Jacobsdr., Berta (1426/1427-1514)

 
English | Nederlands

JACOBSDR., Berta, vooral bekend als Zuster Bertken (geb. Utrecht 1426/1427 – gest. Utrecht 25-6-1514), kluizenares, schrijfster van devote werken en liedboekjes. Dochter van Jacob van Lichtenberg (gest. 2-9-1449), proost van de Utrechtse kapittelkerk van Sint-Pieter. Zij bleef ongehuwd.

Berta Jacobsdr. werd tussen 26 juni 1426 en 25 juni 1427 geboren als bastaard van het beroemde Utrechtse geslacht Lichtenberg. Haar vader was kanunnik van het Domkapittel en proost van het kapittel van Sint-Pieter, de belangrijkste functie onder de bisschop. In de late Middeleeuwen was het niet ongebruikelijk dat een kanunnik kinderen had, en het is zeer wel mogelijk dat Bertken gewoon door haar vader en moeder is opgevoed. Bertkens vader had in ieder geval nog een zoon, Alfer. Over haar leven voor haar kluizenaarschap is niets bekend, maar de teksten die zij geschreven heeft wijzen erop dat zij een degelijke vorming heeft gekregen.

Inkluizing

Toen Bertken ongeveer dertig jaar oud was, liet zij zich inkluizen. Het is niet bekend of zij ter voorbereiding op haar kluizenaarschap enkele jaren in een klooster heeft doorgebracht, zoals wel gebruikelijk was. Bertken verkocht haar lijfrente en liet van de opbrengst daarvan een kluis bouwen aan het koor van de Buurkerk, de oudste parochiekerk in Utrecht. Ze werd tussen 26 juni 1456 en 25 juni 1457 in deze kluis besloten en heeft 57 jaar midden in de stad in de relatieve eenzaamheid van haar kluis geleefd, totdat zij op de hoge leeftijd van 87 jaar stierf. Op de plaats waar haar kluis vermoedelijk gestaan heeft, werd op 4 september 1990 in het trottoir van de Utrechtse Choorstraat een gedenksteen gelegd.

In Laatmiddeleeuwse steden waren kluizenaressen geen uitzonderlijk verschijnsel. Met name vrouwen lieten zich insluiten om hun leven geheel aan God te wijden. Een kluizenares gold als dood voor de wereld; daarom werd bij inkluizing het requiem voor de doden gezongen. In een kluis waren ten minste twee vensters aangebracht: een aan de zijde van het koor van de kerk, zodat de kluizenares de mis kon bijwonen, en een tweede aan de straatzijde, zodat ze van voedsel en dergelijke voorzien kon worden. Dit straatvenster werd ook gebruikt als spreekvenster; op vaste tijden mochten de stadsbewoners met de ingekluisde spreken of haar om advies vragen. Men geloofde dat zij in hun afzondering bijzondere wijsheid van God ontvingen. Soms had een kluizenares ook een dienares die via een klein deurtje de kluis kon betreden om voor het nodige te zorgen.

De meeste informatie over Bertkens leven geeft de officiële akte die bij haar overlijden is opgesteld. Het origineel is verloren gegaan: deze is in een fles in Bertkens doodskist gelegd. Een Middelnederlands afschrift ervan is opgetekend in het exemplaar van de Legenda aurea dat toebehoorde aan het Utrechtse regulierenklooster aan de Oude Gracht. De regulieren voegden Bertkens verhaal hiermee toe aan hun verzameling heiligenlevens. Er bestond een band tussen Bertken en de regulieren: de prior van dit klooster heeft steeds de sleutel van Bertkens kluis bewaard. Volgens het doodsbericht heeft Bertken in haar kluis een vorm van ascese beoefend die strenger was dan op grond van de bestaande leefregels van een kluizenares verwacht of gevraagd mocht worden. De akte vertelt dat zij nooit vlees of zuivel at en een grof haren kleed op haar blote huid droeg. Zij was altijd barrevoets en er brandde nooit vuur in haar kluis. Het kan niet worden uitgesloten dat hier van enige hagiografische overdrijving sprake is, maar duidelijk is dat Bertkens levensstijl diepe indruk op haar omgeving heeft gemaakt. Bij haar overlijden heeft de Domklok haar tweemaal overluid, zoals men bij hoge geestelijken deed. Bertken werd in haar kluis begraven.

