorden van Bandoeng, en 'Pasar Minggoe' in Batavia.

Spoedig nadat hij het burgerleven weer had opgenomen liep Vrijburgs huwelijk op de klippen. Zijn eigen ervaringen in de Japanse kampen, terwijl zijn vrouw en kinderen niet geïnterneerd waren dankzij de Indische stamboom van moederszijde, zorgde voor een te grote mentale verwijdering tussen beide echtelieden. Na lang dralen ging het echtpaar in 1952 uit elkaar. In 1954 vertrok zijn vrouw met hun zes kinderen naar Nederland. De formele echtscheiding zou pas in 1970 volgen. Vrijburg bleef achter in Indonesië en bracht IBIV tot nieuwe bloei. Kantoren in Amsterdam en New York werden geopend, en het bedrijf telde medio jaren vijftig meer dan honderd personeelsleden.

Eind 1957 viel echter voor Vrijburg het doek in Indonesië. Oorzaak waren de toenemende politieke spanningen tussen Nederland en zijn voormalige kolonie over Nieuw-Guinea. Nog voordat het conflict in december 1957 escaleerde in een bezetting en daaropvolgende naasting van alle Nederlandse ondernemingen - waaronder ook zijn ingenieursbureau en de twee boerderijen - en de verdrijving van alle in Indonesië woonachtige Nederlanders, had Vrijburg zijn geboorteland al heimelijk en in allerijl verlaten uit angst voor arrestatie vanwege zijn militaire verleden. Was hij een geslaagd en bemiddeld man in Indonesië, in Nederland moest de inmiddels 52-jarige Vrijburg weer van de grond af aan beginnen. Hij vestigde zich in Den Haag, waar hij tot aan zijn pensionering in 1970 werkzaam zou zijn als planoloog bij het ministerie van Volkshuisvesting. Deze betrekking gaf hem overigens weinig voldoening. Hij kon er zich onvoldoende ontplooien, en zijn dadendrang botste al te vaak met de ambtelijke verhoudingen.

Al die tijd leidde Vrijburg een tamelijk anoniem bestaan. Aan het einde van de jaren zestig kwam hierin echter verandering. De aandacht voor de Japanse bezetting en de daaropvolgende dekolonisatieperiode kreeg een nieuwe impuls. Reeds actief binnen de Indische gemeenschap bij het behartigen van haar door de regering verwaarloosde belangen inzake de tijdens de oorlogsjaren geleden materiële verliezen alsmede het streven naar emotionele erkenning van ondervonden leed, werd Vrijburg vanaf de vroege jaren zeventig een van haar voormannen. In hoeverre zijn bemoeienis een middel was om ook eigen oorlogstrauma's te verwerken is onduidelijk. Zijn inzet lijkt primair te zijn ingegeven geweest door zijn grote onvrede over het Nederlandse beleid jegens de Indische Nederlanders en hun achterstelling. Eind 1969 was Vrijburg een van de oprichters van het Comité Herdenking 15 Augustus 1970. De aanleiding hiertoe was het feit dat de Indische bezettingstijd en het toen doorstane oorlogsleed bij officiële Nederlandse herdenkingsgelegenheden werd verzwegen. Door een herdenkingsbijeenkomst te organiseren bood het Comité de repatrianten de gelegenheid hun oorlog en hun doden voor het eerst in 25 jaar te herdenken.

Het werd een groot succes, en de herdenkingsplechtigheid vormde de aanzet tot emancipatie van de Indische gemeenschap in Nederland. Bedoeld als afsluiting van het verleden, gaf de grootscheepse bijeenkomst op 15 augustus 1970 in Den Haag juist een sterke impuls aan de behoefte van de Indische groep gehoord te worden en haar tot dan toe genegeerde wensen en noden erkend te zien. Vrijburg vervulde daarin een spilfunctie en zorgde ervoor dat ook buiten Indische kring publieke aandacht kwam voor de vergeten 'verre oorlog'.

Een van de omstreden kwesties waarvoor Vrijburg zich in het bijzonder inspande, was het vraagstuk van de niet aan oud-gouvernementsambtenaren en voormalige militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) uitbetaalde salarissen over hun interneringsperiode: de zogeheten backpay-kwestie. Al sinds de onafhankelijkheid van Indonesië in december 1949 hadden de rechthebbenden tevergeefs geprobeerd de Nederlandse Staat te bewegen deze openstaande rekening te voldoen. In de brochure Nederlandse ereschulden ontstaan door en uit onze strijd in de Pacific nog steeds niet ingelost! riep Vrijburg het kabinet op 15 augustus 1975 op hiertoe alsnog over te gaan. Daartoe richtte hij in november 1976 de Stichting Nederlandse Ereschulden op. Ondanks het geringe animo van landelijke politici om aandacht aan deze oude en slepende zaak te besteden zou het vooral aan de inspanningen van de uiterst vasthoudende Vrijburg te danken zijn dat de Tweede Kamer uiteindelijk gehoor gaf aan de wens van de Indische gemeenschap tot genoegdoening.

Vrijburg had het tij mee. Hij speelde in op de toenemende moralisering van de samenleving en maakte gebruik van de groeiende maatschappelijke empathie voor oorlogsslachtoffers. Nadat Vrijburg nogmaals het initiatief had genomen om in augustus 1980 in de Jaarbeurshal in Utrecht voor de tweede keer een grootse herdenking van de Japanse capitulatie te organiseren - waartoe door hem in maart 1980 de (uiteindelijk permanente) Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 werd opgericht - kwam in 1981 de wet Uitkeringen Indische Geïnterneerden tot stand.

