Moens, Anna Maria (1775-1832)

 
English | Nederlands

MOENS, Anna Maria (geb. Amsterdam 31-8-1775 – gest. Ede 10-3-1832), schrijfster en kostschoolhoudster. Dochter van Hendricus Moens (1743-1788/89?), assurantiemakelaar voor de zeevaart, en Maria Margaretha Brunius (van den Kluyndert) (ca. 1747-1828). Anna Maria Moens bleef ongehuwd.

Anna Maria Moens groeide op als enig kind – een ouder zusje was al in 1770 gestorven – in Amsterdam. Wellicht bezocht zij een particuliere meisjesschool. In 1787 ging haar vader failliet en niet lang hierna, tussen april 1788 en eind 1789, stierf hij. Haar moeder hertrouwde op 2 januari 1790 te Hoorn met een van de crediteuren: de acht jaar jongere Leonard Haverkamp, sinds 1788 lid van de vroedschap aldaar. Zo verhuisde Anna van Amsterdam naar Hoorn.

In Hoorn, waar volgens haar ‘de koude invloed der zee alle fijner gevoelens, alle kunde schijnt te verdoven’ (brief van 12 december 1794), begon Anna Moens te tekenen en te schrijven en oefende ze zich in muziek. Bij dat schrijven werd ze bijgestaan door de Hoornse predikant E.M. Engelberts, die zij in een brief aan Uylenbroek roemde als haar leermeester en vriend. Vermoedelijk had ze de Amsterdamse boekhandelaar-uitgever Pieter Johannes Uylenbroek om een oordeel over haar gedichten gevraagd en hem verzocht haar (verder) te onderwijzen in de letterkunde. Moens heeft Uylenbroek wel bezocht, maar hij onderwees haar toch vooral per brief. Vanaf 1793 nam hij gedichten van Moens op in de reeks Kleine dichterlijke handschriften (1788-1809), in totaal elf.

Moens’ eerste zelfstandige bundel, Dichterlijke bespiegelingen over Gods voorzienigheid (1795), verscheen ook bij Uylenbroek. In het voorbericht schreef ze: ‘zal ik niet met enig goed gevolg slagen in het beoefenen van ene der schoonste kunsten: dan zal ik gewillig de pen neerleggen, verheugd dat ik niet te vooringenomen was om niet te willen inzien dat het mij aan die genie haperde, die alleen ons in staat kan stellen om in dit vak uit te munten; dan zal men, als dichteresse nimmer meer van mij horen’.

Moens had wel succes, maar niet als dichteres. Tweemaal won ze een prijs met inzendingen voor prijsvragen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen: in 1798 zilver met haar Beschrijving van het godsdienstig en zedelijk karakter van Jesus Christus (waarna het Departement van Hoorn haar het lidmaatschap van verdienste aanbood) en in 1800 goud met De zedekundige leesstof op de school. Haar belangstelling lag duidelijk bij het Nutsideaal om de lagere klassen door onderwijs te verheffen tot deugdzame burgers. Kort daarna vertrok Moens als onderwijzeres naar Wijhe. Waarom zij juist naar Overijssel ging is onbekend, maar voor een jonge vrouw van haar afkomst was het onderwijs nu eenmaal een van de weinige mogelijkheden om in eigen onderhoud te voorzien.

Wijhezigt

In 1801 begon Moens op Wijhezigt een school voor meisjes en jongens, die op 14 april 1803 officieel een kostschool werd. Deze was zo klein dat zij dacht de onderwijsdiploma’s, krachtens de Onderwijswet van 1806 vereist, niet nodig te hebben. Later (op 29 maart 1817) zou ze vanwege haar bijzondere verdiensten een buitengewone akte van algemene toelating als onderwijzeres ontvangen.

In de eerste jaren van de kostschool schreef Moens nog wel, bijvoorbeeld mortuaire poëzie in de geest van door haar bewonderde dichters als Young en Klopstock. Zo verscheen in 1807 haar gedicht ‘De grote oogst’ in het negentiende deel van Uylenbroeks reeks Kleine dichterlijke handschriften. In hoeverre Moens literair beïnvloed is door Rhijnvis Feith is niet onderzocht, maar ze hebben elkaar zeker ontmoet. Waarschijnlijk via Engelberts raakte ze in 1803 betrokken bij het project van de Nederduits Hervormde Kerk om de psalmen aan te vullen met gezangen. Namens de provincie Overijssel was Feith gecommitteerde bij dit project en Moens is enkele keren bij hem te gast geweest in Zwolle. Van de gedichten die zij inzond is er echter slechts één opgenomen in de Evangelische gezangen (1807), als gezang 183, waarvan de vier coupletten in 1938 werden teruggebracht tot één (gezang 226).

Tussen de 130 bijdragen in Moens’ album amicorum van vriendinnen, leerlingen en dankbare ouders staan ook die van Feiths kinderen Louis en Elsje. Moens op haar beurt schreef alleen in het album van Elsje Feith. Ook droeg ze op 20 december 1812 bij aan het vriendenalbum van haar naamgenote en als schrijfster bekendere Petronella Moens, van wie ze overigens géén familie was. Dat de vriendinnen elkaar in brieven met ‘nicht’ aanspraken, is niet bewezen.

Kernhem

In mei 1817 verplaatste Moens haar kostschool naar Ede. Daar betrok zij met haar ‘staf’, onder wie Charlotte Leinweber en Jacoba Peltenburg, Huis Kernhem. Hun leerlingen – onder anderen de latere schrijfster Louise Sophie Blussé – gingen mee.

