Brongersma, Titia (ca. 1650-na 1687)

 
English | Nederlands

BRONGERSMA, Titia (geb. Dokkum, ca. 1650 - Groningen? na 1687), dichteres met belangstelling voor archeologie. Dochter van Bronger Wijtses, chirurgijn, en Aeltien Koertsdochter. Titia Brongersma bleef vermoedelijk ongehuwd.

Titia Brongersma behoorde waarschijnlijk tot een aanzienlijke Friese familie. Mogelijk was haar grootmoeder een dochter van Bronger Brongersma (1559-1626), de secretaris van Kollumerland. In dat geval had zij familieleden die in vooraanstaande kringen in Leeuwarden verkeerden, onder wie de advocaat Julius Brongersma, burgemeester Hillebrandt Brongersma en Geesje Brongersma, echtgenote van Tobias Gutberleth, de rector van de Latijnse school. Het zou Brongerma’s betrekkingen met personen uit de maatschappelijke en culturele elites van Friesland en Groningen verklaren. Waarschijnlijk heeft zij later in de stad Groningen gewoond. Zij leefde in welstand: uit een van haar gedichten blijkt dat ze de beschikking had over een eigen ‘schrijfkamer’ waar ze zich kon terugtrekken om te werken.

Brongersma verwierf onder meer bekendheid met haar archeologische werkzaamheden. In 1685 bracht zij de pinksterdagen door bij vrienden in het Drentse Borger, waar ze leiding gaf aan een opgraving bij de plaatselijke hunebedden. Haar vriend, de arts en oudheidkundige Ludolf Smids, deed er uitvoerig verslag van in zijn aardrijkskundig werk Schatkamer der Nederlandse oudheden (1711): ‘En ziet! Zij ontdekt […] voor het eerst veel kleine kiezelstenen, straat gewijs nevens malkanderen gezet. Hier onder stonden veel ronde potten, zeer ruw en plomp gevormd, bruinblauw of donker rood van verf […] Wat moeite zij ondertussen deed, om zulk een askannetje geheel uit deze hoop te lichten, zij vielen toch alle in scherven’ (327). Het is een van de oudste berichten over opgravingen bij Nederlandse hunebedden.

Opmerkelijk waren ook Brongersma’s activiteiten als dichteres. In 1686 verscheen De bron-swaan of mengeldigten, waarmee ze een van de eerste Nederlandse vrouwen was die een bundel niet-religieuze poëzie publiceerde. Uit het voorbericht sprak een zekere ambitie: ze hoopte dat er in de toekomst een tweede, vermeerderde druk zou verschijnen. Enige trots op haar ‘swaantje’ blijkt ook uit de vele woordspelingen op de titel elders in de bundel. Verder zag ze zich ondersteund door de nodige lofbetuigingen in het voorwerk van de bundel van vooraanstaande mannen, onder wie de Friese dichter Adriaan Tymens, de Franeker hoogleraar Nicolaas Blanckaert en de Groninger hoogleraar Johannes Mensinga.

De 240 pagina’s tellende bundel bestond voor het grootste deel uit gelegenheidsverzen. Verreweg de meeste gedichten waren bestemd voor vrouwen uit haar nabije omgeving, van wie enkelen met een adellijke titel. Ze prees hun kunstzinnige talenten of moedigde hen aan om hun schrijf- of studeertalenten verder te ontwikkelen. Brongersma vervulde zo een aanmoedigende rol ten aanzien van andere vrouwen. Onder de adressanten bevonden zich ook andere dichteressen, zoals Katharina Lescailje, Eelkje van Bouricius, Ida Maria Veelkers, Swaantje ter Horst en Klara Barthols. Ook zijn er erotisch-getinte vriendschapsgedichten voor een zekere Elisabeth Joly.

Behalve De bron-swaan publiceerde Brongersma een drempeldicht in een werk van Smids en een gedicht op een brand in de veenrijke omgeving van Groningen. Het is onduidelijk of ze nog een tweede bundel, die Hemelsche orgeltoonen zou moeten heten, heeft gepubliceerd. Het vermoeden is ontstaan door een gedicht van Smids, maar er is geen exemplaar bekend.

