Ghijben, Cornelia (1733-1790?)

 
English | Nederlands

GHIJBEN, Cornelia, ook bekend als juffr. Bouhon (ged. Amsterdam 27-12-1733 – gest. 1790?), toneelspeelster. Dochter van Robbert Ghijben (ca. 1702-na 10-1762), oesterkoper, en Elisabeth Mooij (1712-1759), toneelspeelster. Cornelia Ghijben ging op 7-8-1755 in Amsterdam in ondertrouw met Johannes Bouhon (ca. 1730-1791), danser en toneelspeler. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren, van wie ten minste 1 zoon jong overleed. Op 21-5-1777 werd het huwelijk in Amsterdam ontbonden.

Cornelia Ghijben groeide op met een zuster, Maria Elisabeth, en wellicht een broer, Johannes (geb. 1738). Haar vader stond in 1742 te boek als oesterkoper in de Huidenstraat, haar moeder was toneelspeelster. Van haar heeft Cornelia waarschijnlijk haar eerste toneellessen gehad. Op 12 mei 1752 tekende Elisabeth Mooij een contract met de Amsterdamse Schouwburg voor het komende seizoen ‘zo voor mij als voor mijne dochter’, namelijk Cornelia. Zo debuteerde de twintigjarige Cornelia Ghijben daar op 16 september in de rol van Ismene in Scilla, een treurspel van Lucas Rotgans. In 1753 kreeg ze één gulden per optreden.

In 1753 verscheen er een met ‘Castigatico’ ondertekend zesregelig scheldvers op een zekere Floris Bontekoning (‘Op een makelaar in hout’). Deze wordt ervan beschuldigd dat hij ‘onlangs’ een meisje heeft onteerd na met de moeder regelmatig overspel te hebben gepleegd. Een erbij gevoegde voetnoot leert dat met het meisje Cornelia Ghijben is bedoeld. Wat van dit alles waar is laat zich niet achterhalen. Waarschijnlijk was het gedicht vooral tegen Bontekoning gericht, en werden Cornelia en haar moeder mede slachtoffer.

Loopbaan

In mei 1755 tekende Cornelia’s moeder opnieuw een contract bij de Schouwburg, nu voor haarzelf en haar beide dochters, Cornelia en Maria Elisabeth. Enkele maanden later ging Cornelia Ghijben in ondertrouw met de uit Luik afkomstige Johannes (Jean) Bouhon. Op 8 mei 1756 kwam het echtpaar gezamenlijk onder contract bij de Schouwburg. Cornelia Ghijben en Johannes Bouhon kregen ten minste vijf kinderen, van wie de twee eerstgeborenen, Johannes (geb. 1756) en Cornelia (geb. 1757), eveneens aan het toneel zijn gegaan.

In het seizoen 1759/60 ontvingen Ghijben en Bouhon samen tien gulden per optreden en een recognitie van 250 gulden. Cornelia speelde de eerste rollen, maar ook traden beide echtelieden op als figuranten. Tijdens de jaarlijkse zomersluitingen reisden ze met andere Amsterdamse acteurs en actrices de jaarmarkten af met voorstellingen. Zo waren er in 1756 optredens in Delfshaven (’t Galante leeven, 8) en in 1758 in Leeuwarden (Wumkes). Cornelia ontving in die jaren 450 gulden speelloon per seizoen, in 1758 aangevuld met een recognitie van 150 gulden. In de zomer van 1762 trad zij op in Den Haag, waar zij – als enige individuele toneelspeler – een gratificatie van 105 gulden ontving van het stadhouderlijk hof (Lieffering, 419).

Kort na een ruzie met de Amsterdamse Schouwburgregenten vertrok Cornelia Ghijben met haar man begin 1763 naar Leiden om zich bij het nieuw opgerichte gezelschap van de acteur Marten Corver te voegen. In 1765 was zij weer terug bij de Amsterdamse Schouwburg. Of ze in 1770 en 1771 ook in Den Haag was, toen haar kinderen daar optraden, is niet duidelijk. Blijkens een overzicht van de Amsterdamse troep van 1772 was zij in dat jaar eerste actrice in treur- en blijspelen. Volgens dezelfde lijst zat toen ook een Abraham Bouhon als acteur en danser bij de troep. Dat zou Cornelia’s jongste zoon (1761-1783) kunnen zijn: hij had in ieder geval de leeftijd bereikt waarop ook zijn oudere zus en broer waren begonnen op te treden.