‘Kernhem’ groeide uit tot een bloeiende, deftige kostschool, waar de meisjes mochten blijven tot ze meerderjarig waren, naar verluidt onder leiding van een Zwitserse gouvernante, en de jongens tot hun twaalfde. Het schoolgeld bedroeg ongeveer duizend gulden per jaar. Volgens onverifieerbare bronnen begonnen de lessen om zeven uur en was het lesmateriaal handgeschreven.

Het ging Moens voor de wind. Tussen 1824 en 1832 kocht ze in totaal tien hectare grond bestaande uit weiland, bouwland, hakhout en dennenbos. In 1828 bevond de Provinciale Commissie van Onderwijs in Gelderland haar kostschool als een van de drie in de provincie geschikt om onderwijzeressen op te leiden, al vond men wel dat Kernhem meer verdienste had voor de zedelijke dan voor de wetenschappelijke vorming van de leerlingen.

In Ede vertaalde Moens nog enkele stichtelijke werken uit het Engels, zoals het puriteinse De tweeling-zusters (1817). Schrijven deed ze nauwelijks meer, op een enkel gelegenheidsgedicht na, zoals dat ter ere van haar 25-jarig ambtsjubileum op 14 april 1828: ‘Zo sta ik, op de weg van ’t leven,/ Hier, bij dit rustpunt op mijn pad,/ En zeg, bij ’t geen mij werd gegeven,/ Altoos heb ik het wel gehad!’ Vier jaar later overleed Moens na een slepende ziekte, 56 jaar oud. Even dacht men in den lande dat Petronella Moens was overleden, maar dat misverstand was snel uit de wereld geholpen. Conform haar wens werd Anna Maria Moens in het open veld, op de Paasberg, begraven.

Nagedachtenis

In 1833 richtten enkele van Moens’ leerlingen op de Paasberg in Ede een grafmonument voor haar op, met abusievelijk 1777 als haar geboortejaar. Op de andere zijde van de zuil staat: ‘Hier rust ene edele vrouw,/ de roem van haar geslacht,/ [...] zij wees aan ’t jeugdig hart,/ het spoor naar beter leven,/ en kweekte meen’ge bloem,/ voor ’t hemels vaderland’. Charlotte Leinweber nam de leiding van de kostschool over, maar deze verliep al spoedig en zes jaar later moest ze de deuren sluiten. Op 13 maart 1868 schonken Charlotte Leinweber en haar echtgenoot het wandelterrein met daarop het grafmonument aan de gemeente, op voorwaarde dat deze garant zou staan voor het onderhoud. Tegenwoordig is de gedenkzuil een Rijksmonument.

Naslagwerken

Van der Aa; BWG; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Lauwerkrans; Nagtglas; NBAC; NNBW; Regt; Verwoert.

Archivalia

  • Museum Oud Ede: Vriendenrol Anna Maria Moens.
  • Universiteitsbibliotheek Leiden, Handschriftencollectie: Brief aan L.S. Blussé, 1818.
  • Koninklijke Bibliotheek Den Haag: Brieven aan P.J. Uylenbroek, 1790-1808; Album Amoricum P. Moens.
  • Zie ook Van der Schaft (1989).

Publicaties

  • Dichterlijke bespiegelingen, over Gods voorzienigheid, de dood, het graf, de opstanding, en andere zedelijke onderwerpen (Amsterdam 1795).
  • Beschrijving van het godsdienstig en zedelijk karakter van Jesus Christus (Amsterdam 1798).
  • Zedenkundig schoolboek (Leiden etc. 1801) [uitg. van haar Nuts-verhandeling, De zedekundige leesstof; ook verschenen als Zedekundig leesboek voor de school (2de druk: 1829)].
  • Dichterlijke proeve over de vrindschap en het wederzien onzer vrinden in de eeuwigheid (Amsterdam 1802).
  • Lyk-zangen en graf-schriften op mr. Pieter Gerardus van Overstraten (Bergen op Zoom 1803).
  • Iets ter gedachtenis van J.C. Lavater (Amsterdam 1803).

Vertalingen

  • J.L. Ewald, Korte natuur-preeken (Hoorn [1804]).
  • Elisabeth Sandham, De tweeling-zusters; of de Voordeelen van den godsdienst (Amsterdam 1817).
  • Barbara Hofland, De geschiedenis van eene officiersweduwe, en hare kinderen (Amsterdam 1819).
  • Tafereelen van eene christelijke opvoeding, in briefwisseling tusschen moeder en dochter: benevens brieven aan Emilia (Amsterdam 1822).
  • Mogt het U behagen!, of Belangrijke tafereelen geschetst door een’ landprediker (Amsterdam 1828).

Literatuur

  • Alida M.C. Koning, Anna Maria Moens 1777-1832 (z.p. z.j. [ca. 1870]).
  • E., ‘Eene jonge dames-kostschool uit de eerste helft der 19e eeuw’, Eigen Haard 4 (1908) 3-4.
  • J.A. van der Schaft, Anna Maria Moens. Een biografische schets (1755-1832) (Ede 1989) [onuitgegeven scriptie].
  • H. Heesen en H. Jansen, ‘Anna Maria Moens. De grote oogst’, in: Idem, De pen in ruste. Schrijversgraven in Midden-Nederland (Baarn 2001) 149-151.
  • Rob de Bree, ‘Sage van de witte dame: Anna Maria Moens’, in: Idem, Sporen van schrijvers en dichters in Overijssel en Gelderland (Zwolle 2006) 82-86.

Illustratie

Portret in pastel, anoniem, ongedateerd  (Historisch Museum Ede/Gemeentearchief Ede).

Auteur: Arno van der Valk

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 618

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.