Literair werk

Zuster Bertken is een van de weinige vrouwen uit de late Middeleeuwen die een plaats hebben gekregen in de literatuurgeschiedenis: zij heeft een aantal teksten in de volkstaal geschreven die tot de literaire canon zijn gaan behoren. Naast een achttal liederen zijn dat onder andere een kerstvisioen en een passieboekje. In deze teksten geeft zij uiting aan haar persoonlijke devotie. Na haar dood hebben drie drukkers haar werk uitgegeven.Tussen 1516 en 1520 hebben zij haar passieboekje en een bundel met haar andere werk zeker vijfmaal gedrukt. Hieruit blijkt dat Bertkens oeuvre een behoorlijke populariteit moet hebben gehad. Vooral het passieboekje vond veel aftrek. De kluizenares heeft de passieoefening zelf gebruikt bij haar dagelijkse meditatie; volgens de afsluitende woorden van de tekst was zij namelijk gewend zich ‘hier mede te becummeren [met overgave te richten] op dye passie ons liefs heeren’. De oefening is gestructureerd volgens de zeven getijden, de vaste momenten waarop in de kloosters dagelijks gebeden wordt. Deze structuur maakt het mogelijk de gebeurtenissen van het lijdensverhaal te overdenken op de momenten waarop deze volgens de evangeliën hadden plaatsgevonden. De tekst bestaat uit meditatieve gebeden waarin het verhaal van het lijden van Jezus wordt verteld, afgewisseld met gebeden waarin enerzijds gereflecteerd wordt op de tekorten en gebreken van de mens en anderzijds op de verwachting van de heerlijke vereniging met Christus, de Bruidegom.

Bertkens andere teksten zijn samengebracht in een tweede boekje, dat begint met een aantal korte gebeden, gevolgd door het kersttraktaat, waarin Bertken het verhaal van de geboorte van Jezus grotendeels vertelt vanuit het perspectief van Maria. In een tweede, korter gedeelte houdt Bertken zich bezig met de belevenis van Jozef, die niet bij de geboorte aanwezig was. Ze blijkt zich zeer intens ingeleefd te hebben in de gebeurtenissen rond Jezus’ geboorte: Maria’s ervaring wordt beschreven als een mystieke vervoering. Nadat Maria is opgegaan in een vurig verlangen naar God, raakt zij vervolgens in extase om ten slotte de volledige mystieke eenheid te beleven. Op dit hoogtepunt wordt het kind van God geboren als ‘in een flits’, zonder dat het zijn moeder pijn doet. Daarop daalt Maria, opnieuw in drie fasen, terug naar de aardse werkelijkheid en, ontwaakt door een klein kreetje van haar kind, drukt zij Hem aan haar borst. Vanwege zijn hechte structuur en mystieke bewoordingen mag dit traktaat wel worden beschouwd als het hoogtepunt van Bertkens oeuvre.

De ‘Innighe sprake’, een gesprek tussen Christus en de minnende ziel, is geïnspireerd op het Hooglied. De ziel verlangt naar de eenwording met de Bruidegom. Nadat zij Hem heeft gevonden en zichzelf geheel aan Hem heeft gegeven, en dus de vereniging kan plaatsvinden, neemt de tekst een onverwachte wending: Hij wijst haar op zijn lijden aan het kruis. Vanaf dit moment moet zij Hem navolgen in zijn liefde en lijden, totdat zij sterft. Dan zal zij met Hem in zijn koninkrijk verheerlijkt worden. Met haar nadruk op het lijden, zowel in deze tekst als in het passieboekje, sluit Bertkens spiritualiteit nauw aan bij de Moderne Devotie, een hervormingsbeweging die aan het einde van de veertiende eeuw door de prediking van Geert Grote was ontstaan en in de vijftiende eeuw een grote bloei kende.

Het boekje sluit af met acht liederen. Het zijn voornamelijk deze liederen die Bertken een plaats hebben bezorgd in de literaire canon. In een van de bekendste, ‘Die werelt hielt mi in haer gewout’, bezingt Bertken haar strijd met de wereld. De verschillende interpretaties van dit lied maken duidelijk hoe verraderlijk het is om een verband te leggen tussen Bertkens literaire werk en haar historische persoon. Men heeft lang gemeend dat Bertkens onwettige afkomst haar ertoe aangezet zou hebben zich uit de wereld terug te trekken. Dit is onhoudbaar gebleken. De bloedige politieke machtsstrijd waarin Bertkens vader verwikkeld was – ontstaan uit de strijd tussen twee gelijktijdig benoemde bisschoppen van Utrecht – vormt evenmin een afdoende verklaring voor de strekking van het lied. De tegenstelling tussen de verleiding van de wereldse vreugde, die bedrieglijk is en voorbijgaat, en de hemelse vreugde, die eeuwig is, is een van de vaste thema’s in de kringen van de Moderne Devotie. Tot deze beweging moet Bertken gerekend worden en in deze context moet haar lied vooral begrepen worden.