In mei 1772 brandde Amsterdamse Schouwburg af, waardoor de spelers brodeloos raakten. Cornelia Ghijben en Johannes Bouhon vertrokken daarom in 1773 met hun kinderen naar de nieuwe schouwburg in Rotterdam, opgericht door de acteur Jan Punt. Waarschijnlijk ging het Punt om de talenten van Cornelia en de kinderen, want Johannes werd slechts figurant. Na een ruzie met Punt vertrok het hele gezin Bouhon al snel om ‘voor eigen rekening op de Utrechtse kermis [te] spelen’ (Corver, 144). Een (zogenaamd?) ‘gezelschap toneelvrienden te Dordrecht’ vroeg Johannes terug te keren naar Rotterdam, want ze wilden alleen nog toneelstukken zien ‘waarin uw beminde een goede rol speelde’ en daar waren ze nu van verstoken. Deze bede vond geen gehoor.

Bij de spoedig te openen nieuwe Amsterdamse Schouwburg was men bezig een nieuwe troep samen te stellen. In augustus engageerde de schouwburg Cornelia Ghijben, wier aanwezigheid als eerste actrice ‘ten uiterste noodzakelijk’ geacht werd, tegen 1200 gulden, haar man als danser tegen 522 gulden en de kinderen, ‘lieden van verwachting’, elk 400 gulden (van der Goes, 300). Zo stond op 17 september 1774 de hele familie Bouhon op de planken bij de openingsvoorstelling van de nieuwe Amsterdamse Schouwburg op het Leidseplein. Cornelia Ghijben speelde er de rol van Dichtkonst in het allegorische spel Inwijding van den Amsteldamschen Schouwburg en daarna Donna Elvire in Jacob Simonszoon de Ryk, een treurspel van Lucretia Wilhelmina van Merken. In 1776 sloot het echtpaar een contract voor vier jaar bij de schouwburg, waarbij Ghijben werd aangenomen als actrice in treur- en blijspelen.

In mei 1777 stemde de Amsterdamse vierschaar in met de echtscheiding van Cornelia Ghijben en Johannes Bouhon op grond van hun ‘verschillende humeuren en oneensgezindheid’. Ghijben trok in bij het echtpaar Linthorst in de Kerkstraat, bij de Leidsestraat. In april 1778 dreigde ze wegens een ruzie met de schouwburgregenten ontslagen te worden. De affaire liep met een sisser af. Zowel zij als Bouhon diende het vierjarig contract uit dat tot 1780 liep. Daarna vertrok Bouhon, terwijl Ghijben bleef. Zij kreeg waarschijnlijk opnieuw een contract voor vier jaar. In ieder geval vroeg en kreeg zij in april 1784 haar ontslag bij de schouwburg. Volgens ’t Galante leeven zou het daarna weer herenigde paar naar elders vertrokken zijn om stil te gaan leven. Wat daarvan zij, feit is dat zoon Johannes inmiddels in Batavia zat, waar hij in 1780 een theater oprichtte, dat waarschijnlijk maar kort bestaan heeft. Ook zoon Abraham zat inmiddels als ‘jong assistent’ in de Oost. Hij overleed daar in januari 1783.

Reputatie

Cornelia Ghijben was een veelgeprezen toneelspeelster, bekend om haar statige schoonheid. De dichter-arts Simon Stijl beschreef haar als van ‘een hoffelijke beschaafdheid’ en ‘ene edele fierheid, Diana waardig’, ‘In hare ogen stak ene Romeinin. Ook beminde zij terstond die rollen, daar de gevoelens van ene grootse ziel in ene gedurige zelfstrijd worstelen tegen diepe rouw en treurige wederwaardigheden’ (Stijl, 66-67). De acteur Marten Corver, die enige jaren met haar gespeeld had, was wat zuiniger in zijn lof: hij vond dat zij ‘een zeer goed theatraal gezicht heeft [...]: haar geheel masque is voor ’t toneel zeer geschikt’ (Corver, 108). Volgens de auteur van ’t Galante leeven had zij ‘een schone, trotse en goede gestalte en houding’ (5). Het schijnt echter dat zij als toneelspeelster haar moeder niet heeft kunnen overtreffen, vooral omdat haar stem voor bijvoorbeeld de gevoelige rollen te ‘galmend’ was.

Het lastergedicht van ‘Castigatico’ bleef Cornelia Ghijben achtervolgen. Het verhaal dook, flink aangedikt, rond 1790 weer op in het anonieme roddelboekje, ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices. Daar wordt geïnsinueerd dat Cornelia als vijftienjarige, dus rond 1748, overgeleverd was aan haar losbandige moeder en daarmee aan Bontekoning. Dit zou gebeurd zijn na de dood van haar vader. Cornelia’s vader overleed echter na 1762, dus lang na zijn vrouw. Verder wordt beweerd dat er uit haar ‘relatie’ met Bontekoning een kind geboren zou zijn. Daarvan is geen spoor te vinden. Zeker komt Van der Goes’ suggestie (297) dat dat Abraham zou kunnen zijn niet overeen met de feiten: Abraham werd immers pas in 1761 geboren. Dit alles maakt het artikel van Van der Goes (1878), dat zwaar leunt op het verhaal van ’t Galante leeven, nogal onbetrouwbaar.