Toch waren de rechthebbenden op achterstallig salaris hiermee niet tevreden, omdat niet de backpay de basis vormde van deze nieuwe wet, maar het kostwinnerschap, gekoppeld aan het kampverleden. In politiek opzicht was dit evenwel het maximaal haalbare, zodat de Indische gemeenschap zonder veel enthousiasme de eenmalige uitkering van 7500 gulden accepteerde. Vrijburgs niet aflatende pogingen de achterban aan te sporen een adequatere genoegdoening te krijgen, hadden geen effect meer. De Stichting Nederlandse Ereschulden ontbeerde de steun van de moegestreden en op leeftijd geraakte Indische oorlogsgeneratie en stierf een langzame, stille dood. Desondanks zouden er nog enkele Indische oorlogswetten tot stand komen, die maakten dat de Indische repatrianten ten langen leste op een vergelijkbare wijze werden behandeld als de oorlogsslachtoffers van de Duitse bezetting in Nederland. Het was Vrijburg die daartoe mede de aanzet had gegeven, en de Indische gemeenschap was hem daar dankbaar voor.

Hoe groot ook het ontzag en de bewondering voor zijn inzet voor de Indische zaak ook waren, Vrijburgs optreden was niet onomstreden. Hij was namelijk niet alleen integer, sociaal en rechtschapen, maar ook een eigengereid en koppig man, die niet altijd even diplomatiek optrad en met wie niet gemakkelijk viel samen te werken. Zo kenmerkte zich Vrijburgs relatie met de Stichting Rechtsherstel KNIL - die langs wettelijke weg de backpay trachtte te bereiken - door veel en sterk persoonlijk getint geruzie. Zijn gedrevenheid en onverzettelijkheid ontaardden nog al eens in als dictatoriaal ervaren gedrag, drammerigheid en de neiging tot solistisch optreden.

Inmiddels was Vrijburg in 1974 op 69-jarige leeftijd opnieuw getrouwd. Zijn tweede vrouw was weduwe en had eveneens een Indisch verleden. Zij kenden elkaar al uit de tijd dat zij in Bandoeng de HBS bezochten, en toen zij in Den Haag buren werden, hernieuwde en intensiveerde zich het contact.

Na de totstandkoming van de wet Uitkeringen Indische Geïnterneerden in 1981 was Vrijburgs leidende rol grotendeels uitgespeeld. Bij zijn pogingen hierna ook andere omstreden kwesties tot een oplossing te brengen, wekte hij steeds meer irritatie bij een deel van de Indische achterban. Te vaak wierp hij zich op als zelfbenoemd belangenbehartiger, zonder daartoe het mandaat te bezitten. Door de controverses die Vrijburg hiermee opriep, was hij binnen de traditioneel verdeelde Indische groep - blanke Hollanders ('totoks') versus Indo-Europeanen, geïnterneerden versus 'buitenkampers' - niet langer een bindende factor. Zijn gezag en prestige namen langzaam maar zeker af. De organisatie van een opnieuw massaal bezochte herdenkingsbijeenkomst op 15 augustus 1985 in Den Haag ter viering van het achtste lustrum van de Japanse capitulatie was zijn laatste wapenfeit. Kort daarop noopten zijn leeftijd en opspelende fysieke klachten - die hun oorsprong hadden in de kampjaren - hem zich uit alle Indische bestuursfuncties terug te trekken. At Vrijburg overleed in 1989 op 84-jarige leeftijd in een verpleegtehuis in Winterswijk.

A: Collectie-Vrijburg en een interview met dochter H.M. Hogestijn-Vrijburg (Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië, interviewnr. 1105.1) beide in het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie: Een ereschuld ingelost. 25 jaar na de capitulatie van de Tweede Wereldoorlog. Het einde van de Tweede Wereldoorlog-herdenking te Den Haag op 15 augustus 1970 ('s-Gravenhage 1972); Terugblik op de herdenking van het einde van de oorlog van het Koninkrijk der Nederlanden in Zuid-Oost Azië, tevens van de Tweede Wereldoorlog [Uitgave Stichting Herdenking 15 Augustus 1945] ('s-Gravenhage 1980).

L: Ingenieursbureau Ingenegeren-Vrijburg (IBIV). Adviesbureau en technisch handelsbureau (Bandoeng 1941); Holland in Hollandia. Herdenkingsuitgave voor medewerkers die betrokken waren bij de liquidatie van Amerikaanse bases en Japanse dumps in het noordoostelijke deel van Nederlands-Indië, onder andere Nieuw-Guinea [Uitgave Ingenieursbureau Ingenegeren-Vrijburg] (Z.j. 1948); Ralph Boekholt, 'De volbrachte taak van de Stichting Nederlandse Ereschulden', in Moesson. Onafhankelijk Indisch Tijdschrift, 15-11-1988, pp. 4-5 en Kerstnummer, pp. 34-35; M.C. van Delden, Bersiap in Bandoeng (Z.j. 1989); Indisch verleden. Lustrum-herdenkingsboek 1995. Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 (Purmerend 1996); Rudy Boekholt, In het gareel. Memoires van een Indisch zondagskind (Zutphen 2004); Hans Meijer, Indische rekening. Indië, Nederland en de backpay-kwestie (Amsterdam 2005).

I: Moesson. Onafhankelijk Indisch Tijdschrift, 15-5-1989, p.5.

Hans Meijer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013