Harmansdr., Sophie (ca. 1505-1562)

 
English | Nederlands

HARMANSDR., Sophie, bijgenaamd Gele Fye (geb. Zwolle ca. 1505 – gest. Den Haag 3-3-1562), verklikster, ter dood veroordeeld wegens valse getuigenis tegen Amsterdamse schout. Dochter van Harman Hoen van Zwol (gest. 1535), en Lubbertje (gest. na 1558). Sophie Harmansdr. trouwde rond 1537 met NN (gest. 1552). Uit dit huwelijk werden 4 kinderen geboren; uit een buitenechtelijke verbintenis werd 1 zoon geboren.

Als dochter van de ijverige wederdoper Harman Hoen kwam Sophie Harmansdr. al jong in aanraking met de doperse leer en de harde bestrijding van de volgelingen. In haar ouderlijk huis in Zwolle organiseerde haar vader verboden bijeenkomsten. Of Sophie haar vader ook is gevolgd op diens reis naar Deventer, waar hij zich in 1534 liet herdopen, is onbekend. Wel was zij op 28 juli in Amsterdam aanwezig toen haar vader daar vanwege medeplichtigheid aan het Wederdopersoproer ter dood werd veroordeeld. Als tiener moet zij getuige zijn geweest van zijn onthoofding en vierendeling (Woltjer, 184).

Samen met haar broer Jan Harmansz. (Schipper) en haar moeder Lubbertje bleef Sophie Harmansdr. in Amsterdam wonen. Al in 1537 ontdekte zij dat ze geld kon verdienen met haar kennis van de ondergrondse doperse beweging, die sinds het oproer scherp werd vervolgd. Op basis van haar informatie kon de schout deelnemers aan doperse bijeenkomsten arresteren, wat leidde tot de onthoofding van drie mannen. Rond dezelfde tijd moet Sophie Harmansdr., bijgenaamd Gele Fye (spreek uit: Fie) vanwege haar galachtige voorkomen, in het huwelijk zijn getreden met een Amsterdamse poorter. Later bleek zij namelijk over poorterrechten te beschikken, en die kon zij niet van haar vader hebben geërfd. Met deze echtgenoot trof zij het niet. Om zijn boetes te kunnen betalen en haar kinderen te onderhouden sloot Sophie rond 1546 een overeenkomst met de nieuwe schout, Willem Dircksz. Baerdesen: tegen betaling zou zij de namen van dopersen en andere onruststokers aan hem verstrekken. Hoewel haar aanwijzingen dikwijls onbetrouwbaar bleken, verdiende Fye hiermee in de loop der tijd zo’n driehonderd gulden (Ter Gouw, 447).

Intussen leerde Sophie Harmansdr. ook de burgemeesters Joost Buyck (waarnemend schout) en Hendrick Dirckz. kennen. Zij ontdekte dat de heren ontevreden waren over Baerdesen en gaf dit aan hem door, waarop hij haar verbood nog langer bij hem thuis te komen. Rond 1552 staakte Baerdesen zijn financiële tegemoetkomingen aan Sophie, maar zij bleef actief als verklikster, nu voor burgemeester Hendrick Dirckz. Haar melding van een bijeenkomst in het huis van Volckje Willems leidde in 1552 en 1553 tot massale executies van doopsgezinden in Amsterdam, Leiden, Friesland en Antwerpen. Voorlopig waren dit de laatste vervolgingen van dopersen.

Weduwe in problemen

Sophie Harmansdr. zelf raakte intussen in steeds grotere persoonlijke problemen. In 1552 was haar man doodgestoken en sindsdien was zij alleen verantwoordelijk voor de opvoeding van hun vier kinderen. Volgens Baerdesen leefde zij hierna in ontucht samen met een nieuwe man. Zij kreeg aalmoezen van pastoor Floris Egbertsz. en tegenover deze ijverige ketterjager bevestigde zij het gerucht dat schout Baerdesen en zijn vrouw zelf herdoopt zouden zijn. Samen met de pastoor en Hendrick Dirckz., die inmiddels in een machtsstrijd met Baerdesen was verwikkeld, verzamelde Sophie zo veel mogelijk ‘bewijsmateriaal’ tegen haar voormalige broodheer. Daarbij zette zij Volckje Willems onder druk om ook een valse getuigenis af te leggen.