Of Cornelia Ghijben de publicatie van ’t Galante leeven nog heeft meegemaakt, is onzeker. Niet alleen de precieze publicatiedatum van het geschrift, maar ook haar sterfdatum is onbekend. Zij zou in 1790 overleden zijn.

Naslagwerken

Coffeng.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB; toegang 5061, inv. nr. 1446 (Vierschaar), d.d. 13, 15 en 16-5-1777 [scheiding]; inv. nr. 1793 (Register van indagingen), d.d. 21-5-1777 [scheiding]; toegang 5075 (Notarieel Archief), inv. nr. 14045 (not. J. Creyghton), nr. 28 en 29, d.d. 9 en 12-5-1777 [scheiding] [met dank aan Ton Jongenelen]; inv. nr. 16173 (not. J.A. Lette), nr. 490, d.d. 8-4-1778 [aanzegging ontslag Cornelia Ghijben door schouwburg].
  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: Indische Bronnen Digitaal, VIBDNI-00-1782, 1798, 1844 [betr. Abraham en Jan Bouhon].

Rollen

  • Behalve de hierboven genoemde rollen speelde Cornelia Ghijben o.a. Camilla in Horatius (Corneille/Stamhorst); Eliza in Astrate, koning van Tyrus (Quinault/Buysero) (in 1765); Hermione in Andromache (Racine); Hercilia in Romulus (la Motte/Feitama); Klitemnestra in Ifigenia (Racine); Pulcheria in Heraklius (Corneille/Rijk); titelrollen in Jacoba van Beieren (de Marre), Medea (Jan Vos), Scilla (Rotgans), Melanie, of de Rampzalige kloosterdwang (Laharpe), Xantippe (Langendijk), en Zaïre (Voltaire).
  • Zie verder (ook voor oordelen over haar spel): Schouwburg Nieuws, 2 delen (Amsterdam 1764, 1765) [over de seizoenen 1762-1765]; Hollandsche toneelbeschouwer (z.p. 1763) [seizoen 1762/63]; [M. de Chevrier], l’Observateur des spectacles, 2 delen (Den Haag 1762).

Literatuur en uitgegeven bronnen

  • Castigatico, ‘Op een makelaar in hout’, in: Dichtkundig praal-tooneel van Neerlands wonderen, 5 (Embden 1753) 251.
  • Brief van een geselschap thoneel-vrienden te Dordrecht aan de heer J. Bouhon, benevens een antwoord van J. Bouhon, op de zelve brief, rakende de verschillen ontstaan, tusschen J. Punt en J. Bouhon (z.p. z.j. [1774]).
  • Historie van den nieuwen Amsterdamschen schouwburg (z.p. z.j. [1773?]) 44-45.
  • Missive van een heer in Leijden, aan zyn vriend in ’s Gravenhaage [z.p. z.j. [1774]).
  • [Simon Stijl], Het leven van Jan Punt (Amsterdam/Harlingen 1781) 66-70.
  • M. Corver, Tooneel-aantekeningen (Leiden 1786) 106-112.
  • ‘Het leven der beroemde actrice B....., de oude, bygenaamd juffr. Panharing’, in: ’t Galante leeven der Nederlandsche actrices (z.p. z.j. [ca. 1790]) 5-10.
  • F. van der Goes, ‘De familie Bouhon’, Het Tooneel 1 (1878) 271-309 [herdr., met identieke paginering, in: J.N. van Hall en C.N. Wybrands red., Tooneelstudies (Amsterdam 1889)].
  • J. Hilman, Ons tooneel. Aantekeningen en geschiedkundige overzichten (Amsterdam 1879) 99-121 [met correcties en aanvullingen op Van der Goes, maar met eigen fouten in data en de namen der betrokken toneelspeelsters].
  • Kohier van de personele quotisatie te Amsterdam over het jaar 1742, W.F.H. Oldewelt ed. (Amsterdam 1945) 202 nr. 5922.
  • R.J.A. te Rijdt, ‘Een door Jacobus Buys geschilderd portret van Floris Bontekoning en zijn familie’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 40 (1986) 162-173, aldaar 166-167, 172 noot 24 en 26.
  • Aldo Lieffering, De Franse Comedie in Den Haag 1749-1793. Opera, toneel en het stadhouderlijk hof in de Haagse stedelijke cultuur (ongepubl. proefschrift, Utrecht 1999) 419.
  • ‘Dr G.A. Wumkes – Stads- en dorpskroniek van Friesland’, op: www2.tresoar.nl/wumkes [november 2007].

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 510

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.