Waardering

Achttiende- en negentiende auteurs waren vol lof over Brongersma’s archeologische opgravingen, maar haar poëzie werd in overwegend afkeurende termen beschreven. Zo heette De bron-swaan bij Van der Aa ‘een vrij onbeduidend bundeltje’, terwijl de auteurs van een reisverslag uit 1843 haar verzen typeerden als ‘wansmakelijk gerijmel’ (Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst, 149).

Het oordeel veranderde in het begin van de twintigste eeuw, waarbij de aandacht in eerste instantie uitging naar haar Friestalige gedichten. In 1924 viel Brongersma zelfs enige internationale roem ten deel omdat W.E. Collinson toen haar Friese poëzie in het Engels vertaalde. Daarna werd het lange tijd stil rond de dichteres. De laatste jaren is de belangstelling echter opgeleefd onder invloed van de toegenomen aandacht voor schrijvende vrouwen uit het verleden. Met name de verzen die Brongersma voor haar vriendinnen schreef, hebben de aandacht getrokken: ze laten zien dat zich aan het eind van de zeventiende eeuw ook in Friesland en Groningen een vrouwelijke lees- en schrijfcultuur ontwikkelde.

Naslagwerken

Van der Aa; Chalmot; Frederiks/Van den Branden; Kok; Lauwerkrans; NNBW; Witsen Geysbeek.

Publicaties
  • Titia Brongersma, De bron-swaan, of mengeldigten. Bestaande in lof-gedigten, geestelijke stoffen, gesangen, af-beeldingen, verjaar-gedichten, lijk-klachten, bruylofts-sangen, vertalingen, byvallen, omgeefsel en raatselen (Groningen 1686).
  • Titia Brongersma, ‘Op de schricklijcke Brandt van den 12. May 1687’, in: Kort en bondige beschrijvinge van de schrickelijcke water-vloedt den 13. novemb. 1686 over de provincie van stadt en lande ontstaen […] waer by gevoegt is een christelijcke toepassige neffens de gedichten van dn. Henr. Schenckel […] en van dr. Ludolf Smids; gelijk mede Titia Brongersma op de schrickelijcke brand in de veenen van Spa-meer, Wildervanck, Peeckel en Echter-Veer onlanghs ontstaan (Groningen 1687).

Literatuur

  • W.E. Collinson, ‘The Frisian poems in Titia Brongersma’s ‘Bronswaan’, The Modern Language Review 19 (1924) 1, 84-94.
  • Tony Feitsema, ‘Onbekinde midfryske skriuwers (XIII)’, Us Wurk 17 (1968) 25-43.
  • Van der Scheer, Boom en Lesturgeon, Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst, door drie podagristen, H.J. Prakke ed. (Leeuwarden 1974) [Fotomechanische herdruk; oorspr. uitgave Coevorden 1843].
  • J.A. Bakker, ‘De opgraving in het Grote Hunebed te Borger door Titia Brongersma op 11 juni 1685’, Nieuwe Drentse Volksalmanak (1984) 3-16.
  • Marijke Meijer Drees, ‘Het roemrugt’bre jufferdom van Groningen. Over De bron-swaan, of mengeldigten van Titia Brongersma. In: H. Duits, A.J. Gelderblom en M.B. Smits-Veldt red., Klinkend boeket. Studies over renaissance-sonnetten, voor Marijke Spies (Hilversum 1994) 151-157.
  • Lia van Gemert, ‘Hiding behind words? Lesbianism in 17th-Century Dutch Poetry’, Thamyris 2 (1995) 1, 11-44.
  • Ru Brongers, ‘Komôf en fermidden fan Titia Brongersma’, It Beaken 58 (1996) 1, 14-25.
  • Lotte Eilskov Jensen en Harm Nijboer, ‘Titia Brongersma. Een Friese dichte­res in de 17e eeuw’, Fryslân 4 (1998) 2, 3-5. URL: http://www.friesgenootschap.nl/artikelen/brong.htm
  • Annelies de Jeu, ‘’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000) 115-131.

Illustratie

Titelplaat van De bron-swaan, 1686 (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).

Auteur: Lotte Jensen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 359

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.