Onderzoek van de Haagse procureur-generaal pleitte Baerdesen vrij. In maart 1556 werden Sophie Harmansdr. en Volckje Willems vanwege hun valse getuigenissen gearresteerd en naar Den Haag gebracht. De burgemeesters probeerden dit nog te voorkomen: op grond van haar poorterschap mocht Sophie Harmansdr. alleen voor de eigen schepenen worden berecht. Deze poging mislukte en ook Hendrick Dirckz. en de pastoor verdwenen in Den Haag achter de tralies. Volckje Willems overleed na anderhalf jaar gevangenschap, Sophie hield het zes jaar uit in de Ridderkamer van de Haagse Gevangenpoort. Na drie maanden baarde zij er een vijfde kind, haar zoontje Jan. Haar andere zoon en dochter kwamen nu en dan op bezoek, evenals haar moeder, die ook werd verhoord in de zaak (Calkoen, 61-63).

Op 3 maart 1662 velde het Hof zijn vonnis over Sophie: ze werd ter dood veroordeeld vanwege valse getuigenissen en het beïnvloeden van getuigen. Tussen Den Haag en Scheveningen werd de straf ten uitvoer gebracht: eerst sneed de beul op het schavot haar tong af, waarmee zij immers haar onbetrouwbare getuigenis had afgelegd. Vervolgens werd haar lichaam verbrand. Zoontje Jan woonde nog twee jaar op de Gevangenpoort; daarna verdwijnt hij uit de bronnen.

Reputatie

Dat Sophie Harmansdr. in de geschiedschrijving een slechte naam heeft gekregen, is niet verwonderlijk. Haar werkzaamheden als verklikster hebben verschillende dopersen met een afschuwelijke dood moeten bekopen, terwijl zij ook met valse getuigenissen deelnam aan het complot tegen schout Baerdesen. Toch karakteriseren historici haar tegenwoordig eerder als een ‘zielig mens’, een ‘debiel’ (Woltjer, 184, 191) of een ‘enigszins labiele vrouw’ (Van Nierop, 359) dan als ‘leugenachtig wijf’, zoals Ter Gouw haar in 1884 had getypeerd (441).

In haar historische roman Burgemeester tegen schout (1916) laat Johanna Breevoort, pseudoniem van M.G. Bakhoven-Michels, haar fantasie de vrije loop over Sophie Harmansdr. Zo zou zij als min en kamermeid in dienst zijn geweest bij de familie Baerdesen en na haar ontslag aan lager wal zijn geraakt. De romanfiguur Fij gaat tippelen in de Pijlsteeg en blijft na het overlijden van haar man achter met ‘acht verwilderde kinderen’: bijna een verdubbeling van het werkelijke aantal. Door omstandigheden gedwongen moet Gele Fij wel meegaan in het snode complot van pastoor en burgemeester, hoewel de daad haar gemoed bezwaart. Bij het aanhoren van haar vonnis vraagt zij schout Baerdesen vergiffenis. Breevoort laat haar vervolgens wurgen: ‘Fij werd blauw, haar aderen zwollen, de ziel had het lichaam verlaten’ (Breevoort, 95).

Literatuur

  • J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, deel 4 (Amsterdam 1884) 402, 440-448 [het vonnis in bijlage II, 494-500].
  • G.G. Calkoen, ‘De Gevangenpoort’, Die Haghe 7 (1906) 1-242.
  • Johanna Breevoort, Burgemeester tegen schout: een historisch verhaal, naar ware bescheiden, uit den strijd tusschen de Dirxisten en de Schoutisten, Amsterdam 1542-1578 (Rotterdam 1916).
  • J.J. Woltjer, ‘Het conflict tussen Willem Bardes en Hendrick Dirckszoon’, BMGN 86 (1971) 178-199.
  • Albert Mellink, Amsterdam en de wederdopers in de zestiende eeuw (Nijmegen 1978) 80, 100, 102, 105-107, 109-110.

Auteur: Maarten Hell

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 99

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.