Nog altijd spreekt het kluizenaarsbestaan van Zuster Bertken tot de verbeelding. Zo componeerde Rob Zuidam in 2010 de opera Suster Bertken.

Naslagwerken

Basse; NNBW.

Publicaties

  • A.M.J. van Buuren, Suster Bertken. Twee bij Jan Seversz in Leiden verschenen boekjes (’s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 227 G 46) in facsimile uitgegeven (Utrecht 1989).
  • Zuster Bertken, Een boecxken gemaket ende bescreven van suster Bertken die lvij iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in die buerkercke, C.C. van de Graft ed. naar de eerste uitgave van Jan Berntsz, Utrecht 1516 (Zwolle 1955). 
  • Zuster Bertken, Een boecxken gemaket van suster Bertken die LVII iaren besloten heeft gheseten tot Utrecht in dye buerkercke, J. Snellen ed., naar de Leidse druk van Jan Seversen (Utrecht 1924). 

Literatuur

  • Het leven van Zuster Bertken, geschreven op de titelpagina van een gedrukt exemplaar van de Legenda Aurea (Straatsburg 1496) [UB Utrecht, rariora H fol. 252].
  • W. Moll, ‘Zuster Bertke, de kluizenaarster (25 Junij haar sterfdag)’, Kalender voor de Protestanten in Nederland 8 (1863) 84-111.
  • A. Ampe, ‘De geschriften van Suster Bertken’, Ons Geestelijk Erf 30 (1956) 281-320.
  • M.J.G. de Jong, ‘De compositie van Zuster Bertkens kerstverhaal’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 74 (1956) 117-139.
  • W.H. Vroom, ‘Suster Bertkens doopceel’, De Nieuwe Taalgids 51 (1958) 168-171.
  • A. Ampe, ‘Nog eens de geschriften van Zuster Bertken’, Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 14 (1960) 9-46.
  • J. van Aelst, ‘Geordineert na dye getijden. Suster Bertkens passieboekje’, Ons Geestelijk Erf 69 (1995) 133-156.
  • Michel van Maarseveen, ‘Middeleeuwse "reclusen". Kluizenaressen en hun besloten bestaan’, Spiegel Historiael 30 (1995) 307-312.
  • J. van Aelst, ‘Suffering with the bridegroom. The Innighe sprake of the Utrecht recluse Sister Bertken’, Ons Geestelijk Erf 71 (1997) 228-249.
  • D.E. van der Poel, ‘Vrouwelijke auteurs in de Middelnederlandse letterkunde. Een verkenning’, Nederlandse Letterkunde 3 (1997) 208-227.
  • J. van Aelst, ‘Het leven van Suster Bertken. Kanttekeningen bij de recente beeldvorming’, Ons Geestelijk Erf 72 (1998) 262-272.
  • L. Bogaers, ‘Kluizenares midden in de wereld. Suster Bertkens antwoord op haar beladen familiegeschiedenis’, Trajecta 7 (1998) 296-318.
  • Fons van Buuren, ‘Gesprek tussen Jezus en De Minnende Ziel. Suster Bertkens vierde lied’, Madoc 16 (2002) 130-140 [voor de bespreking van meerdere liederen van Bertken, p. 140, noot 12 en 24].
  • Fons van Buuren, ‘Een phantasie-stuk over Jezus geboorte? Aantekeningen bij een Suverlic Tractaet vander Kersnacht ende der gheboerten ons heeren van Suster Bertken', Ons Geestelijk Erf  77 (2003) 276-299.

Illustratie

Zuster Bertken wordt in haar kluis ingemetseld. Lantaarnconsole van Cornelis Groeneveld, tussen 1954 en 1963 aangebracht in de wand van de Zoutmarkt, aan de achterzijde van de Choorstraat 42 (Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht).

Auteur: José J. van Aelst

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 50

laatst gewijzigd: 16/11/2022

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.