Sena, Agatha Maria (1692-1772)

 
English | Nederlands

SENA, Agatha Maria (ged. Den Haag 16-12-1692 – begr. Amsterdam 24-8-1772), dichteres. Dochter van Abraham Sena, procureur, en Maria Dommekraght. Agatha Sena trouwde op 7-12-1710 in Amsterdam met Jacob Muhl junior (1679-1719), koopman. Uit dit huwelijk werden 3 dochters en 2 zoons geboren.

De Franse familie Sena kwam eind zeventiende eeuw terecht in Middelburg en verspreidde zich in de loop der tijd over Holland. De vader van Agatha was afkomstig uit Hoogmade en waarschijnlijk sinds 1675 procureur bij het Hof van Holland in Den Haag. Haar moeder, geboren in Amsterdam, woonde ten tijde van haar huwelijk in 1677 in Den Burg op Texel. Agatha Maria, bij haar doop in 1692 abusievelijk ingeschreven als Agatha Sophia, was een van de negen kinderen van het echtpaar Sena-Dommekraght. Bij de boedelscheiding van haar vader in 1709 waren de drie minderjarige kinderen Sena – Sophia Johanna (1690-1762), Agatha Maria en Johan – de enige erfgenamen; zij ontvingen ieder het niet onaanzienlijke bedrag van 8028 gulden, veertien stuivers en twaalf penningen. Over de andere zes kinderen is niets bekend.

Agatha Maria Sena trouwde toen zij bijna achttien was en werd bij haar huwelijk met de dertien jaar oudere Jacob Muhl jr. bijgestaan door haar oom en voogd Jan Arent de Beveren. Het echtpaar Muhl-Sena vestigde zich in de Amsterdamse Warmoesstraat en woonde daar in het huis ‘de Silveren Berg’ (nu nr. 88). De families Sena en Muhl verzwagerden verder toen Agatha’s zuster Sophia Johanna, weduwe van Pieter Bijkerk, in 1712 hertrouwde met de koopman Daniel Muhl (1688-1718), een jongere broer van Jacob.

Agatha en Jacob kregen vijf kinderen: Agatha Maria (1711-1748), Jacoba (1714-1776), Jacob (1715-1787), Johanna (1718-1768) en Abraham (1719-na mei 1744). Nog geen twee maanden voor de geboorte van hun jongste kind overleed Jacob Muhl. Agatha Sena moet haar kinderen een gedegen opvoeding gegeven hebben. Jacob zou zich later gelukkig prijzen dat zijn ‘dierbare wijze en brave moeder’ hem had gewapend tegen de verlokkingen van gok- en speelhuizen (Een Amsterdammer, 55). Van de kinderen Muhl bleven Jacoba en Jacob ongetrouwd thuis bij hun moeder wonen, Agatha trouwde in 1742 en over Abraham is niets bekend. Dochter Johanna trouwde in 1744 met de Amsterdamse koopman-dichter Nicolaas Simon van Winter (1718-1795).

Gedichten

Na de dood van haar echtgenoot in 1719 is Agatha Sena verzen gaan schrijven. Haar overgeleverde poëzie is bescheiden van omvang en volledig familie-gerelateerd. Het merendeel is opgenomen in Dichtlievende huisöeffeningen (1745). De bundel, bestemd voor familie en vrienden, bevat gedichten uit de periode 1721-1736 en tevens (opnieuw gezet) de in 1742 en 1744 gedrukte huwelijkszangen voor haar dochters Agatha en Johanna. Haar thematiek bespeelt een klein register, waarin gebeurtenissen in het leven van haar kinderen en hun aanhang, en van haar vriendinnen aanleiding zijn voor stichtende reflectie. Haar verzen lijken vaak een voortzetting van eerdere gesprekken. Ze schrijft: ‘Hoe dikwerf was ’t mijn lust mijn kleine huisgemeent’,/ Aan wien natuur en min mij op het teerst vereend,/ Te leren langs wat weg men ’t hoogste heil kan vinden’ (49). De huwelijkszangen voor haar dochters hebben eenzelfde toonzetting: het huwelijk is een ‘heilig kweekhof van de christelijke loten,/ ’t Gezegend middel dat Gods kerk kan doen vergroten’, immers: ‘al het lieven, loven, leven,/ Is eindeloos bepaald in God’ (58, 67). Schoonzoon Van Winter karakteriseerde haar in zijn drempeldicht bij de bundel als volgt: ‘Gods Geest heeft uwe geest ontstoken/ Tot heilig maatgedicht’ (A2v).

Sena’s drempeldicht voor De Amstelstroom (1755) van Van Winter getuigt van bewondering voor zijn dichttalent, maar vooral van zorg over haar zieke dochter Johanna: ‘Zo blijven deugd en kunst uw huwlijksliefde sterken,/ Daar ziekte en felle smart mijn telg, uw gade drukt!/ Al schreit mijn kindermin, zy doe myn liefde u merken,/ Daar ze uwe dichtmaagd kust, die minzaam mij verrukt’ (**2r). Johanna stierf in 1768 en Van Winter hertrouwde met de dichteres Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789), die in 1762 haar leerdicht Het nut der tegenspoeden aan haar ‘zielsvriendin’ Johanna Muhl had opgedragen. De banden tussen de families Muhl en Van Winter waren niet alleen van familiale en dichterlijke aard. Agatha’s zoon Jacob voerde met Van Winter een firma in indigo en verfhout: Jacob Muhl & Van Winter. Van Winter droeg De Amstelstroom (1755) aan hem op.

Zelf achtte Sena zich geen groot auteur. Dat ze zich vooral een liefhebster van literatuur voelde en zich niet als een dichteres wilde afficheren, mag daaruit blijken dat ze zich in 1745 lezend en niet schrijvend door Frans van der Mijn liet schilderen. Agatha Maria Sena werd 79 jaar oud en werd begraven in de Oude Kerk.

Naslagwerken

Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans; NNBW; Witsen Geysbeek.

Archivalia

  • Gemeentearchief Amsterdam: DTB; Poorterboeken (1639); Archief 238, Familiearchief Van Lennep, inv. nrs. 917, 967; Notarieel Archief, inv. nr. 7218, not. P. van Aken, akte 224, d.d. 6-9-1709 [boedelscheiding Abraham Sena].
  • Haags Gemeentearchief: DTB; Notarieel Archief [Abraham Sena].

Publicaties

  • A.M. Sena, wed. J. Muhl, Ter echtsvereeniging van den heere Egbertus Geniets, en myne waarde dochter Agatha Maria Muhl (z.p. z.d. [1742]).
  • A.M. Sena, wed. J. Muhl, ‘Ter echtsvereeniging van den heere Nicolaas Simon van Winter, en myne waarde dochter Johanna Muhl’, in: Zangen, ter echtvereeniging van den heere Nicolaas Simon van Winter en jonkvrouwe Johanna Muhl (z.p. z.d. [1744]) A2r-[A4]v.
  • A.M. Sena, wed. J. Muhl, Dichtlievende huisöeffeningen (z.p. z.d. [1745]).
  • A.M. Sena, wed. J. Muhl, ‘Geboortezang, voor myn kleinzoontje. Pieter van Winter’, in: Geboortezangen (z.p. z.d. [1745]) 1-2.
  • A.M. Sena, wed. J. Muhl, ‘Op den Amstelstroom van mynen schoonzoon N.S. van Winter’, in: N.S. van Winter, De Amstelstroom, in zes zangen (Amsterdam 1755) **1r-**2r.

Literatuur

  • J. de Vries, Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde, 3 (Amsterdam 1836) 99.
  • Een Amsterdammer naar Parijs in 1778. Reisverslag van de koopman Jacob Muhl, H.A. Höweler ed. (Zutphen 1978) [een selectie van Muhls brieven en dagboekfragmenten].
  • A.J. van der Aa, Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen (Amsterdam 1856) 24-25.
  • S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandsche vrouw in de eerste helft der 18e eeuw (Leiden 1914) 230.
  • J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, 5 (Amsterdam 1925) 407.
  • E.F. Kossmann, De boekverkoopers, notarissen en cramers op het Binnenhof (’s-Gravenhage 1932) 77.
  • J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, 2 (Amsterdam 1963) 1040-1041.
  • J.G. Kam, Waar was dat huis in de Warmoesstraat? (Amsterdam 1968) 88, 416-417.
  • H.P. Fölting, De vroedschap van ’s-Gravenhage 1572-1795 (Pijnacker 1985) 89.
  • I.H. van Eeghen, ‘De Fransche kramerij en de waaiers tot 1682’, Maandblad Amstelodamum 78 (1991) 14.

Illustraties

Portret door Frans van der Mijn, ca. 1745 (Collectie. Six, Amsterdam).

Auteur: W.R.D. van Oostrum

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 443

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.